Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CRVB:2023:1027 
 
Datum uitspraak:31-05-2023
Datum gepubliceerd:01-06-2023
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:21/2340 WAJONG
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Afwijzing aanvraag om uitkering op grond van de Wajong. De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante in de in geding zijnde periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Trefwoorden:ingezetene
uitkering
 
Uitspraak
21 2340 WAJONG

Datum uitspraak: 31 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2021, 20/4269 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)




PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 14 juni 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij heeft zij onder meer vermeld dat zij last heeft van migraine, vermoeidheid, concentratieproblemen, hyperventilatie, woedeaanvallen en blauwe plekken. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.



1.2.
Bij besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 14 oktober 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts is gebaseerd op dossieronderzoek, waaronder informatie van de behandelend sector, anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft rekening gehouden met wat appellante op de hoorzitting van 25 mei 2020 naar voren heeft gebracht. Volgens de rechtbank was er geen aanleiding voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapporten. De rechtbank heeft erop gewezen dat sprake is van een zogeheten laattijdige aanvraag, waardoor de beoordeling betrekking heeft op een reeds lang verstreken datum. Dat betekent dat de bewijslast en dus het bewijsrisico bij de laattijdige aanvrager ligt, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. De verzekeringsartsen hebben volgens de rechtbank uitvoerig gemotiveerd waarom appellante in staat was ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar was. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 mei 2020 en het aanvullend rapport van 15 september 2020 rekening gehouden met de beperkingen van appellante, waaronder de vermoeidheidsklachten en slaapproblemen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante ten tijde van haar achttiende levensjaar en de vijf jaar erna (2010-2015, de in geding zijnde periode). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij beschikt over basale werknemersvaardigheden.



3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten. Appellante heeft herhaald dat bij de geselecteerde taak ‘invoeren van gegevens’ deadlines gelden en met grote mate van zorgvuldigheid moet worden gewerkt, terwijl zij is aangewezen op werk zonder grote verantwoordelijkheid. De taak sluit ook niet aan bij eerder door appellante gedaan werk. Tot slot is volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden dat zij eerdere werkzaamheden onvoldoende aankon en dat daarom haar contracten steeds niet werden verlengd.



3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.


4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.



4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet
aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.




4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een zogeheten laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak ligt de bewijslast en dus het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager. De omstandigheid dat het medische beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen, dient daarom voor risico van appellante te blijven. Anders dan appellante stelt, waren de vermoeidheidsklachten en slaapproblemen die zij ervaart bij de verzekeringsartsen bekend en deze zijn bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 mei 2020 onderschreven dat appellante geen acht uur per dag kan werken, maar voor de beoordeling van de Wajong-aanvraag is het verder niet relevant om de precieze omvang tussen de vier en acht uur per dag aan te geven, omdat uitsluitend de vraag moet worden beantwoord of de aanvrager ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gevolgd. Dit geldt ook voor het oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.



4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het onderzoek van de arbeidsdeskundigen voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen. Gemotiveerd is dat de taak ‘invoeren van gegevens’ overwegend zittend wordt uitgeoefend, er geen sprake is van trillingen, de fysieke belasting gering is en sprake is van vaste werktijden in dagdienst. Ook is geen sprake van een grote verantwoordelijkheid, beroepsmatig hanteren van conflicten of stressvolle omstandigheden. In het rapport van 20 september 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nog nader gemotiveerd dat bij de taak geen taakeisen gelden die betrekking hebben op deadlines. Ook is inzichtelijk gemotiveerd dat het bij de beoordeling van een Wajong-uitkering niet gaat om de vraag of iemand een functie kan uitoefenen, maar of iemand een taak kan verrichten. Het feit dat het eerder door appellante verrichte werk fysiek te belastend voor haar was, heeft geen relatie heeft met de vragen of zij een taak kan uitoefenen en beschikt over basale werknemersvaardigheden.



4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 heeft de rechtbank het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante in de in geding zijnde periode beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.





BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.



(getekend) S.B. Smit-Colenbrander



(getekend) S. Pouw



Uitspraak van 15 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1400
Link naar deze uitspraak