Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBDHA:2022:3953 
 
Datum uitspraak:29-04-2022
Datum gepubliceerd:13-05-2022
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB - 22 _ 2156
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep. Besluit tot verlening omgevingsvergunning voor het aanleggen van een verbindingsweg met verkeersbrug en fietstunnel en het kappen van 41 bomen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van strijd met de Wet natuurbescherming. Anders dan verzoekers betogen, is geen vergunning voor de tijdelijke uitweg voor het bouwverkeer vereist. De gronden over de archeologische waarden binnen het gebied kunnen vanwege het relativiteitsvereiste niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Tot slot wegen de belangen gemoeid met de uitvoering van het project zwaarder dan het belang bij het behoud van de twee per abuis nog niet gekapte bomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Trefwoorden:bestemmingsplan
omgevingsvergunning
rijksmonument
varkens
wabo
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/2156

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekers] e.a., uit [woonplaats 1] en [woonplaats 2] , verzoekers
(gemachtigde: mr. L.J. Smale),

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Zweers).




Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Leiden voor het aanleggen van een verbindingsweg van de Oegstgeesterweg in Leiden naar de Hugo de Vrieslaan in Oegstgeest , met een verkeersbrug over de Haarlemmertrekvaart, inclusief fietstunnel en het kappen van 41 bomen.

Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Op 6 april 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een ordemaatregel van verzoekers afgewezen.

Verzoekers hebben nadere stukken ingediend. Voor één van de ingezonden stukken hebben verzoekers een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Verzoekers hebben dit stuk hierna alsnog ingediend zonder een beroep op voormeld artikel.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 april 2022 op zitting behandeld. Namens verzoekers is verschenen [verzoekers] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] , [B] , [C] , [D] en [E] .




Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.


Feiten en omstandigheden


2. De gemeente Leiden heeft op 16 juni 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de locaties kadastraal bekend onder [locatiecode] , sectie [X 1] , nummers [kadastraal nummer 1] , [kadastraal nummer 2] , [kadastraal nummer 3] , [kadastraal nummer 4] , [kadastraal nummer 5] en [kadastraal nummer 1] en onder [kadastraal code] , sectie [X 2] nummers [kadastraal nummer 6] en [kadastraal nummer 7] , en sectie [X 3] , nummers [kadastraal nummer 8] , [kadastraal nummer 9] en [kadastraal nummer 10] , lokaal bekend Oegstgeesterweg , Haarlemmertrekvaart , Haarlemmerweg, Broekweg en Hugo de Vrieslaan , voor het aanleggen van een verbindingsweg van de Oegstgeesterweg in Leiden naar de Hugo de Vrieslaan in Oegstgeest , met een
verkeersbrug over de Haarlemmertrekvaart , inclusief fietstunnel en het kappen van 41 bomen.


2.1.
Verzoekers wonen in de directe omgeving van het projectgebied waar de verbindingsweg met verkeersbrug is voorzien. Zij hebben een zienswijze ingediend.


Het bestreden besluit


3. In het bestreden besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk, (2) het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, (3) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (4) het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en (5) het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo. Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden.


Spoedeisend belang


4. De voorzieningenrechter stelt met partijen vast dat sprake is van een spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening, omdat de bouw van de verbindingsweg en de verkeersbrug op korte termijn gaat beginnen. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder al uitvoering heeft gegeven aan de kapvergunning, maar dat per abuis twee te kappen bomen zijn blijven staan. De voorzieningenrechter overweegt dat nu verweerder van plan is op korte termijn ook deze twee bomen te kappen in zoverre ook sprake is van spoedeisend belang.


Het verzoek


5. Verzoekers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren hiertoe aan dat in het projectgebied sprake is van beschermde diersoorten, dat ten onrechte geen uitwegvergunning is verleend, dat verweerder nadere voorschriften aan de vergunning had moeten verbinden ter bescherming van archeologische waarden en dat voor de kap van de bomen ten onrechte geen vergunning is verleend op grond van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020. Op de specifieke argumenten van verzoekers gaat de voorzieningenrechter hierna in, voor zover dat nodig is.


Soortenbescherming


6. Verzoekers betogen dat in het projectgebied sprake is van beschermde diersoorten, te weten vleermuizen en vogels. Volgens verzoekers gebruiken vleermuizen de bomen in het projectgebied als verblijfsplaats. De Haarlemmertrekvaart wordt bovendien als vliegroute en foerageergebied door vleermuizen gebruikt. De verkeersbrug doorkruist deze migratieroute en de lichteffecten van de brug hebben een nadelig effect op de vleermuizen. Daarnaast zijn volgens verzoekers jaarrond beschermde vogelnesten in het projectgebied aanwezig. Volgens verzoekers betekent dit dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met artikel 12 van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (de Habitatrichtlijn) en met de Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (de Vogelrichtlijn). Verweerder heeft volgens verzoekers ten onrechte geen ontheffing in de zin van artikel 3.5 in samenhang met artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend.



6.1.
Aan het bestreden besluit liggen verschillende onderzoeken van Bureau Waardenburg naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het projectgebied ten grondslag. In de notitie van Bureau Waardenburg van 2 december 2010 staat dat er geen enkele aanwijzing is gevonden dat zich in het onderzoeksgebied kraamkolonies van vleermuizen bevinden. Het gebied wordt in beperkte mate gebruikt als foerageergebied door de gewone dwergvleermuis en in het bijzonder door de watervleermuis als trekroute richting foerageergebied. Als mogelijke paarplaats heeft het geen speciale betekenis. De ingreep heeft geen effect op kolonieplaatsen. Door het nemen van gerichte maatregelen kan overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen worden voorkomen. In deze notitie staat verder dat tijdens de veldbezoeken geen jaarrond beschermde vogelnesten zijn aangetroffen. In de notitie van Bureau Waardenburg van 23 maart 2017 wordt geconcludeerd dat het voorkomen van beschermde soorten niet in de weg staat aan het project. Met gerichte maatregelen zijn effecten op aanwezige flora en fauna te voorkomen of te minimaliseren. In deze notitie staat verder dat het plangebied sinds het onderzoek uit 2010 voor de geschiktheid voor vleermuizen niet is veranderd. Van belang is met name de Haarlemmertrekvaart als migratieroute voor de watervleermuis. Daarnaast heeft de Haarlemmertrekvaart beperkte betekenis als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. Ook zijn als voorbij trekkende of foeragerende soorten gemeld de laatvlieger en rosse vleermuis. Ten aanzien van vleermuizen die gebruik maken van de Haarlemmertrekvaart om langs te migreren of te foerageren zijn extra maatregelen nodig om te voorkomen dat negatieve effecten optreden. Daarvoor worden in de notitie aanbevelingen gedaan. Waarnemingen van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet bekend. In deze notitie staat verder dat het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten wordt uitgesloten.
In de notitie van Bureau Waardenburg van 22 oktober 2020 staat dat opnieuw veldbezoek is gedaan. Geconcludeerd wordt dat binnen het projectgebied zich geen veranderingen hebben voorgedaan die tot andere conclusies leiden dan in de notitie van 23 maart 2017.
Ten slotte heeft IDDS Ruimte & Ontwikkeling tijdens de kap van de bomen op 31 maart 2022 nog onderzoek gedaan waarin wordt geconcludeerd dat de reeds gekapte bomen geen (geschikte) holtes bevatten voor vleermuizen en dat de bomen die nog moeten worden gekapt ongeschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.



6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich onder verwijzing naar de notities van Bureau Waardenburg en IDDS Ruimte & Ontwikkeling terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen waarvoor een kapvergunning is verleend. Zoals volgt uit 6.1 heeft Bureau Waardenburg het projectgebied verschillende keren onderzocht en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn van verblijfplaatsen of kraamkolonies van vleermuizen. Deze conclusie wordt bevestigd door het onderzoek van IDDS Ruimte & Ontwikkeling dat is uitgevoerd tijdens de kap van de bomen. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van deze onderzoeken. De verwijzing naar de ingebrachte kaarten van de Nationale Databank Flora en Fauna met aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen vindt de voorzieningenrechter onvoldoende. Ten eerste blijkt uit de kaarten niet dat het gaat om verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen, ten tweede zijn de notities van Bureau Waardenburg en IDDS Ruimte & Ontwikkeling gebaseerd op veldonderzoek gedaan over verschillende jaren en ten derde heeft IDDS Ruimte & Ontwikkeling zeer recentelijk, tijdens de kap van de bomen, nog bevestigd dat in de bomen geen verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn.



6.3.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat verzoekers terecht stellen dat uit de notities van Bureau Waardenburg volgt dat het projectgebied door verschillende vleermuissoorten wordt gebruikt als migratie- en foerageergebied. Anders dan verzoekers betogen, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding voor het oordeel dat in verband hiermee sprake zou zijn van overtreding van de Wnb. In de notities zijn aanbevelingen gedaan om negatieve effecten voor migrerende en foeragerende vleermuizen te voorkomen. Indien deze aanbevelingen worden opgevolgd, kan overtreding van de verbodsbepalingen in de Wnb worden uitgesloten en is een ontheffing dus niet vereist, aldus de notities van Bureau Waardenburg. Verweerder heeft deze aanbevelingen als voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden. Ook ten aanzien van de verlichting zijn voorschriften opgenomen. Voor zover verzoekers betogen dat deze voorschriften onvoldoende zijn, hebben zij dit niet nader onderbouwd.



6.4.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat in de notities van Bureau Waardenburg staat dat de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelnesten in het projectgebied wordt uitgesloten. Tevens worden aanbevelingen gedaan om de verstoring van nesten van vogels te voorkomen. Zo dienen bomen, struiken en ruigtes buiten het broedseizoen te worden verwijderd. Dit is ook als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Verzoekers hebben hun stelling dat sprake is jaarrond beschermde nesten en van beschermde vogelsoorten en dat de inventarisatie van de ecoloog in opdracht van de gemeente tekortschiet niet onderbouwd. Verzoekers hebben ook geen tegenrapport ingebracht. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat op dit punt sprake is van strijd met de Vogelrichtlijn en artikel 3.5 van de Wnb.


De uitwegvergunning


7. Verzoekers betogen dat ten onrechte geen uitwegvergunning is verleend voor de tijdelijke uitweg voor bouwverkeer en de definitieve uitwegen op de Oegstgeesterweg en de Broekweg. Dit is in strijd met artikel 3.4.4.3 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020.



7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het aanleggen van de aansluiting van de verbindingsweg op de Oegstgeesterweg en de Broekweg onder de activiteit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, valt en dat voor deze activiteit een vergunning is aangevraagd en verleend. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat de tijdelijke uitwegen voor het bouwverkeer op dezelfde plek liggen waar in de eindsituatie een openbare weg komt. Nu het op basis van de verleende vergunning is toegestaan om op deze plekken een openbare weg aan te leggen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het daarmee ook is toegestaan een tijdelijke uitweg voor bouwverkeer te realiseren en dat het niet nodig is om hiervoor ook nog een vergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Leiden 2020 of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020 te verlenen.


Archeologische waarden


8. Verzoekers betogen dat ten onrechte geen nadere voorschriften aan de vergunning zijn verbonden ter bescherming van de archeologische waarden binnen het projectgebied. De motivering dat in het verleden reeds onderzoeken naar archeologie zijn gedaan, is onvoldoende. Volgens verzoekers volgt uit archeologisch bureauonderzoek dat ter plekke sprake is van een zeer hoge archeologische waarde.



8.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.



8.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers tegen een omgevingsrechtelijk besluit kunnen opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon-, leef-, werk- en/of ondernemersklimaat. De bepalingen die strekken tot bescherming van het algemeen belang van archeologische waarden, strekken niet tot bescherming van het belang van verzoekers om gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het bestreden besluit voor hun woon- en leefklimaat. Dit betekent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de gronden van verzoekers over archeologie vanwege het relativiteitsvereiste niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Deze gronden hoeven daarom geen inhoudelijke bespreking meer.



8.3.
Verzoekers hebben ter zitting aangevoerd dat uit het zogenoemde “Varkens in Nood”-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 januari 2021 kan worden afgeleid dat hen het relativiteitsvereiste niet kan worden tegengeworpen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat uit de uitspraak van 4 mei 2021 volgt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit standpunt niet deelt. Bovendien heeft het Hof zich in twee eerdere arresten uitgelaten over de vergelijkbare Duitse Schutznorm. Uit deze arresten volgt dat een relativiteitsvereiste is toegestaan, maar niet als milieuorganisaties zich hierdoor niet op normen kunnen beroepen die strekken tot bescherming van het milieu. Daar is in dit geval geen sprake van. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het Europees recht of de jurisprudentie van het Hof aan het tegenwerpen van het relativiteitsvereiste in de weg staan.


Bomen


9. Ter zitting is vast komen te staan dat 39 van de 41 bomen zijn gekapt. De bomen met nummers 112 en 113 zijn per abuis nog niet zijn gekapt. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de vraag of voor de kap van de bomen ook een vergunning op grond van artikel 3.6.1.7 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020 nodig was omdat sprake is van een waardevolle houtopstand. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de belangen die gemoeid zijn met de uitvoering van het project zwaarder wegen dan het belang bij het behoud van de twee bomen die verweerder per abuis nog niet heeft gekapt. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat materieel aan de vereisten voor het verlenen van deze vergunning is voldaan.


Conclusie


10. In hetgeen verzoekers verder hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting geen stand zal houden in de bodemprocedure. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.


Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J. P .G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2022.













griffier



De voorzieningenrechter is buiten


staat deze uitspraak te ondertekenen.



voorzieningenrechter








Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:



Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Zie r.o. 6.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.


Zie r.o. 10.72 t/m 10.75 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.


ECLI:EU:C:2021:7.


ECLI:NL:RVS:2021:953.


Zie de arresten van 12 mei 2011, ECLI:EU:C:2011:289, en 15 oktober 2015, ECLI:EU:C:2015:683.
Link naar deze uitspraak