Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2024:2062 
 
Datum uitspraak:10-04-2024
Datum gepubliceerd:17-04-2024
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:415065
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:vernietiging convenant en ouderschapsplan tav kinderalimentatie en verdeling gemeenschap op grond van dwaling afgewezen. bij alimentatie gaat het om uitsluitend toekomstige omstandigheden, hier geldt 6:258 BW. Niet gebleken dat man onvoldoende draagkracht. tav verdeling geldt 3:196. beroep op lid 4 slaagt: toedeling te zijnen bate of schade aanvaard. man was op de hoogte van de financiele situatie van zijn bedrijf.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
echtscheiding
levensonderhoud
subsidies
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
RECHTBANK Gelderland

Civiel recht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/415065 / HZ ZA 23-42


Vonnis van 10 april 2024


in de zaak van



[eiser]
,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Vonderen-Jagersma te De Meern,

tegen



[gedaagde]
,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer te Apeldoorn.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van de man van 22 maart 2023
- het vonnis van 5 juli 2023
- de akte indiening stukken van de man van 12 oktober 2023
- de akte verzoek voorlopige voorziening levensonderhoud en eiswijziging van de man
- verweerschrift inzake wijziging kinderalimentatie van de vrouw
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 oktober 2023
- het incidenteel vonnis van 15 november 2023 - de akte van de man van 29 november 2023
- de akte uitlaten financiële gegevens van de vrouw van 24 januari 2024
- de akte van de man van 20 februari 2024.



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten


2.1.
Het huwelijk van partijen is op 14 februari 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
Uit dat huwelijk is [naam kind] geboren.



2.2.
In de echtscheidingsbeschikking zijn opgenomen het door partijen onder begeleiding van een mediator op 4 december 2019 gesloten convenant en het ouderschapsplan. In zowel het ouderschapsplan als in het convenant is over de kinderalimentatie bepaald:

"Artikel 7. Kinderalimentatie


Artikel 7.1 Kosten van [naam kind]


De kosten van [naam kind] zijn door de ouders in onderling overleg begroot op €1.000,-- per


maand. De ouders wijken daarbij af van de wettelijke maatstaven. Zij verschillen van mening over de inkomensontwikkeling van de man. Zij zien af van het vervaardigen van een behoefte- en draagkrachtberekening volgens de wettelijke maatstaven. Zij zijn in grote lijnen geïnformeerd door mr. W.F. van Oostveen en zijn ervan op de hoogte dat de door hun


begrote kosten voor [naam kind] afwijken van de wettelijke maatstaven. Gelet op het huidige bruto jaarinkomen van de man als directeur van Castart B.V. van € 68.400,-- volgens de door hem aangeleverde informatie onderschrijven de ouders dat de afwijking van de wettelijke maatstaven daarboven zal zijn. Het staat partijen derhalve vrij (zie uitspraak van De Hoge Raad van 1 november 2019 ECLI:NL:HR:2019:1689) om een niet-wijzigingsbeding overeen te komen ter zake na te melden kinderalimentatie voor [naam kind] . Bij deze komen partijen mitsdien een niet-wijzigingsbeding overeen inhoudende dat na te melden kinderalimentatie voor [naam kind] niet hij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens de door de Hoge Raad in voornoemde uitspraak genoemde omstandigheden dat er andere kinderen zijn dan wel dat de werking van de redelijkheid en billijkheid voor zover de vader niet meer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De ouders zijn hierover voorgelicht door mr. W.F. van Oostveen.


Het voorgaande is een vaststellingsovereenkomst.



Artikel 7.2 Kinderalimentatie


Met ingang van de datum waarop de vrouw de echtelijke woning metterwoon zal hebben


verlaten en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder bij vooruitbetaling een alimentatie voor [naam kind] van:


€ 800,-- per maand vanaf voornoemde ingangsdatum tot 1 januari 2021,


€ 900,-- per maand vanaf 1 januari 2021 tot l januari 2022,


€ 1.000,-- per maand van 1 januari 2022 tot aan de datum waarop [naam kind] 18 jaar oud wordt.


Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel


1:402a B. W., voor het eerst per 1 januari 2023.


Dit is een vaststellingsovereenkomst."




2.3.
Partijen hebben in het convenant ook hun huwelijksgoederengemeenschap verdeeld. Tot die gemeenschap behoorden onder meer de aandelen in de besloten vennootschappen Castart Holding B.V. en Castart B.V. (hierna ook: de onderneming), de voormalige echtelijke woning en schulden, onder andere uit door de wederzijdse ouders verstrekte leningen.
De netto-opbrengst van de woning hebben partijen bij helfte verdeeld. De aandelen in de onderneming zijn aan de man toebedeeld, waarbij de waarde daarvan op nihil is gesteld. De man heeft de ten behoeve van de onderneming aangegane schulden en de rekening-courant schuld aan de onderneming voor zijn rekening genomen. Aan de vrouw is toebedeeld de schuld aan haar ouders van € 20.000,00.



2.4.
De man heeft op 31 december 2020 de vrouw meegedeeld dat hij niet meer in staat is de overeengekomen kinderalimentatie voor [naam kind] te betalen, omdat zijn onderneming in zwaar weer verkeert. Hij heeft een kort geding aanhangig gemaakt en bij verzoekschrift verzocht de kinderalimentatie te verlagen en een voorlopige voorziening te treffen voor zijn voor [naam kind] te betalen bijdrage. In het vonnis in kort geding van 21 september 2021 is de kinderalimentatie voor de duur van drie maanden gesteld op € 450,00 per maand.
Bij beschikking van 8 juli 2022 zijn de verzoeken van de man voor wat betreft de kinderalimentatie afgewezen. Ook zijn verzoek te bepalen dat het niet-wijzigingsbeding wordt vernietigd, is afgewezen. De man heeft hoger beroep ingesteld en daarnaast het hof verzocht als voorlopige voorziening te bepalen dat hij met ingang van 8 juli 2022 € 450,00 aan kinderalimentatie zal betalen. In het op 25 mei 2023 op tegenspraak gewezen uitspraak van het hof is de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor ze onherroepelijk is geworden.





3Het geschil in de hoofdzaak


3.1.
De man vordert na wijziging van eis in de hoofdzaak -samengevat- dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis


het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan van 4 december vernietigt,


de verdeling van de gemeenschap opnieuw vaststelt, waarbij partijen bij helfte de totale schuldenlast welke € 844.680,00 bedraagt, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te dragen, althans subsidiair de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 180.130,50 aan de man, dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,


bepaalt dat partijen zich wenden tot mediator [naam mediator] van de VCCP overlegscheiding, dan wel een andere mediator van deze organisatie om door middel van deze gespecialiseerde mediator te komen tot een minnelijke oplossing, waarbij de procedure wordt aangehouden en partijen de rechtbank informeren of ze er uit zijn gekomen dan wel nog een oordeel gegeven moet worden door de rechtbank,


de vrouw veroordeelt in de kosten van deze procedure.





3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de man, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.



3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.





4De beoordeling


Verwijzing naar een mediator



4.1.
De man vordert zowel in incident als in de hoofdzaak te bepalen dat partijen zich wenden tot een mediator om door mediation te komen tot een minnelijke oplossing. Hij baseert deze vordering op de bepaling in het convenant dat partijen bij verschil van mening over het convenant of wijziging van de inhoud daarvan door middel van onderling overleg zullen trachten tot een regeling te komen. Zij zullen zich tot mediator mr. W.F. van Oostveen wenden als zij daar niet in slagen. Pas als zij er niet in slagen met hulp van de mediator tot een oplossing te komen, zullen zij hun geschil aan een advocaat voorleggen die de zaak eventueel aan de rechter kan voorleggen, zo luidt het convenant. De man vordert dat deze procedure wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de mediation.
Deze vorderingen worden afgewezen. Mediation kan alleen succesvol zijn als beide partijen bereid zijn in onderling overleg tot een oplossing te komen en inmiddels is voldoende gebleken dat die bereidheid bij in ieder geval de vrouw ontbreekt. Mediation is naar het oordeel van de rechtbank nu een gepasseerd station.


De overige vorderingen in het incident




4.2.
De vorderingen om te bepalen dat gedurende de procedure de te betalen kinderalimentatie op nihil of een bedrag van € 450,00 per maand wordt gesteld en de incassoprocedure gestaakt moet worden, zullen worden afgewezen. Omdat nu eindvonnis wordt gewezen, bestaat er geen belang meer bij het treffen van een voorziening voor de duur van de procedure.
De vraag of de vorderingen van de man ook (zouden) kunnen leiden tot vernietiging van de afspraken over de kinderalimentatie is onderdeel geworden van de hoofdzaak, nu de man bij wijziging van eis ook vernietiging van het ouderschapsplan heeft gevorderd. De in het incident op grond van het vonnis in incident van 15 november 2023 gewisselde stukken zullen daarom als ook in de hoofdzaak ingebracht worden beschouwd.



4.3.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de in het incident gevallen proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.


De overige vorderingen in de hoofdzaak




4.4.
De man baseert zijn vordering tot vernietiging op de stelling dat hij zowel bij de verdeling van de schulden als bij de bepaling van de kinderalimentatie heeft gedwaald over de waarde van de onderneming en over de hoogte van de rekening-courantschuld. Hij veronderstelde dat de financiële situatie van de onderneming zodanig was dat het mogelijk zou zijn de schulden af te betalen en een maandelijkse kinderalimentatie van € 1000,00 te betalen. Inmiddels is hem gebleken dat zijn schuld in rekening-courant aan de onderneming aanzienlijk hoger is dan gedacht. Die schuld is ontstaan doordat partijen tijdens hun huwelijk op (te) grote voet leefden en is daarom ook aan de vrouw toe te rekenen. Omdat hij door de verdeling van de schulden benadeeld is voor meer dan vierde deel, wordt vermoed dat hij over die verdeling gedwaald heeft, aldus de man.
De man stelt dat hij ook heeft gedwaald over de mogelijkheid bij wijziging van omstandigheden alsnog de kinderalimentatie aan te kunnen passen. Er is sprake van oneigenlijke kinderalimentatie, omdat die verband houdt met de voortzetting van de onderneming door hem. In feite is sprake van verkapte partneralimentatie. De bepaling dat de zoon op z’n 18e levensjaar niet meer de overeengekomen alimentatie ontvangt duidt op het omzeilen van de fiscale verplichtingen ten aanzien van partneralimentatie, zo heeft de man betoogd.
De vrouw heeft dat laatste betwist en aangevoerd dat zij in het kader van de echtscheiding heeft aangegeven dat zij haar eigen inkomen zou gaan verdienen en afzag van partneralimentatie. Partijen zijn volgens haar bewust afgeweken van de wettelijke normen voor de vaststelling van de kinderalimentatie, omdat de man het beste voor [naam kind] en duidelijkheid voor de toekomst wilde. Zij betwist ook dat de man gedwaald heeft bij het aangaan van het convenant en het ouderschapsplan. Zij verwijst naar de uitspraak van het hof waarin is geoordeeld dat de man aan de mediator en aan haar bewust geen inzage heeft gegeven in het reilen en zeilen van de onderneming, dat hij op basis van alleen aan hem bekende gegevens voorstellen heeft gedaan over de hoogte van de door hem te betalen bijdrage voor [naam kind] en over de verdeling van de schulden op grond waarvan de vrouw afstand heeft gedaan van haar aandeel in de onderneming. Zou al sprake zijn van dwaling, wat zij weerspreekt, dan moet dat voor rekening van de man komen omdat het gaat om omstandigheden die hij als ondernemer behoort te weten, zo heeft de vrouw betoogd.



4.5.
Overwogen wordt dat bij de beoordeling van de vordering tot vernietiging onderscheid gemaakt moet worden tussen de verdeling van de gemeenschappelijke schulden en de afspraken over de kinderalimentatie.
Wat dat laatste betreft moet de stelling van de man dat er sprake is van verkapte partneralimentatie worden verworpen. De hof heeft in de uitspraak van 25 mei 2023 overwogen dat deze stelling na betwisting niet verder is onderbouwd. Ook in deze procedure heeft de man onvoldoende aangevoerd om zijn stelling te onderbouwen. Zijn enkele vrees dat de fiscus niet akkoord gaat met de titel waaronder de maandelijkse bijdrage wordt betaald, is daarvoor onvoldoende. Al was het maar omdat die vrees in de afgelopen jaren geen waarheid is geworden.
Maar wat daar ook van zij, overeenkomsten over te betalen (kinder- of partner)alimentatie zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vatbaar voor vernietiging wegens dwaling. Het gaat hier immers om een uitsluitend toekomstige omstandigheid en daar kan geen vernietiging op worden gegrond, zo bepaalt het tweede lid van artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In geval van miskenning in uitsluitend toekomstige omstandigheden geldt artikel 6:258 BW. In de uitspraak van het hof van 25 mei 2023 is geoordeeld dat een succesvol beroep op onder meer deze bepaling in de rede ligt als de draagkracht van de onderhoudsplichtige -hier de man- zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de kinderalimentatie. Indien een dergelijk beroep slaagt, is de overeenkomst vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 1 BW, overweegt het hof.
Het hof heeft vervolgens overwogen dat -kort gezegd- er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, laat staan dat voldaan is aan meergenoemd criterium van de Hoge Raad dat de draagkracht van de man als gevolg van deze wijziging zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de kinderalimentatie.



4.6.
In het kader van het debat van partijen in onderhavige procedure is de man in de gelegenheid gesteld recente (jaar)stukken van zijn onderneming in het geding te brengen om aan te tonen dat die situatie zich nu wel voordoet. De man heeft jaarstukken over 2022 en omzetgegevens over 2023 in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat hij ook in 2022 een bruto maandsalaris van € 6.000,00 uit de onderneming heeft ontvangen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij in verband met een subsidie nog steeds maandelijks een bruto salaris van € 6.000,00 uitbetaald krijgt, maar dat hij van dat loon steeds een deel terugstort aan de onderneming. Als onderbouwing van dat laatste heeft hij als productie 30 een overzicht in het geding gebracht waarop terugboekingen vanuit privé naar de B.V. te zien zouden zijn. Bij dat overzicht staan bij de eerste betalingen vanaf 10 maart 2020 als reden voor betaling: “afl lening”, “teveel gedeclareerd”, “terugbetaling lening” of “retour lening”; deze laatste bij een betaling van € 17.000,00. Opvalt dat na 15 november 2021 geen omschrijvingen meer worden gegeven bij de betalingen die variëren van € 45,00 tot € 3.800,00. Dit overzicht ondersteunt daarom niet zonder meer de verklaring van de man over deze betalingen aan de vennootschap.
De vrouw weerspreekt dat het loon van de man uit de winst van de onderneming moet worden betaald, zoals Van Oldeniel Bedijfs- en belastingsadviseurs suggereren in productie 18 van de man. Ook heeft zij erop gewezen dat aan bedrijfskosten met een bedrag van € 80.422,00 is gerekend en dat dat meer dan de helft van de netto-omzet is. Volgens de accountant is een deel daarvan verkoopkosten, wat de overige kosten zijn wordt niet omschreven, aldus de vrouw. Zij heeft de man gevraagd deze kosten te onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan. De man is na de echtscheiding bij zijn vriendin in Portugal gaan wonen. Daar is het merendeel van de relaties van de onderneming gevestigd. Hij vliegt regelmatig met of zonder [naam kind] naar Portugal of voor vakantie naar een ander land. De vrouw veronderstelt dat de man zijn privé(reis)kosten ten laste van de onderneming brengt, waarmee de winst wordt gedrukt.
De man is, hoewel hij daartoe de gelegenheid heeft gehad, niet ingegaan op deze op- en aanmerkingen van de vrouw. In zijn uitvoerige antwoordakte heeft hij wat dit betreft slechts betoogd dat de bedrijfskosten niet zijn verhoogd ten opzichte van de voorgaande jaren, maar een verdere toelichting op deze kosten heeft hij niet gegeven. Bij die laatste akte heeft hij wel draagkrachtberekeningen gevoegd als onderbouwing van zijn stelling dat de kinderalimentatie te hoog is. In de draagkrachtberekening van 8 juni 2021 wordt de draagkracht van de man, uitgaande van zijn jaarinkomen van € 77.760,00 bruto, berekend op een bedrag van € 1.970,00 per maand voor partner- en kinderalimentatie. Omdat de vrouw heeft afgezien van partneralimentatie, is deze hele ruimte in beginsel beschikbaar voor kinderalimentatie. Vast staat dat het bruto inkomen van de man steeds gelijk is gebleven.
Naar het oordeel van de rechtbank is de man er niet in geslaagd aan te tonen dat er na de uitspraak van het hof sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden, waardoor zijn draagkracht zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de kinderalimentatie. De situatie dat de weigering van de vrouw om in te stemmen met een lagere kinderalimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, doet zich hier niet voor.



4.7.
Ook de stelling van de man dat hij gedwaald heeft over de mogelijkheid om bij wijziging van omstandigheden alsnog de kinderalimentatie te kunnen aanpassen, leidt niet tot vernietiging van het convenant. Uit zijn verklaring ter zitting blijkt dat hem door de mediator is voorgehouden wat het niet-wijzigingsbeding inhoudt, maar dat de man desalniettemin uitgaande van zijn eerdere ervaringen heeft gemeend dat wijziging makkelijk mogelijk zou zijn bij wijziging van omstandigheden. Zou er al sprake zijn geweest van dwaling bij de man, dan moet dat voor zijn eigen rekening komen.



4.8.
Alles wat hiervoor is overwogen, leidt tot het oordeel dat de afspraken in het convenant en in het ouderschapsplan over de kinderalimentatie niet voor vernietiging wegens dwaling vatbaar zijn.



4.9.
Vervolgens moet worden nagegaan of de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kan leiden tot vernietiging van (een deel van) het convenant wegens dwaling. De algemene dwalingsregeling van de artikelen 6:228 en 6:230 BW is hier niet van toepassing. De vernietigbaarheid van een verdeling wegens dwaling wordt beheerst door artikel 3:196 BW. Van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen, in de zin van art. 3:196 BW, kan niet alleen sprake zijn als de deelgenoot niet weet of behoort te weten dat hij voor meer dan een vierde is benadeeld, maar ook als hij niet weet noch behoeft te weten wat de te verdelen goederen waard zijn of in welke orde van grootte deze waarde ligt. (NJ 1996,499).
Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden vernietigbaar is, als de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Voor een succesvol beroep op die bepaling is eveneens nodig dat de benadeelde kennis dient te hebben gehad van de waarde van de gemeenschap of van de orde van grootte daarvan. In dit geval is van belang of de man bij het sluiten van het convenant kennis had van de waarde van de onderneming en de hoogte van de schulden in rekening-courant. De hoogte van alle andere schulden staat in het convenant.



4.10.
Partijen hebben in het convenant over de waarde van de onderneming opgenomen:

“(…) De aandelen in Castart Holding B.V. worden toebedeeld aan de man. Partijen hebben de waarde van de aandelen in onderling overleg vastgesteld op nihil. Partijen hebben zich volgens eigen opgave door een fiscalist laten voorlichten over de waardering van de aandelen en de fiscale gevolgen van een en ander (…)”.

De man heeft aangevoerd dat hij in 2019 nog geen accountant had en dat hij toen niet door had dat de onderneming een negatief eigen vermogen had en dat er een hoge rekening-courant schuld was. Nu partijen zich echter volgens het convenant actief hebben laten voorlichten over de waarde van de onderneming, moet de stelling van de man dat hij daarover onwetend was verworpen worden. De man moet bekend zijn geweest met de waarde van de onderneming en de hoogte van de rekening-courantschuld.
Voor zover de man zich erop beroept dat de onderneming minder heeft gefloreerd dan hij in 2019 verwachtte, kan hem dat niet baten. Dat is immers een toekomstige omstandigheid waarop geen dwaling gebaseerd kan worden (zie r.o. 4.5.). De man heeft over een aantal jaren financiële stukken in het geding gebracht, maar niet over 2019, het jaar dat partijen het convenant zijn aangegaan. Dat de onderneming toen aanzienlijk minder waard was dan waar partijen van uitgegaan zijn, kan daarom niet worden vastgesteld, laat staan dat vastgesteld kan worden dat de man voor meer dan een kwart benadeeld is door de toedeling van de onderneming aan hem.
Maar zelfs al zou dat zo zijn, dan slaagt het beroep van de vrouw op het vierde lid van artikel 3:196 BW. De stelling van de man dat hij pas door de brief van de accountant van 2 september 2021 bekend is geworden met de rekening-courantschuld van € 79.000,00, is door de vrouw gemotiveerd weersproken. Zij heeft verwezen naar productie 15 van de man, waarin als te verdelen schuld uit de RC Castart privé een bedrag van € 44.352,00 staat vermeld en bij RC Carstart holding privé een bedrag van € 17.274,00, samen dus € 61.626,00. Volgens de vrouw blijkt daaruit dat de man bekend was met de hoogte van deze schuld. De man is in de verdere procedure hier niet op teruggekomen. Ook heeft hij niet weersproken dat hij zelf de boekhouding van de onderneming en de aangiftes verzorgde en alle financiële gegevens over het bedrijf aanleverde. De stelling van de man dat hij onwetend was, wordt verworpen.
De man wist van de waarde van de gemeenschap en de schulden in rekening-courant althans was bekend met de orde van grootte daarvan en heeft de toedeling van gemeenschapsgoederen aan hem te zijnen bate of schade aanvaard. Dat brengt met zich dat hij de verdeling niet op grond van dwaling kan vernietigen.



4.11.
De vorderingen van de man zullen worden afgewezen. Ook de in de hoofdzaak gevallen proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in verband met de relatie van partijen. Partijen dienen ieder de eigen kosten te dragen.






5De beslissing

De rechtbank


5.1.
wijst de vorderingen van de man af,



5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Roodenburg en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024

AP/AR
Link naar deze uitspraak