Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBOBR:2023:2436 
 
Datum uitspraak:25-05-2023
Datum gepubliceerd:01-06-2023
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:22/3305 en 22/3306
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Een varkenshouderij is (onder meer) een last onder dwangsom opgelegd om te voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh). De boer heeft een voorstel gedaan om aan de last te voldoen. Het college zal echter wel moeten nagaan of het opleggen van de last zelf evenredig is en zal hierbij vooral moeten kijken naar het doel van het Beh en de vraag of het echt nodig is in het licht van dit doel om de gewraakte last op te leggen. het college heeft niet onderzocht of het nodig was om te gelasten de strijd met het Beh volledig op te heffen door modernisering van de betreffende stallen of dat kan worden volstaan met het leegzetten van bepaalde stallen. Ondanks meerdere pogingen blijft dit onduidelijk. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin deze last is gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft te weinig informatie om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen in stand te laten.Hij schorst de betreffende last en bepaalt dat deze schorsing vervalt als niet aan een aantal voorschriften omtrent het leegzetten van bepaalde stallen wordt voldaan. De voorzieningenrechter stelt een wat hardere voorwaarde bij het aantal dieren dat nog mag worden gehouden in stal 1 (60 in plaats van 70 kraamzeugen) omdat hij op basis van de beschikbare stukken de situatie in stal 1 niet kan beoordelen en dus ook niet kan beoordelen of de nadelige gevolgen voor het milieu worden beperkt door enkel minder kraamzeugen te houden van. Daarom kiest de voorzieningenrechter het zekere voor het onzekere.
Trefwoorden:activiteitenbesluit
ammoniak
ammoniakemissie
bestuursdwang
bouwvergunning
mestkelder
omgevingsvergunning
pluimvee
stallen
varkens
wet milieubeheer
 
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/3305
SHE 22/3306


uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen



[bedrijf] B.V. uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),

en



het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Asten (het college),
(gemachtigde: mevrouw F. Peters).




Inleiding

Bij besluit van 22 juli 2022 heeft het college aan eiseres en aan [bedrijf] B.V. een aantal lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een aantal overtredingen in de inrichting aan de [adres] in [vestigingsplaats] (gemeente [woonplaats] ).

Tegen dit besluit hebben eiseres en [bedrijf] B.V. bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de lasten 1a t/m 1d herroepen en besloten hiervoor -wegens concreet zicht op legalisatie- geen nieuwe lasten op te leggen, en de overige lasten 2 en 3 ongewijzigd in stand gelaten. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld (reg.nr. SHE 22/3306) en aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening (reg.nr. SHE 22/3305) te treffen.

Bij uitspraak van 4 januari 2023 (reg.nr. SHE 22/3305) heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit als ordemaatregel geschorst in afwachting van de behandeling op een nadere zitting.

Het college heeft een verweerschrift overgelegd

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Na de zitting zijn partijen in overleg getreden. Eisers hebben een voorstel gedaan tot beëindiging van de overtreding in last 3. Het college heeft hierop gereageerd. Partijen hebben verzocht om een uitspraak te doen.



Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter of de eerder getroffen voorlopige voorziening dient te worden gehandhaafd of opgeheven. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.


2.1
De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
 Op 4 juni 2009 heeft het college een revisievergunning voor de inrichting verleend op grond van de Wet milieubeheer voor het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting voor het houden van varkens.
 Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college een revisievergunning verleend op basis van de Wet milieubeheer voor het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting. Deze revisievergunning is in zijn geheel niet in werking getreden omdat geen bouwvergunning voor de stallen 7a en 7b op de locatie [adres] is verleend.
 Bij besluit van 23 mei 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Omdat de revisievergunning van 15 november 2011 nog niet in werking is getreden heeft de milieu neutrale wijziging en de acceptatie ervan geen gelding.
 Door het niet in werking treden van de omgevingsvergunning van 15 november 2011 is de revisievergunning van 4 juni 2009 de geldende vergunning voor de inrichting.
 Als gevolg hiervan zijn de veranderingen in de inrichting (nieuwbouw stal 6, wijziging stallen 1 en 2, en de uitbreiding van stal 5) overtredingen van de revisievergunning van
 4 juni 2009.
 Bij brief van 9 februari 2022 heeft het college aan eiseres het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt vanwege op 11 mei 2021 bij de inrichting aan de [adres] te [vestigingsplaats] geconstateerde overtredingen.
 Op 21 februari 2022 heeft eiseres tegen het voornemen een zienswijze ingediend.
 Op 29 augustus 2022 heeft eiseres bij het college een aanvraag ingediend tot intrekking van het deel van de vergunning voor de activiteit “milieu” van 15 november 2011 voor de niet gerealiseerde stallen 7a en 7b (waarvoor geen bouwvergunning is verleend).
 Op 3 september 2022 is tijdens een hercontrole door een toezichthouder van de ODZOB vastgesteld dat de overtreding ten aanzien van de zuurgraad van het waswater voortduurt.
 Op 19 oktober 2022 heeft eiseres een melding Activiteitenbesluit en een aanvraag OBM ingediend.



2.2
In het primaire besluit van 22 juli 2022 heeft het college lasten onder dwangsom opgelegd met betrekking tot -kort gezegd- de volgende overtredingen:
 1 1a. het zonder milieuvergunning in werking hebben van stal 6 aan de [adres] ;
 1 1b. het zonder milieuvergunning in werking hebben van stal 1 aan de [adres] ;
 1 1c. het zonder milieuvergunning wijzigen van stal 2 aan de [adres] naar groepshuisvesting;
 1 1d. het zonder milieuvergunning in werking brengen van stal 5 op [adres] ;
 1 2. de zuurgraad van het waswater in het luchtwassysteem wijkt af van de vereiste bandbreedte van een minimale pH-waarde van 6,5 en een maximale pH-waarde van 7,5.
 1 Het huisvestingssysteem voldoet niet aan de gebruikseisen van de systeembeschrijving;
 1 3. De inrichting voldoet niet aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh) nu de stallen 1, 2 en 4 een te hoge ammoniakuitstoot hebben.
De begunstigingstermijn voor het herstellen van de overtredingen eindigt ten aanzien van:
- de lasten onder 1a, 1b en 1c op 25 december 2022;
- last onder 1d op 5 september 2022;
- last onder 2 op 22 augustus 2022;
- last onder 3 op 25 december 2022.
Indien eiseres en [bedrijf] B.V. niet of niet volledig of niet tijdig aan de lastgevingen voldoen, verbeuren zij dwangsommen van:
- € 3.000,00 per constatering per week (maximaal één constatering per week) dat er sprake is van overtreding 1a, met een maximum van € 20.000;
- € 1.000,00 per constatering per week (maximaal één constatering per week) dat er sprake is van overtreding 1b dan wel overtreding 1c, met een maximum van € 5.500;
- € 3.000,00 per constatering per week (maximaal één constatering per week) dat er sprake van overtreding 1d, met een maximum van € 20.000;
- € 500,00 per constatering per week (maximaal één constatering per week) dat er sprake is van overtreding 2, met een maximum van € 3.000;
- €10.000,00 per constatering per week (maximaal één constatering per week) dat er sprake is van overtreding 3, met een maximum van € 60.000.



2.3
Met betrekking tot de derde last staat in het primaire besluit aangegeven: “U dient de overtreding van artikel 8.40 lid 1 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 5 van het Besluit emissiearme huisvesting in samenhang met bijlage 1 van het Besluit emissiearme huisvesting te beëindigen en beëindigd te houden. Om de geconstateerde overtreding te beëindigen en beëindigd te houden, kunt u bijvoorbeeld uw stal(len) nummer 1-, nummer 2 -en /of nummer 4 locatienummer 1 voorzien van huisvestingssytemen die wel voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting. Tot het moment dat deze stallen zijn voorzien van huisvestingssystemen die wel voldoen aan voorgenoemde eisen, mogen in deze stallen geen dieren worden gehouden. De dierenverblijven dienen te worden gereinigd zodat er geen emissie uit de huisvestingssystemen in de stallen meer plaatsvindt.”



2.4
In het bestreden besluit van 6 december 2022 heeft het college de lasten onder 1a, 1b, 1c en 1d wegens concreet zicht op legalisatie herroepen en besloten hiervoor geen nieuwe lasten op te leggen, en de lasten 2 en 3 ongewijzigd in stand gelaten.

3. Het college heeft op de zitting van 3 februari 2023 toegezegd dat dat maximaal € 500,- zal worden ingevorderd met betrekking tot het verbeuren van een dwangsom in verband met overtreding 2. Hierna heeft eiseres het beroep met betrekking tot overtreding 2 ingetrokken.



4.1
Eiseres stelt ten aanzien van de derde last dat op een minder bezwarende wijze aan het doel van artikel 5 van het Beh kan worden voldaan door een vleesvarkensstal buiten werking te stellen. Dan wordt immers de ammoniakemissiewaarde gehaald die ook zou gelden als het bedrijf de stallen zou hebben aangepast naar emissiearme huisvesting. Eiseres doet dit voorstel omdat zij wellicht het bedrijf gaat beëindigen. Met het oog daarop heeft eiseres langere tijd geen nieuwe dieren aangekocht waardoor in de stallen 5 en 6 een veel lagere veebezetting is dan volgens de vigerende vergunning is toegestaan.


4.2
Het college is in het besluit op bezwaar niet ingegaan op het voorstel van eiseres. Het college laat aan eiseres de keuze in de middelen die zij wenst toe te passen om aan de derde last te voldoen. Het college vindt dat hij niet hoeft aan te geven of door middel van het treffen van bepaalde maatregelen een overtreding wordt voorkomen of gelegaliseerd. Het college ziet geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. De wens om gebruik te maken van een stoppersregeling betekent niet dat het bedrijf niet langer hoeft te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.



4.3
Eiseres heeft aangeboden om stallen 2.2, 2.3 en 4 leeg te zetten, minder dieren te houden in een afdeling van stal 1 en de putten van de leeg te zetten stallen zuigleeg op te leveren en de roosters en/of ventilatoren dicht te maken per 1 juli 2023.



4.4
Het college heeft aangegeven dat de berekening niet is gebaseerd op het aantal dierplaatsen maar het aantal dieren. Het aantal dierplaatsen is in meerdere stallen hoger. De dierplaatsen worden niet buiten gebruik gesteld en de hokinrichting wordt niet verwijderd. Het is onduidelijk welke maatregelen worden getroffen om emissie vanuit een put of rooster te beperken. Het is onduidelijk welke afdeling van stal 1 wordt leeg gezet.



4.5
Niet in geschil is dat sprake is van een overtreding van artikel 5 van het Beh. Hierin is bepaald dat degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens, de hoofdcategorie kippen en de hoofdcategorie kalkoenen geen huisvestingssystemen toepast met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de in het Beh aangegeven maximale emissiewaarde voor ammoniak. Deze emissiewaarde is mede afhankelijk van de ouderdom van het dierenverblijf.



4.6
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.



4.7
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college eiseres gelast de overtreding van artikel 5 van het Beh te beëindigen en beëindigd te houden. Het college hoeft hierbij geen uitputtende lijst van concrete maatregelen te geven om aan de derde last te voldoen en heeft dat ook niet gedaan. Het college zal echter wel moeten nagaan of het opleggen van de last zelf evenredig is en zal hierbij vooral moeten kijken naar het doel van het Beh en de vraag of het echt nodig is in het licht van dit doel om de gewraakte last op te leggen.



4.8
Het doel van het Beh is het voorkomen van een te hoge ammoniakuitstoot. Dit doel wordt bereikt door dierenverblijven waarin dieren worden gehouden uit te rusten met huisvestingssystemen. Het doel kan ook worden bereikt door in stallen geen dieren te houden en te zorgen dat er geen ammoniak uit de stallen wordt uitgestoten, ook niet uit putten of mestkelders onder die stallen. Geen dieren en mest, dan ook geen ammoniakuitstoot. Weliswaar is de overtreding dan mogelijkerwijs niet beëindigd (de dierplaatsen zijn er nog) maar er vindt geen ammoniakuitstoot plaats vanuit deze oude stallen. Dan heeft de overtreding van het Beh geen nadelige gevolgen voor het milieu.



4.9
Het college heeft in het bestreden besluit onvoldoende gekeken of met een minder verstrekkende last hetzelfde resultaat had kunnen worden bereikt als in het bestreden besluit. Met andere woorden, het college heeft niet onderzocht of het nodig was om te gelasten de strijd met het Beh volledig op te heffen door modernisering van de betreffende stallen. Bij gebrek aan een goed onderzoek heeft het college in het bestreden besluit niet gemotiveerd of de last wel evenredig is in verhouding tot het doel van het Beh. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat eiseres ook in de bezwaarfase voorstellen had gedaan. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.



4.10
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat stal 4, 2.2 en 2.3 afgescheiden stallen zijn en de voorzieningenrechter gaat er van uit dat de mestkelders onder deze stallen niet in verbinding staan met de mestkelders onder stal 2.1 of andere stallen. Ook de voorzieningenrechter kan niet vaststellen welk deel van stal 1 wordt leeg gezet en of de hieronder liggende put of mestkelder met de andere putten of mestkelders van stal 1 in verbinding staat. De voorzieningenrechter kan niet beoordelen of, als deze maatregelen zijn getroffen, de overige stallen voldoen aan het Beh. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat het college meer aandacht had moeten besteden aan het voorstel van eiseres en zo nodig aanvullende eisen had moeten stellen. Bovendien had het college inzichtelijk moeten maken of de nadelige gevolgen voor het milieu door middel van het voorstel van eiseres aanvaardbaar zijn. Nu weet de voorzieningenrechter het nog steeds niet en ziet hij in de reactie van het college op het voorstel geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.



5.1
Eiseres maakt aanspraak op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase. De last onder dwangsom onder 1a t/m 1d is herzien vanwege de intrekking van een gedeelte van de revisievergunning van 2011, hetgeen al in februari 2022 in de zienswijze kenbaar is gemaakt



5.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat pas na het nemen van het primaire besluit op 29 augustus 2022 een verzoek is ingediend om de revisievergunning van 15 november 2011 in te trekken voor de stallen 7a en 7b waarvoor geen bouwvergunning is verleend.
Met het verzoek van 29 augustus 2022 ontstond pas concreet zicht op legalisatie ten opzichte van de last 1a t/m 1d.



5.3
Het recht op proceskosten bestaat alleen indien de heroverweging waartoe artikel 7:11 van de Awb verplicht, leidt tot een herroeping van het primaire besluit. Herroeping vindt plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van de primaire beslissing, zodanig dat het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde
rechtsgevolg. Niet iedere herroeping leidt tot aanspraak op kostenvergoeding. Het moet gaan om een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is. Indien er geen onrechtmatigheid van de primaire beslissing is, omdat herroeping veeleer het gevolg is van een verandering van omstandigheden, van nieuwe beleidsinzichten of van gewijzigde toepasselijke wettelijke voorschriften, is aan de voorwaarden voor kostenvergoeding niet voldaan.



5.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat pas na het primaire besluit sprake was van omstandigheden die hebben geleid tot het intrekken van de eerste last, namelijk het verzoek om intrekking van een deel van de vergunning. Dit verzoek levert een concreet zicht op legalisatie op. Weliswaar had het college zelf de vergunning kunnen intrekken, maar dat heeft het college niet gedaan voor het nemen van het primaire besluit en het zou vreemd zijn als het college uit eigen beweging dit zou hebben gedaan. In het aankondigen van een verzoek om intrekking in de zienswijze voor het primaire besluit heeft het college geen aanleiding hoeven zien om de eerste last niet op te leggen. De eerste last was dus niet onrechtmatig. Het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.




Conclusie en gevolgen


6.1
Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin de derde last is gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft te weinig informatie om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen in stand te laten. Daarom volstaat de voorzieningenrechter met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen tien weken na dagtekening van deze uitspraak.


6.2
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toe, wijzigt de op 4 januari 2023 getroffen voorlopige voorziening en schorst de derde last in het primaire besluit. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze schorsing vervalt als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
 Stallen 2.2, 2.3 en stal 4 dienen uiterlijk 1 juli 2023 leeg te zijn gezet en leeg te blijven. In stallen 2.2, 2.3 en stal 4 mogen vanaf heden geen nieuwe dieren worden geplaatst.
 De putten van deze stallen dienen zuig leeg te worden opgeleverd. Mestkelders onder deze stallen mogen niet in open verbinding staan met mestkelders van andere stallen, ook niet met de kelder onder stal 2.1. Roosters en/of ventilatoren bij deze stallen dienen volledig te worden afgedekt zodat geen emissies via deze roosters en/of ventilatoren kunnen optreden.
 In het gedeelte van stal 1 met huisvestingssysteem D 1.2.100 mogen na 1 juli 2023 maximaal 60 kraamzeugen worden gehouden. Eiseres dient binnen twee weken het college mede te delen welke afdelingen van stal 1 hiertoe worden leeg gezet. Het leeg zetten dient te geschieden voor 1 juli 2023. De roosters en/of ventilatoren van de afdelingen in stal 1 die worden leeg gezet dienen volledig te worden afgedekt zodat geen emissies via deze roosters en/of ventilatoren kunnen optreden
Als de voorwaarden niet worden nageleefd, vervalt de schorsing van rechtswege (automatisch) en verbeurt eiseres meteen een dwangsom. De voorzieningenrechter stelt een wat hardere voorwaarde bij het aantal resterende dieren in stal 1 (60 in plaats van 70 kraamzeugen) omdat hij op basis van de beschikbare stukken de situatie in stal 1 niet kan beoordelen en dus ook niet kan beoordelen of de nadelige gevolgen voor het milieu worden beperkt door enkel minder kraamzeugen te houden. Daarom kiest de voorzieningenrechter het zekere voor het onzekere.



6.3
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten bestaan uit door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en begroot de rechtbank op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 837,00, wegingsfactor 1).

Beslissing


De voorzieningenrechter,

-verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit voor zover hierin last 3 is gehandhaafd;
- draagt het college op om binnen tien weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-wijzigt de eerder getroffen voorlopige voorziening en schorst de derde last in het primaire besluit;
- bepaalt dat deze schorsing vervalt als niet aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Stallen 2.2, 2.3 en stal 4 dienen uiterlijk 1 juli 2023 leeg te zijn gezet en leeg te blijven.
De putten van deze stallen dienen zuig leeg te worden opgeleverd.
Mestkelders onder deze stallen mogen niet in open verbinding staan met mestkelders van andere stallen, inclusief stal 2.1.
Roosters en/of ventilatoren bij deze stallen dienen volledig te worden afgedekt zodat geen emissies via deze roosters en/of ventilatoren kunnen optreden
In stallen 2.2, 2.3 en stal 4 mogen vanaf heden geen nieuwe dieren worden geplaatst.
In het gedeelte van stal 1 met huisvestingssysteem D 1.2.100 mogen na 1 juli 2023 maximaal 60 kraamzeugen worden gehouden.
Eiseres dient binnen twee weken na deze uitspraak het college mede te delen welke afdelingen van stal 1 hiertoe worden leeg gezet.
Het gedeeltelijk leeg zetten van stal 1 dient te geschieden voor 1 juli 2023.
De roosters en/of ventilatoren van de afdelingen in stal 1 die worden leeg gezet dienen volledig te worden afgedekt zodat geen emissies via deze roosters en/of ventilatoren kunnen optreden
- bepaalt dat het college aan eiseres het griffierecht à € 364,00 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres, begroot op € 1.674,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023










Griffier


voorzieningenrechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:





Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

BIJLAGE




Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:15
1. Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4. (..).
5. (..).

Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. (..).
2. (..).

Artikel 8:87
1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.
2. (..).
3. (..).




Wet milieubeheer

Artikel 8.40
1.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld, die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken. Daarbij kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen.





Besluit emissiearme huisvesting

Artikel 5 (ammoniak hoofdcategorie varkens, kippen en kalkoenen)
1. Degene die een inrichting drijft waarin landbouwhuisdieren worden gehouden, past in een dierenverblijf voor de hoofdcategorie varkens, de hoofdcategorie kippen en de hoofdcategorie kalkoenen geen huisvestingssystemen toe met een emissiefactor voor ammoniak die hoger is dan de maximale emissiewaarde voor ammoniak die voor een tot die hoofdcategorieën behorende diercategorie is vermeld in bijlage 1, waarbij de maximale emissiewaarde in:
a. kolom A geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op uiterlijk 30 juni 2015;
b. kolom B geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 juli 2015, met uitzondering van een dierenverblijf als bedoeld in onderdeel c;
c. kolom C geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 januari 2020 indien het dierenverblijf op het tijdstip van oprichting onderdeel is van een IPPC-installatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin varkens onderscheidenlijk pluimvee worden gehouden.
2. Het eerste lid, onderdeel a, geldt niet voor huisvestingssystemen die deel uitmaken van een dierenverblijf dat voor 1 januari 2007 is opgericht, indien de totale ammoniakemissie van de tot de inrichting behorende huisvestingssystemen niet hoger is dan de totale ammoniakemissie die de huisvestingssystemen op grond van het eerste lid, berekend op basis van de maximale emissiewaarden per afzonderlijk huisvestingssysteem, zouden mogen veroorzaken.
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 juli 2015, waarvoor op uiterlijk 30 juni 2015 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onherroepelijk is en dat is opgericht voor 1 oktober 2016, kolom A in plaats van kolom B.
4. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, geldt voor een dierenverblijf dat is opgericht op of na 1 juli 2015, waarvoor op uiterlijk 30 juni 2015 een aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend die voldoet aan de indieningsvereisten als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Regeling omgevingsrecht waarbij die vergunning niet onherroepelijk is en dat is opgericht binnen 15 maanden nadat die omgevingsvergunning onherroepelijk is, kolom A in plaats van kolom B.


Bijlage 1 behorende bij artikel 3, eerste lid, artikel 4 en artikel 5, eerste lid van het Besluit emissiearme huisvestingssystemen landbouwhuisdieren (..).



Toelichting
"In dit artikel (lees: 5) wordt geregeld voor de hoofdcategorie varkens, kippen en kalkoenen aan welke maximale emissiewaarden voor ammoniak de huisvestingssystemen van het dierenverblijf waar ze onderdeel van uitmaken, moeten voldoen. De maximale emissiewaarden zelf zijn opgenomen in bijlage 1 van het besluit. De totstandkoming en onderbouwing van de maximale emissiewaarden wordt toegelicht in hoofdstuk 2 van het
algemeen deel van de nota van toelichting en in de toelichting op bijlage 1."
NvT bij het besluit van 25 juni 2015, Stb. 2015, 266.
Link naar deze uitspraak