Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBNNE:2017:2207 
 
Datum uitspraak:16-06-2017
Datum gepubliceerd:22-06-2017
Instantie:Rechtbank Noord-Nederland
Zaaknummers:LEE 16-4618
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bouwplan en welstandsadvies. Tegenrapport van architect. Aanvullend welstandsadvies. Uit welstandsadviezen blijkt niet aan de hand van welke criteria uit de welstandsnota de welstandscommissie tot haar is gekomen en hoe zij tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in overeenstemming is met die criteria. Verweerder heeft niet mogen volstaan met een verwijzing naar de welstandsadviezen.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
buitengebied
forfaitair
omgevingsvergunning
perceel
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 16/4618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2017 in de zaak tussen


[eisers], te [plaats], eisers,
(gemachtigde: C. Zeldenrust),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân, verweerder,
(gemachtigde: R.G. Zuidema).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghouders], vergunninghouders,
(gemachtigde: L. Zijlstra).



Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenstalling op het perceel [adres] te [plaats].

Bij besluit van 19 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 1 maart 2017.
Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en R. Hofstra.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens vergunninghouders is voornoemde gemachtigde verschenen.

Ingevolge artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank besloten tot een schorsing van het onderzoek ter zitting, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk binnen vier weken na de zittingsdatum een nadere uitwerking van het welstandsadvies van 25 april 2016 van de welstandscommissie Hûs en Hiem (hierna: de welstandscommissie) te overleggen.



Verweerder heeft bij brief van 27 maart 2017 een nadere toelichting van de welstandscommissie bij brief van 13 maart 2017 overgelegd. Een afschrift hiervan is aan de gemachtigde van eisers en aan de gemachtigde van vergunninghouders gezonden.

Eisers hebben bij brief van 24 april 2017 gereageerd op de nadere toelichting van de welstandscommissie. Een afschrift hiervan is aan verweerder en aan de gemachtigde van vergunninghouders gezonden.

Desgevraagd hebben partijen bij afzonderlijke brieven van 15 mei 2017, 15 mei 2017 respectievelijk 22 mei 2017 de rechtbank toestemming verleend om zonder een nadere zitting uitspraak te doen.

Daarop heeft de rechtbank bij brief van 29 mei 2017 het onderzoek gesloten.



Overwegingen



Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.


1.1.
Vergunninghouders hebben op 5 februari 2016 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een werktuigenstalling op het perceel
’[adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.
De aanvraag heeft betrekking op de volgende activiteit:
- bouwen.



1.2.
Verweerder heeft het bouwplan ter advisering voorgelegd aan Hûs en Hiem welstandsadvisering en monumentenzorg (hierna: de welstandscommissie). In een advies van 25 april 2016 heeft de welstandscommissie aangegeven dat het bouwplan, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria, voldoet aan redelijke eisen van welstand.



1.3.
Bij primair besluit van 12 mei 2016 heeft verweerder aan vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een werktuigenstalling op het perceel [adres] te [plaats].



1.4.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 9 juni 2016 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 11 augustus 2016 aangevuld.



1.5.
Eisers hebben het bezwaarschrift mondeling toegelicht op een hoorzitting op
23 augustus 2016 van de algemene kamer van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.



1.6.
De commissie heeft verweerder bij brief van 5 september 2016 geadviseerd het bezwaarschrift van eisers ongegrond te verklaren en het primaire besluit van 12 mei 2016 in stand te laten.



1.7.
Onder overneming van het advies van de commissie heeft verweerder met het bestreden besluit het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit van 12 mei 2016 gehandhaafd.




Toepasselijke regelgeving
2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouwen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woninget, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin worden verleend.


2.1.
Ingevolge de beheersverordening “Buitengebied voormalige gemeente Nijefurd” is aan het perceel de bestemming “Agrarische bedrijven” toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid A, van de voorschriften zijn de op de verbeelding voor agrarische bedrijven aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven;
b. bedrijfswoningen;
c. bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
d. torensilo’s;
f. kassen, schuurkassen en warenhuizen.
Ingevolge artikel 8, lid B, ten eerste en onder a, van de voorschriften geldt voor het bouwen de volgende regel: per bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd. Daarbij mag de goothoogte van een bedrijfsgebouw maximaal 5,5 meter bedragen. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 14 meter bedragen.




Overwegingen
3. Tussen partijen is in geschil of verweerder in dit geval terecht een omgevings-vergunning voor het bouwen van een werktuigenstalling op het perceel [adres] te [plaats] heeft verleend. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwen van een werktuigenstalling in overeenstemming is met de voorschriften van de beheersverordening. Volgens verweerder voldoet het bouwplan aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Onder verwijzing naar het advies van 25 april 2016 van de welstands- commissie is verweerder van mening dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.



4.1.
Eisers betogen dat een aantal jaren geleden bij de vervangende nieuwbouw van het bedrijf al onvoldoende rekening is gehouden met de afstand naar het dorp. In dit verband wijzen eisers erop dat de horizon van het pittoreske dorp Molkwerum gedomineerd wordt door de contouren van dit agrarische bedrijf. Door direct naast het perceel van eisers een werktuigenberging te plaatsen met een nokhoogte van ruim acht meter, terwijl er betere alternatieven voorhanden zijn, maakt naar de mening van eisers dat verweerder de belangen niet heeft afgewogen, zoals is vereist op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).



4.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel gehouden is om te beslissen op de ingediende aanvraag om omgevingsvergunning. In hetgeen eisers hebben aangevoerd met betrekking tot alternatieve locaties voor de werktuigenstalling, ziet de rechtbank geen aanleiding om in dit geval van voormeld uitgangspunt af te wijken. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo imperatief en limitatief een aantal weigeringsgronden aangeeft. Dit brengt met zich dat verweerder gehouden is om de omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, indien geen van de in voormeld artikel genoemde weigeringsgronden zich voordoet. De door eisers naar voren gebrachte grond met betrekking tot de aantasting van het uitzicht op het dorp Molkwerum is geen weigerings-grond in de zin van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Voor de door eisers bepleite belangenafweging ziet de rechtbank, gelet op het imperatieve en limitatieve stelsel van artikel 2.10 van de Wabo, geen ruimte. Van een schending van het evenredigheidsbeginsel, als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. Deze grond van eisers slaagt niet.



5.1.
Eisers betogen, onder verwijzing naar een rapportage van 22 december 2016 van architect [naam], dat de welstandscommissie in dit geval had moeten motiveren waarom het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarbij wijzen eisers erop dat uit voormelde rapportage blijkt dat de tekeningen onderling op onderdelen verschillen, dat de open ruimte voor jongvee niet is gebouwd, waardoor de welstandscommissie onjuist is geïnformeerd over de omvang en de verschijningsvorm van de gebouwen en dat op de tekeningen uit 2015 details zijn aangebracht, zoals een ‘plint, die eerder ontbraken. Verder wijzen eisers erop dat de welstandscommissie op geen enkele wijze de ruimtelijke kwaliteiten, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan, bij de beoordeling heeft betrokken. Naar de mening van eisers heeft verweerder het welstandsadvies van 25 april 2016 niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.



5.2.
Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het welstandsadvies van 25 april 2016, op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.



5.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS: 2009:BI2952, volgt dat verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, in beginsel aan het advies doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven voor het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende (vgl. AbRvS, 16 september 2009, ECLI:NL:RVS: 2009:BJ7774).


5.4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een advies van 25 april 2016 van de welstandscommissie aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Met betrekking tot dit advies van de welstandscommissie stelt de rechtbank vast dat dit advies niet meer bevat dan de conclusie dat het bouwplan, getoetst aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria, voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verder dient te worden vastgesteld dat eisers de grond dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand onderbouwd hebben met een rapportage van 22 december 2016 van architect [naam]. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank uit voormeld advies van de welstandscommissie niet duidelijk geworden aan welke welstandscriteria de welstandscommissie bij de beoordeling van het thans voorliggende bouwplan getoetst heeft. Hieruit volgt dat verweerder het advies van 25 april 2016 zonder een nadere motivering voor wat betreft de door welstands-commissie bij de beoordeling betrokken welstandscriteria niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen.



5.4.2.
Verweerder heeft aanleiding gezien om bij brief van 27 maart 2017 een aanvullend advies van 13 maart 2017 van de welstandscommissie in het geding te brengen. In dit advies heeft de welstandscommissie te kennen gegeven dat bij de beoordeling van dit bouwplan de luchtfoto en de cycloramafoto’s zijn betrokken. Volgens de welstandscommissie boden de foto’s bij de beoordeling van dit plan voldoende duidelijkheid en is er geen waarneming ter plaatse gedaan. In hoeverre er oudere luchtfoto’s of cycloramafoto’s zijn geraadpleegd, is volgens de welstandscommissie niet meer met zekerheid te zeggen. De foto’s worden tijdens de beoordeling op een groot scherm getoond door de gemeente en de foto’s zijn vaak minder dan een jaar oud. Voor zover het de welstandscommissie bekend is, worden hier geen gegevens van opgeslagen en is dus niet met zekerheid vast te stellen welke foto’s op welk moment zijn geraadpleegd. Met betrekking tot het welstandsbeleid merkt de welstandscommissie op dit door de gemeenteraad vastgestelde beleid in zekere zin een voortvloeisel is van de welstandsnota’s van de voormalige gemeenten van voor de gemeentelijke herindeling van de gemeente Súdwest-Fryslân. De welstandsnota van de voormalige gemeente Nijefurd ligt voor dit gebied aan de basis van het beleid. De welstandsnota kent volgens de welstandscommissie verschillende criteria. Zo zijn er criteria voor veel voorkomende bouwactiviteiten, gebiedsgerichte criteria en objectgerichte criteria. In dit geval zijn volgens de welstandscommissie de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het buitengebied bij de beoordeling gehanteerd. In de visie van de welstandscommissie zijn de andere criteria voor de beoordeling van dit bouwplan niet toereikend. Deze criteria beperken zich duidelijk qua bouwactiviteit en sluiten onvoldoende aan op het bouwplan.



5.4.3.
Eisers betogen, onder verwijzing naar een nadere reactie van 20 april 2017 van architect [naam], dat het aanvullende advies van 13 maart 2017 niet als een nadere uitwerking van de welstandsbeoordeling beschouwd kan worden. Daarbij nemen eisers in aanmerking dat in dit aanvullende advies van de welstandscommissie niet een heldere toelichting is opgenomen aan welke welstandscriteria is getoetst en waarom het betreffende bouwplan op basis van die van toepassing zijnde criteria positief beoordeeld is. Naar de mening van eisers volstaat de welstandscommissie ten onrechte met een beschrijving van de gevolgde werkwijze. Verder wijzen eisers erop dat er voor wat betreft meerdere aspecten onduidelijkheid is blijven bestaan. In dit verband wijzen eisers erop dat uit het aanvullende advies van de welstandscommissie af te leiden valt dat niet met zekerheid is te zeggen welke luchtfoto’s of cycloramafoto’s zijn geraadpleegd, dat er ter plaatse geen beoordeling heeft plaatsgevonden en dat alleen de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het buitengebied bij de beoordeling zijn betrokken.



5.4.4.
Ter beoordeling van de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder de welstandsadviezen van de welstandscommissie aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank beantwoordt voormelde vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voormelde adviezen van de welstandscommissie niet aan de hand van welke criteria uit de welstandsnota de welstandscommissie tot haar oordeel is gekomen en hoe zij tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan in overeenstemming is met die criteria. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de welstandscommissie in het aanvullende advies van 13 maart 2017 aangegeven heeft dat de gebiedsgerichte welstandscriteria bij de beoordeling zijn gehanteerd, maar dat daarmee niet inzichtelijk is gemaakt dat het onderhavige bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Voorts acht de rechtbank van belang dat uit het aanvullende advies van de welstandscommissie valt af te leiden dat niet met zekerheid is te zeggen welke luchtfoto’s of cycloramafoto’s zijn geraadpleegd bij de beoordeling door de welstandscommissie en dat ter plaatse geen beoordeling door de welstandscommissie heeft plaatsgevonden. Nu eisers, onder verwijzing naar de rapportages van architect [naam], gemotiveerd uiteen hebben gezet op welke punten het bouwplan volgens hen in strijd is met de criteria uit de welstandsnota, had verweerder ook in zoverre niet mogen volstaan met een verwijzing naar de adviezen van de welstandscommissie (vgl. AbRvS, 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:308). Deze grond van eisers slaagt.


Conclusie

6. Gelet op rechtsoverweging 5.4.4. is het beroep van eisers gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten en volstaat met de opdracht aan verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eisers met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

7. Aangezien het beroep (deels) gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eisers te veroordelen.




7.1.
Eisers hebben verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten die zij redelijkerwijs hebben gemaakt. Daarbij hebben eisers verzocht om vergoeding van verletkosten, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), tot een bedrag van € 220,--. Uit de door eisers bij het verzoek gegeven toelichting volgt dat de verletkosten € 220,-- bedragen vanwege het niet kunnen uitvoeren van productiewerkzaamheden voor theatervoorstellingen in verband met het bijwonen van de zitting op 1 maart 2017. Verder hebben eisers verzocht om vergoeding van hun reiskosten. Uit de door eisers bij het verzoek gegeven toelichting volgt dat hun reiskosten voor het bijwonen van de zitting op 1 maart 2017 in totaal € 62,-- bedragen. Daarnaast hebben eisers verzocht om vergoeding van de kosten van een deskundige (architect Hofstra). Uit de door eisers bij het verzoek gegeven toelichting volgt dat de kosten van een deskundige € 230,-- bedragen.



7.2.
Als verletkosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking de kosten van tijdsverzuim als gevolg van het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis (Nota van Toelichting, Stb. 1993, 763).


7.3.1.
Onder toepassing van het Bpb kunnen de proceskosten van eisers worden begroot op € 1.237,50 wegens professioneel verleende rechtsbijstand, waarbij de zwaarte van de zaak als gemiddeld is aangemerkt.



7.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers met de enkele vermelding van een bedrag van € 220,-- aan verletkosten om reden van het niet kunnen uitvoeren van productiewerkzaamheden voor theatervoorstellingen de hoogte van hun verletkosten onvoldoende met gegevens of bescheiden gestaafd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de verletkosten van eisers op een forfaitair bedrag vast te stellen (vgl. AbRvS, 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511). De rechtbank stelt de verletkosten van eisers derhalve vast tegen het minimumtarief van € 7,-- per uur voor in totaal 6 uren (2 x 3 uren) in verband met het bijwonen van de zitting op 1 maart 2017.



7.3.3.
Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bbp worden de reiskosten van eisers door de rechtbank vastgesteld op in totaal € 70,36 (tweemaal Molkwerum – Groningen v.v.).



7.3.4.
De rechtbank acht het inroepen van deskundige bijstand voor het geven van inhoudelijke reacties op de welstandsadviezen van de welstandscommissie in dit geval redelijk. Ten aanzien van de kosten van architect Hofstra stelt de rechtbank vast dat eisers in dit kader € 230,-- aan kosten hebben opgegeven. Verweerder heeft die kostenopgave niet bestreden en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de hoogte van die opgave te twijfelen of het opgegeven bedrag aan kosten onredelijk te achten. De kosten van die deskundige stelt de rechtbank daarom vast op € 230,--.




7.4.
Uit de rechtsoverwegingen 7.3.1., 7.3.2., 7.3.3. en 7.3.4. volgt dat het totaal van de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten van eisers door de rechtbank wordt vastgesteld op € 1.579,86. Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 168,-- aan hen dient te vergoeden.

Beslist wordt als volgt.


















Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op het bezwaarschrift van eisers, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.349,86 en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hen dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de deskundigenkosten van eisers tot een bedrag van
€ 230,--
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eisers te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.







De griffier De rechter



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.



Afschrift verzonden op:
Link naar deze uitspraak