Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CRVB:2018:3117 
 
Datum uitspraak:03-10-2018
Datum gepubliceerd:11-10-2018
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:17/8108 WMO15
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Betrokkene, een cliëntenraad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wmcz, is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De functie van de cliëntenraad is beperkt tot het geven van advies. Gezien zijn specifieke functie als medezeggenschapsorgaan in de interne verhouding tot de instelling, is het belang van betrokkene niet rechtstreeks bij de aan cliënten van de instelling gerichte brieven van het college. Van een ledenbestand en een verenigingsbestuur is geen sprake.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
 
Uitspraak
178108 WMO15, 17/8109 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer









Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
7 december 2017, 17/3711 (aangevallen uitspraak 1) en 17/3712 (aangevallen uitspraak 2)





Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

de Cliëntenraad van [naam instelling] te [vestigingsplaats] (betrokkene)


Datum uitspraak: 3 oktober 2018

PROCESVERLOOP

Namens het college heeft mr. V.A. Textor, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. G.J.W. Pulles, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de behandeling van de zaken 7/8110 WMO15 en 17/8112 WMO15, plaatsgevonden op 18 april 2018. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Textor, mr. L.J. Luigies en mr. T.J. Heegsma. Namens betrokkene is mr. Pulles verschenen. In de zaken 17/8110 WMO15 en 17/8112 WMO15 is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.




OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.


1.1.
Een aantal personen heeft in 2017 zorg ontvangen van [naam instelling] ( [naam instelling] ). Het college heeft aan deze personen (cliënten van [naam instelling] ) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen in natura dan wel in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt.



1.2.
Bij brieven van 7 maart 2017 heeft het college aan de cliënten van [naam instelling] meegedeeld dat zij met ingang van 1 juli 2017 geen ondersteuning en hulp meer kunnen ontvangen van [naam instelling] , omdat de ondersteuning die [naam instelling] biedt niet voldoet aan de eisen van kwaliteit en omvang die de gemeente Zwolle daaraan stelt.



1.3.
Betrokkene heeft tegen deze brieven bezwaar gemaakt.



1.4.
Bij besluit van 16 juni 2017 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de brieven van 7 maart 2017 geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn, omdat met deze brieven geen rechtsgevolgen zijn ingetreden.



1.5.
Tegen het besluit van 16 juni 2017 (bestreden besluit) heeft betrokkene beroep ingesteld.



1.6.
Bij brieven van 28 juni 2017 heeft het college aan een aantal cliënten van [naam instelling] meegedeeld dat zij ook vanaf 1 juli 2017 met hun pgb nog ondersteuning bij [naam instelling] kunnen inkopen dan wel dat zij ondersteuning van [naam instelling] kunnen blijven ontvangen, maar niet langer dan tot en met 31 december 2017.



1.7.
Tegen deze brieven heeft betrokkene na toepassing van artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks beroep ingesteld.



2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van die uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Nu de cliënten van [naam instelling] er een groot belang bij hebben dat het inkopen van zorg bij [naam instelling] kan worden voortgezet, moet het er voor worden gehouden dat betrokkene de mogelijkheid dient te hebben voor dit belang van de cliënten in rechte op te komen. De rechtbank heeft hierbij de werkwijze van betrokkene en de taak van de cliëntenraad op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstelling (Wmcz) in aanmerking genomen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de brieven van 7 maart 2017 dienen te worden aangemerkt als besluiten die op rechtsgevolg zijn gericht. Het college heeft het bezwaar tegen deze besluiten dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.



2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de brieven van 28 juni 2017 vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierbij heeft de rechtbank geoordeeld dat betrokkene bij de brieven van 28 juni 2017 belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is en dat de brieven van 28 juni 2017 dienen te worden aangemerkt als besluiten die op rechtsgevolg zijn gericht. Ook heeft de rechtbank overwogen dat deze besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en niet toereikend zijn gemotiveerd.

3. Het college heeft de aangevallen uitspraken gemotiveerd bestreden. Kort samengevat heeft het college aangevoerd dat betrokkene geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de brieven van 7 maart 2017 en 28 juni 2017 is en dat deze brieven geen besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het derde lid bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.



4.2.
Artikel 2, eerste lid, van de Wmcz bepaalt dat de zorgaanbieder voor elke door hem in stand gehouden instelling een cliëntenraad instelt, die binnen het kader van de doelstellingen van de instelling in het bijzonder de gemeenschappelijke belangen van de cliënten behartigt.



4.3.
Artikel 3, eerste lid, van de Wmcz bepaalt dat de zorgaanbieder de cliëntenraad in ieder geval in de gelegenheid stelt advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit dat de instelling betreft inzake een aantal nader genoemde onderwerpen. Het derde lid bepaalt dat de cliëntenraad bevoegd is de zorgaanbieder ook ongevraagd te adviseren inzake de in het eerste lid genoemde en andere onderwerpen, die voor de cliënten van belang zijn.



4.4.
Betrokkene is een cliëntenraad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wmcz. Betrokkene is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Wmcz is de functie van betrokkene beperkt tot het geven van advies aan [naam instelling] . Gezien zijn specifieke functie als medezeggenschapsorgaan in de interne verhouding tot [naam instelling] , is het belang van betrokkene niet rechtstreeks bij de aan cliënten van [naam instelling] gerichte brieven van het college van 7 maart 2017 en 28 juni 2017 betrokken.



4.5.
Het betoog van betrokkene dat hij ook dient te worden beschouwd als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek met als doel de collectieve behartiging van de belangen van zijn leden, slaagt niet. Betrokkene voldoet niet aan de in vaste rechtspraak neergelegde cumulatieve vereisten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406). Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als een eenheid aan het rechtsverkeer deelneemt. De enkele omstandigheid dat hij als partij aan dit geding deelneemt is hiervoor onvoldoende, nu de mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen de brieven van 7 maart 2017 en 28 juni 2017 juist het onderwerp van geschil is. Van een ledenbestand en een verenigingsbestuur is geen sprake.



4.6.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat betrokkene geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb bij de brieven van 7 maart 2017 en 28 juni 2017 is. Dit betekent dat de hoger beroepen slagen en dat de aangevallen uitspraken voor vernietiging in aanmerking komen. De vraag of de brieven besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn, kan daarom onbesproken blijven.



4.7.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren en het beroep tegen de brieven van 28 juni 2017 niet‑ontvankelijk verklaren.

5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.






BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni 2017 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de brieven van 28 juni 2017 niet-ontvankelijk.


Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018.


(getekend) M.F. Wagner



De griffier is verhinderd te ondertekenen.





TM
Link naar deze uitspraak