Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBZWB:2020:2016 
 
Datum uitspraak:01-05-2020
Datum gepubliceerd:28-05-2020
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB- 20_6092 VV
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Intrekken bijstand op grond van de Participatiewet
Trefwoorden:levensonderhoud
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/6092 PW VV

uitspraak van 1 mei 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen


[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: mr. M. Deniz,

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.




Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit) van het college waarbij de bijstand op grond van de Participatiewet is ingetrokken vanaf 12 juni 2019. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.



Overwegingen
1. Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Verzoekster ontving een uitkering op grond van de Participatiewet. In een besluit van 12 juni 2019 is de uitkering opgeschort omdat het college niet beschikte over alle gegevens die het nodig heeft om het recht op bijstand vast te stellen. Aan verzoekster is gevraagd om uiterlijk 21 juni 2019 enkele gegevens over te leggen. Zij heeft niet alle gevraagde gegevens overgelegd, waarna het college het bestreden besluit heeft genomen.

2. Verzoekster heeft, samengevat en voor zover in het kader van deze procedure van belang, aangevoerd dat de beslistermijn in de bezwaarprocedure is overschreden. De uitkering is ingetrokken twee maanden voordat verzoekster zou beginnen met werken. In die periode is een huurschuld ontstaan. Verzoekster zit in een schuldsaneringstraject en zij mag geen nieuwe schulden maken. Zij ondervindt dan ook veel consequenties van de intrekking van de uitkering.

Verzoeksters financiële situatie is nijpend en zij vreest verdere toename van de schuldenproblematiek. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen en te bepalen dat zij van 12 juni 2019 tot 19 augustus 2019 een voorlopige uitkering krijgt.

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4. De voorzieningenrechter staat, ambtshalve, eerst stil bij de vraag of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.

Uit de motivering van het verzoek en van het bezwaar blijkt dat verzoekster vanaf 19 augustus 2019 betaald werk heeft aanvaard en dat zij geen gebruik meer hoeft te maken van een uitkering. Uit telefonische inlichtingen van de zijde van het college blijkt dat verzoekster ook op 13 februari 2020 op de hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften sociale zekerheid heeft verklaard dat zij niet meer van een uitkering afhankelijk is.

In een brief van 23 april 2020 heeft de griffier aan verzoeksters gemachtigde gevraagd toe te lichten hoe de gevraagde voorlopige voorziening nu betekenis kan hebben voor de voorziening in verzoeksters levensonderhoud. In haar reactie op die vraag heeft gemachtigde herhaald wat over de spoedeisendheid is opgemerkt in het verzoekschrift. Het belang is gelegen in het voltooien van het schuldsaneringstraject. Zij vreest dat weer financiële problemen zullen ontstaan.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeksters ontevredenheid over de (zeer) lange duur van de bezwaarprocedure voorstelbaar is. Maar nu niet is gebleken dat het uitblijven van uitkering over een periode in het verleden leidt tot problemen die verzoekster nu in haar bestaan bedreigen, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.

5. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

6. Omdat het verzoek wordt afgewezen, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.




Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 1 mei 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.





griffier voorzieningenrechter



De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak mee te ondertekenen.


Afschrift verzonden aan partijen op:



Als u het niet eens bent met deze uitspraak
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Link naar deze uitspraak