Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBDHA:2022:5951 
 
Datum uitspraak:14-02-2022
Datum gepubliceerd:23-06-2022
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 20/6955
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:partner moet op grond van artikel 11, tweede lid, van de Pw vanaf de samenwoning gelijkgesteld worden met een Nederlander, zodat het eerste lid van dat artikel op haar situatie van toepassing is en zij in beginsel aanspraak heeft op bijstand - gegrond
Trefwoorden:bijstandsuitkering
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/6955

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Boere).




Procesverloop

In het besluit van 26 mei 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) buiten behandeling gesteld.

In het besluit van 21 juli 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Pw toegewezen en bijstand toegekend per 5 mei 2020.

In het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit I en II ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het beroep van eiser met zaaknummer
SGR 20/5185, op 3 januari 2022 op zitting behandeld middels een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez.




Overwegingen


1.1.
Nadat verweerder in het besluit van 28 april 2020 eisers aanvraag om bijstand had afgewezen, welk besluit verweerder in de beslissing op bezwaar van 26 juni 2020 heeft gehandhaafd, heeft eiser zich op 5 mei 2020 opnieuw bij verweerder gemeld voor een bijstandsuitkering en op 6 mei 2020 heeft eiser de aanvraag daartoe ingediend. Ter beoordeling van het recht op bijstand heeft verweerder eiser in een e-mail van 7 mei 2020 verzocht om gegevens te overleggen. Omdat eiser volgens verweerder niet tijdig de gevraagde gegevens heeft ingeleverd, heeft verweerder primair besluit I genomen.



1.2.
Eiser woont samen met zijn partner, die de Libanese nationaliteit heeft. Op 11 juni 2020 is een aanvraag ingediend tot de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).



1.3.
Hangende het bezwaar tegen primair besluit I heeft eiser op 2 juni 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. In primair besluit II heeft verweerder deze aanvraag toegewezen. Verweerder heeft de ingangsdatum van de uitkering naar aanleiding van het bezwaar tegen primair besluit I op 5 mei 2020 bepaald. Omdat eisers partner volgens verweerder niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, heeft verweerder aan eiser bijstand verstrekt naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. Daarnaast heeft verweerder het bedrag van de uitkering afgestemd door het bedrag van uitkering te verhogen met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Het vrij te laten vermogen is bepaald op € 6.225,-.

2. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften, de bezwaren van eiser tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard. Wel wijzigt verweerder het bedrag van het vrij te laten vermogen naar € 12.450,-, omdat abusievelijk het verkeerde bedrag is genoemd. Omdat eisers partner (nog) niet beschikt over een verblijfsvergunning op grond waarvan zij rechtmatig in Nederland mag verblijven, kan zij voor de Pw niet met een Nederlander worden gelijkgesteld. Daarom is volgens verweerder terecht geen bijstand naar de gehuwdennorm verstrekt. Voor zover het Chavez-arrest van toepassing zou zijn, wordt pas bijstand met terugwerkende kracht verstrekt als de IND dit bevestigt. Van bijzondere omstandigheden om alsnog bijstand naar de gehuwdennorm te verstrekken, is volgens verweerder niet gebleken.

3. In het besluit van 9 december 2020 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) besloten tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder in het besluit van 2 februari 2021 de norm van de aan eiser verstrekte bijstandsuitkering vanaf 9 december 2020 gewijzigd naar de gehuwdennorm.

4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend. Een van de gronden in bezwaar was dat verweerder de vermogensgrens in primair besluit II te laag had vastgesteld. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit gewijzigd. Daarnaast heeft verweerder in primair besluit II alsnog een bijstandsuitkering vanaf 5 mei 2020 toegekend.



4.1.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.



4.2.
Wat betreft het te laag vaststellen van de vermogensgrens in primair besluit II is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit primair besluit II en de daaraan ten grondslag liggende rapportage duidelijk volgt dat eiser is aangemerkt als een gehuwde met een niet-rechthebbende partner, zodat de vermogensgrens voor gehuwden van, toen, € 12.450,- voor hem geldt en niet het in primair besluit II weergegeven bedrag van € 6.225,-. Dit had ook voor eiser duidelijk kunnen zijn. Afgezien hiervan was herroeping van primair besluit II in bezwaar niet nodig om de fout in het bestreden besluit te herstellen. Nu eisers vermogen op € 0,- is bepaald, heeft eiser van deze verschrijving ook geen nadeel ondervonden.



4.3.
Vast staat dat verweerder met primair besluit II heeft besloten tot het (alsnog) toekennen van bijstand naar aanleiding van een nieuwe aanvraag. Uit dit besluit volgt niet dat primair besluit I is ingetrokken of gewijzigd. Evenmin is sprake van herroeping van primair besluit I naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar. Weliswaar is verweerder in primair besluit II tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser tegen primair besluit I, maar dit is op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb geen grond voor een proceskostenvergoeding in bezwaar. Het betoog van eiser slaagt niet.

5. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder bij de vaststelling van de hoogte van de bijstand onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn situatie. Eiser stelt dat hij met zijn gezin op 8 september 2019 naar Nederland is teruggekeerd en dat eisers echtgenote met de minderjarige kinderen op grond van het Chavez-arrest vanaf die datum rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder had daarom in elk geval vanaf de toekenningsdatum, 5 mei 2020, een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden moeten toekennen.



5.1
Niet in geschil is dat eiser en zijn partner inmiddels een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm ontvangen, omdat de partner gelet op het arrest Chavez-Vilchez van 10 mei 2017 (C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354) bij besluit van 9 december 2020 in het bezit is gesteld van een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft niet betwist dat de situatie van eiser en zijn echtgenote over de periode vanaf de samenwoning tot aan het besluit van de staatssecretaris hetzelfde was en dat de partner van eiser dus ook in die periode al rechtstreeks aan het EU-recht rechtmatig verblijf kon ontlenen. Uit het feit dat de staatssecretaris kennelijk geen declaratoire uitspraak heeft gedaan over deze periode kan niet de conclusie worden getrokken dat de staatssecretaris van oordeel is dat de partner van eiser in deze periode geen verblijfsrecht aan het EU-recht kon ontlenen. Dit betekent dat de partner op grond van artikel 11, tweede lid, van de Pw vanaf de samenwoning gelijkgesteld moet worden met een Nederlander, zodat het eerste lid van dat artikel op haar situatie van toepassing is en zij in beginsel aanspraak heeft op bijstand.


5.2
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is bepaald dat eiser bijstand wordt verstrekt naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eiser en zijn partner met ingang van de toekenningsdatum van de uitkering, 5 mei 2020, recht hebben op bijstand volgens de gehuwdennorm.

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Verder krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing


De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen primair besluit II ongegrond is verklaard;
- herroept het primaire besluit II voor zover dit de hoogte van de toegekende bijstand betreft;- bepaalt dat eiser en zijn partner vanaf 5 mei 2020 recht hebben op een bijstandsuitkering volgens de gehuwdennorm, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.











griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:





Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.





Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2325.
Link naar deze uitspraak