Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBZWB:2022:2479 
 
Datum uitspraak:10-05-2022
Datum gepubliceerd:13-05-2022
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB- 20_10376
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:WIA
Trefwoorden:loonbelasting
tuinbouw
uitkering
wet op de loonbelasting
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/10376 WIA

uitspraak van 11 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
gemachtigde: mr. C. van der Ent,

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Heerlen), verweerder.




Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) van het UWV over zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 5 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] , kantoorgenote van zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Weterings.



Overwegingen
1. Feiten

Eiser is werkzaam geweest als operator. Voor dat werk is hij in 2015 uitgevallen.

Met een besluit van 10 mei 2017 heeft het UWV aan eiser met ingang van 22 juni 2017 op grond van de WIA een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.

Met een besluit van 20 juni 2018 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 24 mei 2018 vastgesteld op 69,05%. Eiser wordt in staat geacht € 874,61 per maand te verdienen. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering wijzigt niet. Ook is vermeld dat als er niets verandert in eisers situatie hij de uitkering tot en met 30 juni 2020 ontvangt. Kort voor deze datum zal worden beoordeeld op welke uitkering eiser vanaf 1 juli 2020 recht heeft, waarbij ook wordt gekeken naar het loon dat hij zou kunnen verdienen en wat hij daadwerkelijk verdient.

Met een besluit van 20 maart 2019 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn loongerelateerde uitkering op 6 juni 2019 eindigt, omdat de maximumduur is bereikt. Verzoeker heeft vanaf deze datum recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering van € 1.863,32 (bruto).

Met een besluit van 17 april 2020 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 juli 2020 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering maar op een WGA-vervolguitkering van € 839,20 (bruto) per maand. De loonaanvullingsuitkering wordt omgezet in een vervolguitkering, omdat eiser 65 tot 80% arbeidsongeschikt is en hij € 874,57 (bruto) per maand zou kunnen verdienen maar minder dan de helft daarvan verdient.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Met een uitspraak van 1 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.

Het UWV heeft daarna een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ingesteld naar eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft, nadat het UWV hem daartoe in de gelegenheid had gesteld, zijn bezwaren aangevuld.

Het UWV heeft eiser vervolgens gehoord tijdens een hoorzitting en een onderzoek laten instellen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en een arbeidsdeskundige b&b.

Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar gegrond verklaard. Eisers restverdiencapaciteit is gewijzigd en vastgesteld op € 918,46. Het UWV handhaaft zijn standpunt dat eiser per 1 juli 2020 recht heeft op een WGA-vervolguitkering die is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het exacte arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 69,59.

2. Beroepsgronden van eiser

Eiser voert in beroep aan dat niet duidelijk of de restverdiencapaciteit van € 918,46 een bruto of een netto bedrag is. Bovendien is sprake van reformatio in peius, omdat in de bezwaarprocedure een hogere restverdiencapaciteit is vastgesteld dan waarvan in het primaire besluit was uitgegaan.
Verder zijn eisers klachten verergerd door het wegvallen van structuur en door eenzaamheid als gevolg van de coronamaatregelen. Er is sprake van verslavingsproblematiek en psychische klachten. Ook heeft eiser rugklachten en lichamelijke klachten als gevolg van de verslaving.
Eiser voert ook aan dat om weer aan de arbeidsmarkt te kunnen deelnemen, hij de gelegenheid moet krijgen het re-integratietraject af te ronden. Doordat het traject door corona voortijdig is beëindigd, was hij nog niet klaar om de arbeidsmarkt te betreden.
Gelet op het voorgaande is eiser niet in staat om de restverdiencapaciteit te verdienen. De uitkering had daarom niet gewijzigd mogen worden.

Eiser heeft tijdens de zitting de beroepsgrond ingetrokken dat zijn bewindvoerder het besluit van 20 juni 2018 nooit heeft ontvangen, waardoor eiser niet wist dat hij twee jaar de tijd had om zich voor te bereiden op de inkomenseis.



3. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de loonaanvullingsuitkering van eiser per 1 juli 2020 heeft omgezet in een vervolguitkering, omdat eiser 69,59% arbeidsongeschikt is en hij minder dan de helft verdient van de door het UWV vastgestelde restverdiencapaciteit van € 918,46.

4. Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

In artikel 60, eerste lid, van de WIA is bepaald dat indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, de WGA-uitkering bestaat uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
In het tweede lid is bepaald dat de inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk is aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het derde lid is bepaald dat voor de verzekerde, die op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering, of die gedurende tenminste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, als bedoeld in het tweede lid, geen inkomenseis geldt tot de dag dat zijn resterende verdiencapaciteit hoger dan 20% van zijn maatmaninkomen per uur is geweest gedurende een periode van 24 kalendermaanden. Deze periode eindigt op het moment dat de verzekerde gedurende ten minste twee kalendermaanden slechts in staat was met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het vierde lid is bepaald dat onder resterende verdiencapaciteit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan: de op maandbasis berekende respectievelijk op uurbasis berekende resterende verdiencapaciteit zoals vastgesteld op grond van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen.

In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien gedurende de periode waarin uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
In het vijfde lid is bepaald dat benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid alleen dan niet aanwezig zijn indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

In artikel 10, eerste lid, van het Schattingsbesluit is bepaald dat bij de berekening van hetgeen betrokkene met arbeid kan verdienen, wordt:
a. uitgegaan van de urenomvang van de arbeid, die bij de toepassing van artikel 7 en 7a in aanmerking wordt genomen, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval van dit aantal wordt uitgegaan; en
b. in aanmerking genomen het loon van de middelste van de in artikel 9, onderdeel a, bedoelde functies.
In het vijfde lid is bepaald dat, voor zover het niet gaat om feitelijke inkomsten uit arbeid, onder het loon, bedoeld in dit artikel, wordt verstaan: het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer in de zin van die wet, dat voor de desbetreffende functie gebruikelijk is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met incidentele loonbestanddelen of loonbestanddelen die op de persoon van de werknemer betrekking hebben.
(…)

In artikel 16, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is bepaald dat voor de toepassing van dit hoofdstuk onder loon wordt verstaan het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964.

Van belang voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

5. Medische beoordeling


5.1

Medische beoordeling door het UWV

Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts b&b van het UWV.

De arts heeft eisers dossier bestudeerd en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht tijdens het spreekuur van 21 juli 2020.
De arts heeft op 27 juli 2020 gerapporteerd dat nog steeds sprake is van forse verslavingsproblematiek, met daardoor ook psychische problematiek. Ook de lichamelijke klachten (rug- en buikklachten) lijken voort te komen uit het alcoholmisbruik. Eiser heeft geen dagstructuur, geen zinvolle activiteiten. Hij is al lang onder behandeling. Op dit moment is er geen (zicht op) een intensieve behandeling of opname op korte termijn. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eisers situatie is niet verbeterd ten opzichte van de situatie bij de herbeoordeling op 17 mei 2018. Er zijn net als bij de eerdere herbeoordeling beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak. Er wordt een beperking op sociaal vlak aan toegevoegd, namelijk geen omgeving waarin eiser in aanraking komt met alcohol en/of drugs. De rugklachten lijken myogeen van aard en zijn aan het verminderen. Er is dus geen reden voor aanvullende beperkingen ten aanzien van rugbelastende activiteiten. Werk kan een positieve rol spelen in het herstelproces, omdat het zorgt voor structuur. De urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week is gelet op de ernst van de problematiek, de matige conditie en het lang niet meer werkzaam zijn geweest, nog steeds aan de orde.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 juli 2020.

De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd en eiser gezien en zijn psyche onderzocht tijdens de hoorzitting op 9 november 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft op 10 november 2020 gerapporteerd dat eiser bekend is met langdurige verslavingsproblematiek, voorheen heroïne waarvoor hij methadon gebruikt. Daarnaast is sprake van een alcoholverslaving, waarbij eiser psychische klachten heeft. Eiser is in staat om activiteiten uit te voeren, maar heeft behoefte aan structuur. Werken kan structuur geven en bijdragen aan zijn herstel. De door de arts aangenomen beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren passen bij de medische problematiek. De verzekeringsarts b&b begrijpt uit eisers stelling dat hij nog niet kan terugkeren in arbeid omdat het re-integratietraject mede door de coronasituatie niet succesvol is verlopen, dat eiser vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Er is echter geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, omdat er benutbare mogelijkheden zijn. Het niet of onvolledig doorlopen hebben van een re-integratietraject is geen reden om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden vast te stellen omdat het geen criterium is waarop volledige arbeidsongeschiktheid kan worden vastgesteld.



5.2

Oordeel van de rechtbank


De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in bezwaar op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de arts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier van eiser bestudeerd. Bovendien heeft de arts eiser gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur, en heeft de verzekeringsarts b&b eiser gezien en psychisch onderzocht tijdens de hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b medische feiten over de datum in geding heeft gemist. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank is ook niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.

De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
De rechtbank kan zich vinden in het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat eiser niet op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. De verzekeringsarts b&b heeft inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom eiser niet voldoet aan de criteria van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. De rechtbank voegt hieraan toe dat het niet kunnen afronden van een re-integratietraject geen aspect is dat bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt betrokken (zie bijvoorbeeld CRvB 16 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3577, i.h.b. r.o. 4.7). Het is dus geen reden om iemand volledig arbeidsongeschikt te achten. Dit betekent dat er een FML moest worden opgesteld waarin eisers beperkingen en belastbaarheid zijn vastgelegd.
Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, zoals de verslavingsproblematiek, psychische klachten, rugklachten en de lichamelijke klachten als gevolg van de verslaving. De klachten zijn bij de beoordeling betrokken. Bij het opstellen van de FML is dan ook rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten.
Eiser heeft in bezwaar en in beroep geen medische gegevens ingediend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de arts en verzekeringsarts b&b hebben aangenomen.

De rechtbank is niet gebleken dat in de FML van 28 juli 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

6. Geschiktheid voor de functies



6.1

Arbeidskundige beoordeling door het UWV


Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334), medewerker kleding en textielreiniging (Sbc-code 111161) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).



6.2

Oordeel van de rechtbank


De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 17 augustus 2020, het rapport van de arbeidsdeskundige van diezelfde datum en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 24 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.

De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

7. Mate van arbeidsongeschiktheid

Op basis van de inkomsten die eiser met de geselecteerde functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 69,59%. Omdat eiser tegen deze berekening geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2020 heeft vastgesteld op 69,59%.

8. Restverdiencapaciteit en inkomenseis

Uit wat in overweging 7 is overwogen volgt ook dat het UWV in het bestreden besluit de restverdiencapaciteit terecht heeft vastgesteld op € 918,46. Het UWV heeft in het verweerschrift gesteld dat dit een bruto bedrag is. De rechtbank voegt hieraan toe dat dit ook volgt uit artikel 10 van het Schattingsbesluit in samenhang met artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

De rechtbank overweegt over de beroepsgrond dat sprake is van reformatio in peius het volgende. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat geen sprake is van reformatio in peius, maar om een andere reden dan het UWV gesteld heeft. De rechtbank stelt in dit verband vast dat het UWV na het besluit van 20 juni 2018, waarin eiser per 24 mei 2018 69,05% arbeidsongeschikt is bevonden, het besluit van 20 maart 2019 heeft genomen, waarin hij per 6 juni 2019 80 tot 100% arbeidsongeschikt is bevonden. De periode waarin eiser 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, heeft dus langer dan 2 maanden geduurd. In die periode gold er geen inkomenseis. Uit artikel 60, derde lid, van de WIA volgt dan dat geen inkomenseis geldt tot de dag dat de resterende verdiencapaciteit gedurende 24 kalendermaanden hoger dan 20% van het maatmaninkomen per uur is geweest. In het geval van eiser heeft hij zich 24 maanden na de aanzegging voor kunnen bereiden op de datum 1 juli 2022 omdat toen zijn resterende verdiencapaciteit weer hoger was dan 20% van zijn maatmaninkomen. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.

Aan het bestreden besluit kleeft echter wel een motiveringsgebrek, omdat daarin er vanuit wordt gegaan dat de nieuwe resterende verdiencapaciteit van € 918,46 al geldt twee maanden nadat dat besluit is genomen. Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld.

9. Conclusie

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de loonaanvullingsuitkering van eiser per 1 juli 2020 heeft omgezet in een vervolguitkering, omdat eiser 69,59% arbeidsongeschikt is en hij minder dan de helft verdient van de door het UWV vastgestelde restverdiencapaciteit van € 918,46. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

10. Proceskosten en griffierecht

De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser.

De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00,‑ en wegingsfactor 1).
Ook moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,00 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 11 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.





griffier rechter

De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.



Afschrift verzonden aan partijen op:





Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Link naar deze uitspraak