Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CRVB:2023:1025 
 
Datum uitspraak:31-05-2023
Datum gepubliceerd:01-06-2023
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:21/3678 WAO
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Buiten behandeling stellen aanvraag. Met de aanwezige medische gegevens kan niet worden beoordeeld hoe appellantes belastbaarheid was op 13 maart 2008 en evenmin kan worden beoordeeld of er hierin wijzigingen waren ten opzichte van de beoordeling in maart 2003.
Trefwoorden:uitkering
vrijstelling
wao
 
Uitspraak
213678 WAO

Datum uitspraak: 31 mei 2023

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2021, 20/1988 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.M. Lintz, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lintz en vergezeld van een tolk. Het Uwv heeft zich via een videoverbinding laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Mr. M.A. Spek heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 19 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Via een telefoonverbinding was een tolk aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. Veringmeier.




OVERWEGINGEN


1.1.
Op 21 september 1999 heeft appellante zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld. Aan appellante is per 21 september 1999 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Daarna heeft appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, die is beëindigd per 14 maart 2003. Vervolgens ontving appellante een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand.



1.2.
Bij brief van 12 juli 2019 heeft DSZW Den Haag voor appellante een ‘melding van verslechterde gezondheid’ gedaan. Appellante heeft daarbij meegedeeld dat zij sinds eind november 2003 blijvend toegenomen arbeidsongeschikt is en verzocht om een Amberbeoordeling. Bij besluit van 18 juli 2019 heeft het Uwv de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat er geen WAO-dossiers van appellante beschikbaar zijn en het verzoek niet in behandeling kan worden genomen op basis van de door appellante aangeleverde gegevens. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 juli 2019. Bij besluit van 29 januari 2020 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 28 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat het met de beperkte aangeleverde medische informatie niet mogelijk is om na 17 jaar een oordeel te geven over de claim van appellante.

2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat ingevolge artikel 43a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO, toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens afneming van arbeidsongeschiktheid is ingetrokken, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die waaruit de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Appellante heeft in juli 2019, dus na ruim 16 jaar, gevraagd om beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid per eind november 2003. Volgens vaste rechtspraak moet de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico blijven van degene die de late aanvraag doet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door appellante aangeleverde stukken bestudeerd en daarover op 28 januari 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij heeft geconcludeerd dat het met de beperkte medische informatie niet mogelijk is een professioneel verzekeringsgeneeskundig oordeel te hebben na zo’n lange tijd. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze conclusie onjuist zou zijn.



3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv op grond van de medische stukken die zij heeft ingediend, had moeten aannemen dat er sinds november 2003 bij haar een situatie was van geen benutbare mogelijkheden. Zo meldt het huisartsenjournaal veelvuldig dat appellante hulp zocht voor haar hoofdpijn en schrijft een neuroloog op 24 november 2003 dat de hoofdpijnen in de tijd geleidelijk zijn toegenomen. Ook de oude onderzoeken ten behoeve van het PGB (18 september 2009) en de vrijstelling van de sollicitatieplicht in verband met arbeidsongeschiktheid (26 september 2007) maken duidelijk dat appellante sinds 2003 al jaren hulpbehoevend en arbeidsongeschikt is. Als de verzekeringsarts na onderzoek van mening is dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, had er in ieder geval een Functionele Mogelijkhedenlijst met vermelding van een urenbeperking opgesteld moeten worden. Ter zitting van de Raad heeft appellante naar voren gebracht dat de rechtbank tijdens een door haar gewonnen beroepsprocedure in 2002 heeft geoordeeld dat appellante voor een periode van vijf jaar een WAO-uitkering zou krijgen. Appellante heeft ten onrechte maar een maand een uitkering ontvangen.



3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
Het hoger beroep van appellante slaagt niet. Uit de medische stukken die appellante heeft ingebracht, blijkt niet op welke grond zij eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Niet duidelijk is welke ziekteoorzaak aan die toekenning ten grondslag lag en wat de aard en omvang van haar beperkingen op dat moment waren. Uit de stukken blijkt ook niet dat appellantes beperkingen zijn toegenomen én dat er sprake was van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv kan op basis van de gegevens die aanwezig zijn dan ook niet vaststellen dat er een toename van beperkingen is op grond van dezelfde ziekteoorzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle stukken van appellante bestudeerd, waaronder ook alle medische informatie die in hoger beroep is ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 juli 2022 uitvoerig beschreven waarom de stukken niet leiden tot een ander oordeel. Met de aanwezige medische gegevens kan niet worden beoordeeld hoe appellantes belastbaarheid was op 13 maart 2008 en evenmin kan worden beoordeeld of er hierin wijzigingen waren ten opzichte van de beoordeling in maart 2003.



4.2
Uit het voorgaande volgt ook dat met de door appellante overgelegde stukken evenmin kan worden geconcludeerd dat in de hier relevante periode sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.



4.3.
Tot slot heeft appellante ter zitting melding gemaakt van een uitspraak van een rechtbank die rond 2002 moet zijn gedaan en waarin de rechtbank zou hebben geoordeeld dat appellante voor een periode van vijf jaar een WAO-uitkering zou krijgen. De Raad overweegt hierover dat appellante deze stelling ter zitting pas voor het eerst naar voren heeft gebracht en dat zij die stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. Het betoog treft dan ook een doel.


4.4.
Uit 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.




BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en C.F.E. van OldenSmit en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2023.



(getekend) S.B. Smit-Colenbrander



(getekend) S. Pouw
Link naar deze uitspraak