Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBOBR:2023:2589 
 
Datum uitspraak:25-05-2023
Datum gepubliceerd:01-06-2023
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:10278786
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:pacht; incident op de voet van art. 843a Rv.
Trefwoorden:melkquotum
pachtkamer
 
Uitspraak
RECHTBANK
OOST-BRABANT


Civiel recht

PACHTKAMER


Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: 10278786 \ CV EXPL 23-141


Vonnis in incident van 25 mei 2023


in de zaak van




1 [eiseres sub 1] ,
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,3. [eiseres sub 3],
4. [eiseres sub 4],
beiden wonende te [woonplaats] ,5. [eiser sub 5],
6. [eiser sub 6],
7. [eiseres sub 7],
8. [eiseres sub 8],
allen wonende te [woonplaats] ,9. [eiser sub 9],
wonende te [woonplaats] ,10. [eiser sub 10],
11. [eiser sub 11],
12. [eiser sub 12],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] (mannelijk / enkelvoud),
gemachtigde: mr. A. van Weverwijk, advocaat te Geldermalsen,

t e g e n :



[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] (mannelijk / enkelvoud),
gemachtigde: mr. J.A.J. Devilee (Klaverblad Rechtsbijstand Stichting).




1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, tevens houdende conclusie van eis in het incident;
- het schriftelijk verweer in het incident op de voet van artikel 843a Rv.


1.2.
Daarna is een datum voor vonnis in het incident bepaald.





2De beoordeling in het incident


2.1.
Tussen partijen geldt een pachtovereenkomst met betrekking tot een hoeve met aanliggende agrarische gronden, waarbij [eisers] verpachter is en [gedaagde] pachter. [eisers] is als erfgenaam verpachter geworden nadat de vorige verpachter is overleden.



2.2.
In de hoofdzaak heeft [eisers] -zakelijk weergegeven- de volgende vorderingen ingesteld:

I) ontbinding van de pachtovereenkomst met betrekking tot de hoeve met aangelegen gronden;

II) veroordeling van [gedaagde] tot levering van de met het gepachte samenhangende fosfaatrechten en bij gebreke daarvan betaling van schadevergoeding, gelijk aan de helft van de waarde van de omvang van de fosfaatrechten, welke waarde zonodig moet worden bepaald door een deskundige;

III) te verklaren voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten door zonder toestemming van [eisers] het met het gepachte samenhangende melkquotum te vervreemden;

IV) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van de helft van de waarde van de omvang van het melkquotum ten tijde van de vervreemding;

V) veroordeling in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente, een en ander zoals nader in de dagvaarding omschreven;

VI) het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.



2.3.
In het incident vordert [eisers] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het verstrekken van afschriften van:


de jaarrekeningen 2018 t/m 2021,


de Gecombineerde Opgaven 2018 t/m 2022,


gegevens (van o.a. COS) op grond waarvan kan worden vastgesteld welke referentie-hoeveelheid melk in 1984 is gaan samenhangen met het gepachte,


e verkoopovereenkomst tussen [gedaagde] en koper op grond waarvan kan worden vastgesteld voor welke prijs [gedaagde] het met het gepachte samenhangende melkquotum heeft verkocht;


een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.



2.4.
Volgens [gedaagde] moet de vordering in het incident worden afgewezen.



2.5.
De pachtkamer oordeelt in het incident als volgt.



2.6.
Met de conclusie van antwoord in het incident heeft [gedaagde] de jaarrekeningen 2018 t/m 2021 (in concept) en de Gecombineerde Opgaven 2018 t/m 2022 overgelegd, zodat de vordering tot het overleggen van afschriften van deze stukken geen behandeling meer behoeft.



2.7.
Wat betreft de – kort gezegd – gevorderde gegevens voor het bepalen van de referentiehoeveelheid melk in 1984 en de – kort gezegd – verkoopovereenkomst waarmee het melkquotum is verkocht geldt het volgende.



2.8.

[eisers] stoelt zijn vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Voor toewijzing van een op dit artikel gegronde vordering moet aan drie in lid 1 van dat artikel gestelde voorwaarden zijn voldaan:


degene die de vordering instelt dient een rechtmatig belang te hebben,


het moet gaan om bepaalde bescheiden,


de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarbij eiser (of zijn rechtsvoorgangers) partij is.





2.9.
Onderdeel van de voorwaarde dat de bescheiden waarvan afschriften worden gevorderd een rechtsbetrekking betreffen waarbij eiser partij is (de voorwaarde hierboven genoemd onder 3) is dat het stuk bestaat. Daaruit volgt dat voor het toewijzen van de vordering tot het overleggen van stukken vereist is dat met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat het stuk waarvan inzage wordt gevorderd bestaat.



2.10.
In het licht van dit beoordelingskader is de pachtkamer van oordeel dat de vordering tot het verstrekken van een afschrift van de verkoopovereenkomst waarmee het melkquotum is verkocht (randnummer 2.3 sub d) alleen al niet toewijsbaar is, omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat dit stuk bestaat. [eisers] stelt weliswaar dat [gedaagde] het melkquotum heeft verkocht, maar [gedaagde] betwist dat en dat [gedaagde] het melkquotum heeft verkocht blijkt nergens uit.



2.11.
Ook de vordering tot het verstrekken van afschriften van gegevens voor het bepalen van de referentiehoeveelheid melk in 1984 (randnummer 2.3 sub c) is niet toewijsbaar. Voorwaarde voor toewijzing is immers dat [eisers] rechtmatig belang heeft (de voorwaarde genoemd in randnummer 2.8. sub 1) bij verstrekking van deze gegevens, maar dat hij een dergelijk belang heeft, heeft [eisers] onvoldoende onderbouwd. Volgens [eisers] heeft hij rechtmatig belang bij verstrekking van de gegevens, omdat [gedaagde] het melkquotum heeft verkocht, dit een tekortkoming is en hij aan de hand van de gegevens de te vergoeden schade kan begroten. Deze stellingen van [eisers] veronderstellen dat [gedaagde] het melkquotum heeft verkocht. Zoals eerder opgemerkt, betwist [gedaagde] echter dat het melkquotum is verkocht en blijkt dat nergens uit.



2.12.
De conclusie is dan ook dat de vordering tot het verstrekken van de stukken genoemd in randnummer 2.3. wordt afgewezen.


De kosten in het incident




2.13.

[gedaagde] heeft veroordeling van [eisers] in de buitengerechtelijke kosten gevorderd, maar deze vordering is niet toegelicht of onderbouwd zodat hij wordt afgewezen.



2.14.

[eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .



2.15.
Hoewel [gedaagde] de jaarrekeningen 2018 t/m 2021 en de Gecombineerde Opgaven 2018 t/m 2022 pas na de dagvaarding in de hoofdzaak heeft overgelegd, is dat geen reden om [eisers] niet te veroordelen in de proceskosten. Voor zover op [gedaagde] een plicht rustte om deze stukken te verstrekken, blijkt uit niets dat hij ten tijde van het starten van deze procedure (met het uitbrengen van de dagvaarding) daarmee in verzuim verkeerde. [eisers] wijst er weliswaar op dat hij om deze stukken heeft gevraagd met de brieven van 13 april 2022 en 12 mei 2022, maar met deze brieven is [gedaagde] niet in gebreke gesteld, alleen al omdat [eisers] geen termijn heeft genoemd, die, bij het uitblijven van het verstrekken van de stukken, het verzuim zou doen intreden.



2.16.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in het incident aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 232,00 (1,00 punt x tarief van € 232,00).
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.





3De voortgang in de hoofdzaak


3.1.
In de hoofdzaak heeft [gedaagde] nog geen conclusie van antwoord ingediend. De zaak wordt daarom verwezen naar de rolzitting van 29 juni 2023 voor conclusie van antwoord.





4De beslissing

De pachtkamer:


in het incident


-- wijst de vordering af;

-- veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 232,00 wegens gemachtigden-salaris (niet met btw belast);

-- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,


in de hoofdzaak


-- verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 29 juni 2023 te 09.00 uur voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] .

Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, bestaande uit mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter tevens voorzitter, ing. Th.G.M. Pruijn en M.A.W. Hanegraaf als deskundige leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 25 mei 2023.


J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht. Artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Burgerlijk Proces & Praktijk nr. IX), Deventer: Wolters Kluwer 2017, p. 190, in het bijzonder voetnoot 153.
Link naar deze uitspraak