Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBNHO:2022:9267 
 
Datum uitspraak:21-10-2022
Datum gepubliceerd:09-12-2022
Instantie:Rechtbank Noord-Holland
Zaaknummers:20/6664 en 22/1583
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Als wijziging van een inrichting geen extra nadelige of andere nadelige milieugevolgen met zich meebrengt, is sprake van een milieuneutrale wijziging van de inrichting. De wijziging van de risicocontour is niet het gevolg van wijziging van de inrichting, maar het gevolg van een wijzing van regels voor berekening van de risicocontour.De wijziging/vergroting van de contour zou zich ook hebben voorgedaan als de nu verleende vergunningen (waarbij is uitgegaan van een milieuneutrale wijziging) niet zouden zijn verleend. De contouren maken geen onderdeel uit van de vergunning.De activiteit is vergund, niet de contour.
Trefwoorden:bestemmingsplan
kwekerij
omgevingsvergunning
wabo
wet milieubeheer
 
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/6664 en HAA 22/1583

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2022 in de zaken tussen


Kwekerij De Wieringermeer C.V., gevestigd te Middenmeer, (de Kwekerij)

ACV Greenhouse Vastgoed B.V., gevestigd te Maasland,

HW37 Vastgoed B.V., gevestigd te Maasland,


[naam 1] Vastgoed B.V., gevestigd te Maasland,


[naam 2] Vastgoed B.V.
, gevestigd te Maasland,

Harvill Food Group B.V., gevestigd te Veldhoven,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde mr. L.C.A.C. Hoogewerf),

en



het college van gedeputeerde Staten van Noord-Holland, (verweerder)
(gemachtigden: mr. A.M.C. Polman en mr. W.J.M. Ebskamp).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel:

N.V. Nederlandse Gasunie, gevestigd te Groningen (Gasunie)
(gemachtigden: E.A. Veld en G. Renkema).




Inleiding


De zaak met zaaknummer HAA 20/6664

Gasunie heeft op 4 september 2018 bij verweerder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor de wijziging van de inrichting gelegen aan de Koggenrandweg 4 te Middenmeer (het compressor- en mengstation). Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.

Met het besluit van 11 november 2020 (het bestreden besluit 1) is op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 1 beslist. Verweerder is bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.


De zaak met zaaknummer HAA 22/1583

Gasunie heeft op 9 april 2021 bij verweerder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor een (nieuwe) wijziging van het compressor- en mengstation. Bij besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.

Met het besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 2 beslist. Verweerder is bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.


Beide zaken

Eisers heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld.

De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep in beide zaken op 30 augustus 2022 gezamenlijk op zitting behandeld, tegelijkertijd met het beroep in de zaak tussen partijen met zaaknummer HAA 21/1579. Op laatstgenoemd beroep zal de rechtbank vandaag bij afzonderlijke uitspraak beslissen.

Aan de zitting hebben deelgenomen namens eisers: [naam 3] (van de Kwekerij) en de gemachtigde van eisers, namens verweerder: [naam 4] (toezichthouder bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied), [naam 5] (adviseur externe veiligheid bij de Omgevingsdienst), [naam 6] (vergunningverlener bij de Omgevingsdienst) en voornoemde gemachtigden en namens Gasunie: voornoemde gemachtigden.



Beoordeling door de rechtbank

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden of verweerder de verleende omgevingsvergunningen terecht in stand heeft gelaten.

2. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de omgevingsvergunningen voor zover die zien op de activiteit “bouwen”, maar alleen voor zover die zien op de activiteit “veranderen van een inrichting”. De rechtbank zal daarom alleen de omgevingsvergunningen voor deze laatstgenoemde activiteit beoordelen. Verweerder is er bij de vergunningverlening van uitgegaan dat beide wijzigingen van de inrichting milieuneutraal zijn, als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.


Standpunten van partijen


3.1
Volgens eisers zijn de wijzigingen waarvoor de omgevingsvergunningen zijn gevraagd niet milieuneutraal. De vergunningen hadden daarom niet ‘zomaar’ mogen worden verleend en ten onrechte is niet de uitgebreide, maar reguliere procedure gevolgd. Eisers wijzen er in dit verband op dat de contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 (dit betreft het milieuaspect externe veiligheid) bij verlening van de algehele revisievergunning in 2013 niet, maar nu wel deels over het bedrijventerrein Agriport A7 en de gronden van de Kwekerij is komen te liggen. De primaire besluiten zien daarom wel op wijzigingen van de inrichting met milieugevolgen. De risicocontour kan volgens eisers niet van rechtswege wijzigen en daarom had verweerder bij de toetsing van de aangevraagde wijziging het verschil moeten beoordelen tussen enerzijds de contour die in de referentiesituatie op grond van de toen geldende rekenregels was bepaald en anderzijds de contour zoals die in de gewijzigde situatie met toepassing van de actuele rekenregels wordt berekend.
Daarnaast stellen eisers dat sprake is van een met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) strijdige situatie. Door de vergunde wijzigingen komen eisers in een nadeliger positie te verkeren, omdat zij door de vergroting van het risicocontour in hun bedrijfsactiviteiten en eventuele uitbreiding daarvan (kunnen) worden beperkt.



3.2
Verweerder handhaaft in bezwaar en ook in beroep het standpunt dat de vergunde wijzigingen milieuneutraal zijn en dat hij de gevraagde omgevingsvergunningen voor de activiteit “veranderen van een inrichting” gelet op het bepaalde in artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo daarom diende te verlenen zonder te toetsen aan het Bevi en de daarin opgenomen grenswaarden.


Beoordeling

4. Niet in geschil is dat het compressor- en mengstation een inrichting is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder ten tweede van de Wabo. Voor het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting, zoals aangevraagd is dus een omgevingsvergunning vereist.



5.1
De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.



5.2
Uit het bepaalde in artikel 2.14, eerste en vijfde lid, en artikel 3.10, derde lid, van de Wabo volgt dat verweerder gehouden is een omgevingsvergunning voor de wijziging van een inrichting te verlenen, als de wijziging van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan.


Is sprake van een milieuneutrale wijziging ?



6.1
De voor de beoordeling van de beroepen geldende relevante omgevingsvergunning is een (de gehele hier inrichting omvattende) revisievergunning (in de zin van de Wet Milieubeheer) die bij besluit van 25 september 2013 aan Gasunie is verleend.



6.2
In de aanvraag van Gasunie van 4 september 2018 is gesteld dat de wijziging (waarvoor met het primaire besluit 1 vergunning is verleend) een ten opzichte van de in 2013 verleende vergunning milieuneutrale wijziging betreft. Bij deze aanvraag is onder meer verwezen naar een memo van Arcadis Design & Consultancy for natural built assets (Arcadis) van 31 augustus 2018. Arcadis heeft hierop nog een nadere toelichting gegeven in de memo van 3 oktober 2018. In de memo van 31 augustus 2018 is inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen op de risicocontour zijn van de nieuwe rekenmethodiek. In de memo van 3 oktober 2018 zijn het plaatsgebonden risico in de referentiesituatie en het plaatsgebonden risico in de gewijzigde situatie berekend met dezelfde, meest actuele, rekenmethodiek. Conclusie van Arcadis is dat de gewijzigde situatie geen significante verandering veroorzaakt op het PR (plaatsgebonden risico) en het GR (groepsrisico).



6.3
In de aanvraag van 9 april 2021 is gesteld dat de wijziging (waarvoor met het primaire besluit 2 vergunning is verleend) ook een milieuneutrale wijziging betreft. Bij deze aanvraag is onder meer gevoegd een memo van Arcadis van 25 februari 2021, waaruit volgt dat de aangevraagde wijziging niet van invloed is op het PR en het GR.



6.4
Eisers hebben de bevindingen en conclusies van Arcadis niet betwist. De rechtbank ziet daarom geen grond om te oordelen dat verweerder niet van de juistheid hiervan heeft mogen uitgaan. Gelet op de bevindingen en conclusies van Arcadis kan de rechtbank verweerder volgen in de stelling dat de gevraagde omgevingsvergunningen in ieder geval voor wat betreft de veiligheidsrisico’s zien op een milieuneutrale wijziging van de inrichting.



6.5
Niet is gesteld of gebleken dat de primaire besluiten 1 en 2 naast veiligheidsrisico’s nog andere of extra nadelige gevolgen voor het milieu met zich brengen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de aangevraagde wijzigingen geen andere of grotere gevolgen voor het milieu hebben dan de in 2013 vergunde inrichting. Verweerder was daarom gehouden de gevraagde omgevingsvergunningen te verlenen.



7.1
Dat de 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico als bedoeld in het Bevi is vergroot en gewijzigd (per 1 juli 2015 en 1 april 2020) doet aan het voorgaande niet af, omdat deze wijziging niet het gevolg is van verlening van de nu bestreden vergunningen, maar het gevolg is van wijziging van de rekenregels die zijn voorgeschreven voor de berekening van genoemde contour. De wijziging/vergroting van de contour zou zich dus ook hebben voorgedaan als de nu verleende vergunningen niet zouden zijn verleend. De verlening van de vergunningen brengt dus, ondanks de gewijzigde contouren, geen verandering/wijziging ten opzichte van de bestaande vergunning met zich. De rechtbank benadrukt in dit verband nog dat de vergunning in 2013 is verleend voor de activiteiten van de inrichting, zonder dat daarbij de destijds berekende risicocontour als een vergund gegeven is vastgelegd. De activiteit is vergund, niet de contour. Dit geldt ook voor de nu voorliggende omgevingsvergunningen.



7.2
Nu de wijziging geen (nadelige) gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid, Bevi, is - zoals verweerder terecht heeft gesteld - geen sprake van een uit het Bevi voorvloeiende verplichting om de grenswaarden als bedoeld in artikel 7 van het Bevi in acht te nemen bij een aanvraag voor de wijziging van een Bevi-inrichting. De stellingen van eisers op dit punt treffen daarom geen doel.



7.3
Ook het beroep van eisers op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 oktober 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:6656) kan hen niet baten, omdat het in die zaak niet ging om een milieuneutrale wijziging van een inrichting (waarbij de risicocontouren alleen wijzigen door een wijziging van de rekenregels), maar om een wijziging van een inrichting met milieugevolgen in de vorm van een wijziging van de risicocontour voor plaatsgebonden risico.



7.4
Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan evenmin leiden tot de conclusie dat verweerder de omgevingsvergunningen ten onrechte heeft verleend. Aan toetsing aan het Bevi of aan het bestemmingsplan komt de rechtbank niet toe. Dat eisers zekerheid willen over de risicocontouren en eventuele daarmee samenhangende beperkingen van hun gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden is zeer begrijpelijk, maar die zekerheid kan niet aan de verleende vergunningen worden ontleend en daarmee niet in deze procedure worden verkregen.


Conclusie en gevolgen



8.1
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aan Gasunie verleende omgevingsvergunningen in stand blijven.



8.2
Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.




Beslissing

De rechtbank verklaart het beroepen ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Jochem, voorzitter, mr. drs. J.H.A.C. Everaerts en
mr. R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2022.













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Wet algemene bepalingen omgevingsrecht


Artikel 2.1 Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,

Artikel 2.14 Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e: (…)
2 (..)
3 Voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
4 Het bevoegd gezag geeft in de motivering van de beslissing op de aanvraag te kennen, op welke wijze de in het eerste lid, onder a, genoemde aspecten de inhoud van het besluit hebben beïnvloed. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, onder c, onder 3°, vermeldt het bevoegd gezag dit in de motivering.
5 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.

Artikel 3:10, derde lid, Wabo
In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of mijnbouwwerk of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, en die niet leidt tot een andere inrichting of mijnbouwwerk dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.


Besluit externe veiligheid inrichtingen


Artikel 4, derde en vierde lid, Bevi
3 Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, de grenswaarden, genoemd in de artikelen 7, eerste lid, en 24, eerste lid, in acht.
4 Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op een aanvraag als bedoeld in het derde lid, indien de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 7, tweede lid.

Artikel 7 Bevi
1. De grenswaarde, bedoeld in artikel 4, derde lid, voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten is 10–6 per jaar.
2 De richtwaarde, bedoeld in artikel 4, vierde lid, voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten is 10–6 per jaar.


Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)


Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo
Link naar deze uitspraak