Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:GHARL:2022:5226 
 
Datum uitspraak:21-06-2022
Datum gepubliceerd:23-06-2022
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:200.290.628/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Tussenarrest. Koop fosfaatrechten. Heropening enquête. De verkoper stelt dat de koopovereenkomst is ontbonden door de koper. Deze ontkent dat. De verkoper is door de rechtbank toegelaten tot bewijslevering. Na getuigenverhoren is geoordeeld dat het bewijs niet is geleverd en dat de verkoper schadevergoeding moet betalen. In hoger beroep legt de verkoper twee aanvullende, schriftelijke, verklaringen over van in eerste aanleg reeds gehoorde getuigen. Hij verzoekt heropening van de enquête. Het nadeel van vertraging van de procedure weegt niet op tegen het belang van de waarheidsvinding in hoger beroep. De enquête wordt daarom heropend.
Trefwoorden:agrarisch
erfgenamen
koopovereenkomst
vee
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN


locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.290.628/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 164304)



arrest van 21 juni 2022


in de zaak van



[appellante] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. J.G.H. Meijerink, die kantoor houdt te Groningen,


tegen





1Maatschap [geïntimeerde1] ,
gevestigd te [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2] ,
mede-eiser in eerste aanleg, overleden [in] 2020,
3. [geïntimeerde3] ,
wonende te [woonplaats1] ,
voor zich en in de hoedanigheid van erfgenaam van [geïntimeerde2] ,
4. [geïntimeerde4] ,
wonende te [woonplaats1] ,
voor zich en in de hoedanigheid van erfgenaam van [geïntimeerde2] ,
5. [geïntimeerde5] ,
wonende te [woonplaats2] ,
voor zich en in de hoedanigheid van erfgenaam van [geïntimeerde2] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. P. Stehouwer, die kantoor houdt te Groningen.





1De verdere procedure bij het hof


1.1
Ter uitvoering van het tussenarrest van 3 augustus 2021 heeft op 7 juni 2022 een mondelinge behandeling plaats gevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt. Dat proces-verbaal maakt, met de daaraan gehechte spreekaantekeningen van de advocaten van partijen, deel uit van het procesdossier. Tot dat dossier behoren ook de door [appellante] op 25 mei 2022 nog toegezonden producties 3, 4 en 5.



1.2
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen arrest gevraagd. De uitspraak daarvan is bepaald op vandaag.






2Waar gaat deze zaak over?


2.1
Partijen hebben, deels via een tussenpersoon, in 2018 met elkaar contact gehad over de koop en levering van fosfaatrechten. De rechtbank heeft geoordeeld dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Omdat [appellante] stelde dat die overeenkomst door [geïntimeerden] c.s. is ontbonden, maar [geïntimeerden] c.s. dat gemotiveerd betwistten, is [appellante] in het tussenvonnis van 11 september 2019 toegelaten tot het bewijs van haar stelling. In het eindvonnis van 26 augustus 2020 is geoordeeld dat dit bewijs niet geleverd is. [appellante] is vervolgens veroordeeld tot betaling van schadevergoeding (€ 28.750,-) en proceskosten (4.816,-).



2.2

[appellante] is in hoger beroep gekomen. Zij bestrijdt de juistheid van de veroordeling tot betaling en wil dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog worden afgewezen.



2.3
Het hof kan nog niet tot een beslissing komen. [appellante] wordt in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren. Daarna kan pas een eindoordeel gegeven worden. Hierna wordt uitgelegd hoe het hof tot die beslissing is gekomen.






3De feiten


3.1

[geïntimeerden] c.s. exploiteren een melkveebedrijf te [woonplaats1] , provincie Groningen. [appellante] houdt zich beroepsmatig bezig met de handel in vee en voorts handelt zij in agrarisch onroerend goed en in (agrarische) vermogensrechten.



3.2
Eind juli/begin augustus 2018 wilden [geïntimeerden] c.s. fosfaatrechten kopen. Op hun verzoek heeft (vee)handelaar [naam1] daartoe contact opgenomen met [appellante] . Deze wilde wel fosfaatrechten leveren.



3.3
Door [appellante] is vervolgens een factuur gezonden aan [geïntimeerden] c.s. Deze was gedateerd 21 augustus 2018. Op de factuur is vermeld, voor zover van belang:
“datum Aanl. Omschrijving Prijs Bedrag


1 Fosfaat 500 KG a E 215,• s 107500,00 107500,00


(…)


De fosfaatrechten worden geleverd na betaling.”



3.4
Op 28 augustus 2018 heeft [appellante] een creditfactuur gestuurd aan [geïntimeerden] c.s. Daarop staat:
“credit wegens ontbinding koop s -107500,00 -107500,00”





3.5

[geïntimeerden] c.s. hebben, na ontvangst van deze creditfactuur, 500 kilo fosfaatrechten gekocht bij Quotamil voor een prijs van € 272,50 per kilo. De factuur van Quotamil voor die aankoop is gedateerd op 31 augustus 2018.






4De beoordeling


Het overlijden van [geïntimeerde2]



4.1
Deze zaak is in eerste aanleg aanhangig gemaakt door een vijftal procespartijen, onder wie [geïntimeerde2] . Nadat [appellante] haar dagvaarding in hoger beroep had uitgebracht (op 26 november 2020) is [geïntimeerde2] overleden ( [in] 2020). De procedure is niet geschorst. De (enige) erfgenamen van [geïntimeerde2] zijn de ook als procespartij optredende [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde5] . In de memorie van antwoord hebben deze drie partijen gemeld de procedure voort te zetten, mede in hun hoedanigheid van erfgenaam van [geïntimeerde2] . [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard tegen deze wijze van voortzetting van het geding geen bezwaar te hebben. Dat betekent dat de procedure nu als ‘hervat’ in de zin van artikel 228 Rv heeft te gelden en [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en [geïntimeerde5] daarin mede hebben te gelden als rechtsopvolgers onder algemene titel van [geïntimeerde2] .


De omvang van het hoger beroep




4.2
In het tussenvonnis van de rechtbank van 11 september 2019 is geoordeeld dat sprake is van een koopovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerden] c.s. inzake 500 kilo fosfaatrechten. [appellante] had als verweer tegen de vordering aangevoerd dat [geïntimeerden] c.s. deze koopovereenkomst hebben ontbonden, omdat [geïntimeerden] c.s. niet – overeenkomstig de condities van [appellante] – wilden betalen voordat de fosfaatrechten zouden worden geleverd. [geïntimeerden] c.s. hadden dat verweer gemotiveerd weersproken, zodat [appellante] is toegelaten tot het bewijs van de gestelde ontbinding.



4.3
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat haar hoger beroep, zoals vorm gegeven in de memorie van grieven, ook betrekking heeft op:
a. het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis dát sprake is van een koopovereenkomst;
b. het oordeel van de rechtbank dat het aan [appellante] is de ontbinding van de koopovereenkomst door [geïntimeerden] c.s. te bewijzen.



4.4
De zogenaamde ‘twee-conclusieregel’ houdt in dat bezwaren tegen gewezen vonnissen meteen bij het eerste processtuk in hoger beroep (de memorie van grieven) moeten worden opgenomen. Op deze in beginsel strakke regel bestaan wel uitzonderingen, maar dat van een dergelijke uitzondering sprake is heeft [appellante] niet aangevoerd en daarvan is ook niet gebleken.



4.5
Volgens [appellante] zijn de bezwaren a en b te vinden in de grieven III en IV en de toelichting daarop. Die grieven richten zich echter, zo valt daaruit redelijkerwijs niet anders te begrijpen, uitsluitend op de bewijswaardering. Aangevoerd is ook nog dat uit de memorie van antwoord zou blijken dat [geïntimeerden] c.s. de grieven III en IV wel degelijk zo hebben begrepen dat deze ook de bezwaren a en b omvatten. [geïntimeerden] c.s. hebben dit ter zitting in hoger beroep ontkend. Uit de memorie van antwoord kan redelijkerwijs ook niet anders geconcludeerd worden dan dat [geïntimeerden] c.s. daarin de bezwaren van [appellante] tegen de bewijswaardering weerspreken, niet dat zij de bezwaren a en b als grief hebben onderkend en deze (ook) weerspreken.



4.6
De conclusie moet dan ook zijn dat de bezwaren a en b in de memorie van grieven hadden moeten worden opgenomen, dat dit niet is gebeurd en van een uitzonderingssituatie geen sprake is. Het gevolg daarvan is dat in deze procedure het tussenvonnis van de rechtbank uitgangspunt is: er is een koopovereenkomst en [appellante] mag bewijzen dat deze door [geïntimeerden] c.s. is ontbonden.


Nadere bewijslevering is nodig




4.7
De bezwaren die [appellante] heeft aangevoerd tegen het eindvonnis zijn van tweeërlei aard: de bewijswaardering (grieven I tot en met VII) en de schade (grief VIII).



4.8
In eerste aanleg zijn, onder andere, als getuige gehoord [naam1] en [naam2] . Van deze twee getuigen is in hoger beroep een aanvullende schriftelijke verklaring in het geding gebracht. [geïntimeerden] c.s. hebben ter zitting deze aanvullende verklaringen bestreden. [appellante] heeft daarop aangeboden deze twee getuigen nader te horen naar aanleiding van deze door ieder van hen afgegeven aanvullende schriftelijke verklaring.



4.9
Met het oog op het belang van een voortvarende procesvoering is in het algemeen gewenst dat een procespartij alle getuigen ten aanzien van wie redelijkerwijs valt te verwachten dat hun verklaringen tot het door haar te leveren (tegen)bewijs kunnen bijdragen, voorbrengt en volledig bevraagt alvorens het verhoor aan haar zijde wordt gesloten. Daartegenover staat evenwel het belang van de waarheidsvinding in rechte, welk belang kan vereisen dat in hoger beroep dezelfde getuigen nogmaals worden gehoord, ook al zijn de enquête en contra-enquête in eerste aanleg gesloten. Gezien dit laatste belang dient een partij in het algemeen de bevoegdheid toe te komen heropening van het verhoor te verzoeken, zij het dat deze bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde. De rechter die met een beroep op deze eisen een verzoek om heropening afwijst, dient evenwel gemotiveerd aan te geven waarom die eisen in het betrokken geval, mede gezien een op dat geval toegespitste afweging van de hiervoor bedoelde belangen, aan inwilliging van het verzoek in de weg staan.



4.10
Vastgesteld kan worden dat de nu overgelegde schriftelijke verklaringen van beide getuigen uitgebreider en op onderdelen specifieker zijn dan hun als getuige afgelegde verklaring. Het aanbod hen nogmaals te horen is dan ook voldoende specifiek en ter zake dienend. De goede procesorde verzet zich niet tegen het nogmaals horen van deze getuigen. Weliswaar duurt de procedure daardoor langer, maar geen van partijen heeft aangevoerd daardoor onredelijk te worden benadeeld. Sterker, beide partijen hebben bij de mondelinge behandeling in hoger beroep het belang van waarheidsvinding in deze zaak centraal gesteld.



4.11
Het verzoek van [appellante] om de getuigen [naam1] en [naam2] nogmaals te horen is dan ook toewijsbaar. De enquête en contra-enquête zullen daartoe worden heropend. In afwachting van de nadere getuigenverhoren dient iedere verdere beslissing te worden aangehouden.






5De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:

heropent de enquête en contra-enquête en bepaalt dat het verhoor van getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.P.M. ter Berg, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;

bepaalt dat partijen ( [appellante] vertegenwoordigd door [naam3] en [geïntimeerden] vertegenwoordigd door [geïntimeerde4] , desgewenst vergezeld van [geïntimeerde5] ) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;

bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum 19 juli 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;

bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. W.P.M. ter Berg, D.H. de Witte en H.M. Fahner en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2022.



Vergelijk HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:374
Link naar deze uitspraak