Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2022:6827 
 
Datum uitspraak:08-12-2022
Datum gepubliceerd:09-12-2022
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:ARN 20/6429
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Rangschikking landgoed Natuurschoonwet 1928; uitbreiding opstal; functioneel; directe relatie; inbreuk op het natuurschoon; vertrouwensbeginsel; maatwerk?
Trefwoorden:glastuinbouw
intensieve veehouderij
landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
natuurschoonwet
rijksmonument
schenking
veehouderij
 
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6429


uitspraak van de meervoudige kamer van 8 december 2022
in de zaak tussen




[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

en


de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans de minister voor Natuur en Stikstof) en de staatssecretaris van Financiën (gezamenlijk en in enkelvoud: de minister)
(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).




Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser tot wijziging van de rangschikking van de onroerende zaak “Heerlijkheid Eck en Wiel” (het landgoed).


1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 11 september 2019 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 oktober 2020 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.



1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.



1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door A.J.J. Bakker, en de gemachtigde van de minister, bijgestaan door B. Jongbloed-van Overdijk, werkzaam bij de Belastingdienst.




Beoordeling door de rechtbank

2. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

3. Het in de gemeente Buren gelegen landgoed, dat in eigendom is van eiser, heeft een oppervlakte van ongeveer 7 ha. Het omvat onder meer een woonhuis, een veldschuur en een gebouw genaamd de Proeverij (opstal 7B). Het landgoed is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928 (Nsw).

4. Op 5 juli 2018 heeft eiser de minister verzocht om een wijziging van de rangschikking van het landgoed, omdat hij de Proeverij heeft uitgebreid. Daarmee wil eiser voorkomen dat de Proeverij niet langer als landgoed wordt beschouwd.


Besluitvorming

5. Bij besluit van 11 september 2019 heeft de minister deze aanvraag afgewezen en het deel van het landgoed waarop opstal 7B is gesitueerd onttrokken aan de werking van de Nsw. Dit heeft tot gevolg dat voor dit deel van het landgoed de faciliteiten voor de heffing van de rechten van successie, van schenking en van overgang van de vermogensbelasting niet langer gelden.

In het besluit op bezwaar heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat zich in dit geval geen van de in artikelen 4 en 5 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (Rnw) genoemde omstandigheden voordoen. Daartoe heeft de minister (kort samengevat) het volgende gesteld. Opstal 7B is niet meer grotendeels functioneel voor de instandhouding of voor het beheer van het landgoed nu het overwegend bestemd is voor horecadoeleinden. Dat met deze exploitatievorm opbrengsten worden gegenereerd om het onderhoud en het beheer van het landgoed te bekostigen, is slechts een financieel-economische relatie en daarmee onvoldoende direct. Omdat de in het Rnw gegeven opsomming van omstandigheden niet limitatief is, moet vervolgens worden beoordeeld of opstal 7B inbreuk maakt op het natuurschoon, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Rnw. Voor deze beoordeling wordt een vaste gedragslijn, aangeduid als “de uitvoeringsrichtlijn”, gehanteerd, waarin toetsingscriteria zijn opgenomen. Rangschikking is met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Rnw mogelijk, mits de opstal zijnde een hoofdgebouw:
a. voldoet aan de verhouding: aantal hoofdgebouwen staat tot oppervlakte van één staat tot vijf hectare;
b. is aangepast aan de historische bouwstijl op het landgoed of de directe omgeving, dus zowel qua omvang als bouwstijl een min of meer harmonieus geheel vormt met het landgoed en met de reeds vanouds op het landgoed voorkomende gebouwen;
c. qua afmeting en volume ondergeschikt is aan bestaande bebouwing (hoofdmoment), in het geval het nieuwbouw betreft;
d. van hoge architectonische kwaliteit is, in geval van afwezigheid van eerdere bebouwing;
e. maximaal drie (woon)eenheden kent;
f. op een huiskavel staat van maximaal 10% van de totale oppervlakte van het landgoed;
g. valt binnen de norm dat maximaal maar 20% van de huiskavel is bebouwd, of 2% van de totale oppervlakte van het landgoed;
h. een nokhoogte heeft van maximaal 12 meter, met uitzondering van bijvoorbeeld een klokkentoren.

Opstal 7B voldoet niet aan het criterium onder a. Daardoor maakt opstal 7B inbreuk op het natuurschoon, aldus de minister.


Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, van het Rnw

6. Eiser betoogt allereerst dat het gebruik van de Proeverij grotendeels functioneel is voor de instandhouding van het landgoed, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder e, van het Rnw. Hij voert daartoe het volgende aan. Op het landgoed staan 160 hoogstamfruitbomen. De daarvan afkomstige 20 verschillende soorten zijn kersen, pruimen, appels, peren en walnoten. Het fruit en de hiervan zelf vervaardigde spijzen en dranken worden in de Proeverij aangeboden aan bezoekers van het landgoed. De Proeverij is van 1 april tot eind september geopend van donderdag tot en met zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur. Daarbuiten is het op afspraak geopend. Enkele dagen per jaar vindt er een besloten bijeenkomst plaats wanneer er een huwelijk wordt voltrokken in de boomgaard of een condoleance plaatsvindt. Dergelijke bijeenkomsten vinden plaats op het landgoed omdat bezoekers een dergelijke belangrijk moment te midden van de natuur van het landgoed willen beleven. Gedurende het gehele jaar - ook buiten de openingstijden voor bezoekers van de Proeverij - wordt de Proeverij tevens gebruikt voor de opslag van de oogst en dient deze als kantine voor het personeel dat in de boomgaard en op het landgoed werkt. Verder dient de Proeverij ook als een soort bezoekerscentrum voor bezoekers die een wandeling willen maken over het terrein of de aangrenzende uiterwaarden of het naastgelegen Huis te Wiel en informatie willen over de natuur- en/of historische waarden van het landgoed. Er wordt entree noch vergoeding gevraagd voor dergelijke informatie en/of de wandeling. Er worden dranken en spijzen aangeboden om opbrengsten te genereren om te blijven fungeren als bezoekerscentrum en ter ondersteuning in de instandhouding en beheer van het landgoed, aldus eiser.


6.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is een opstal slechts dan functioneel voor de instandhouding of het beheer van de onroerende zaak, wanneer er een directe relatie bestaat tussen de instandhouding of het beheer van het landgoed en het gebruik van de desbetreffende opstallen. Dit betekent dat in het geval van eiser een directe relatie dient te bestaan tussen de instandhouding van het landgoed en opstal 7B. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er een dergelijke directe relatie is. Uit de plattegrond blijkt dat de oppervlakte van opstal 7B bijna geheel in gebruik is voor horeca. Verder is het deel van opstal 7B voor de verkoop van de producten van het landgoed klein en is de opslag van deze producten beperkt.



6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.


Vertrouwensbeginsel

7. Eiser betoogt dat gedurende de verschillende fysieke terreinbezoeken van de medewerkers Nsw die vanaf 2014 hebben plaatsgehad tot aan de uiteindelijke beoordeling van de Proeverij en conclusie tot rangschikking van de Proeverij per Nsw-beschikking 2015 het vertrouwen is gewekt dat het gebruik van en de activiteiten in de Proeverij kwalificeren als grotendeels functioneel aan de instandhouding of het beheer van het landgoed.



7.1.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.



7.2.
Ten tijde van de rangschikking van het landgoed in 2015 werd opstal 7B ook al gebruikt voor horecadoeleinden. Het rangschikkingsbesluit van 23 september 2015 bevat geen toezeggingen of andere uitlatingen waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de minister de horecafunctie van opstal 7B als functioneel voor de instandhouding of het beheer van het landgoed aanmerkte. Verder heeft eiser geen enkel begin van bewijs geleverd voor zijn stelling dat gedurende de verschillende fysieke terreinbezoeken van de medewerkers Nsw die vanaf 2014 hebben plaatsgehad tot aan de uiteindelijke beoordeling van de Proeverij en conclusie tot rangschikking van de Proeverij per Nsw-beschikking 2015 het vertrouwen is gewekt dat het gebruik van en de activiteiten in de Proeverij is te kwalificeren als grotendeels functioneel aan de instandhouding of het beheer van het landgoed. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de minister daarop gerichte uitlatingen zijn gedaan. Voor wat betreft het gebruik van opstal 7B na de verbouwing heeft de minister onweersproken naar voren gebracht dat de nadruk zeer duidelijk is komen te liggen bij de exploitatie van de Proeverij als horecagelegenheid.



7.3.
De beroepsgrond slaagt niet.


Artikel 2, tweede lid, van het Rnw

8. Eiser betoogt dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de verbouwing van de Proeverij inbreuk maakt op het natuurschoon als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Rnw. Volgens eiser kan op grond van het advies “De meerwaarde van een landgoed” van het college van rijksadviseurs van 29 januari 2017 geconcludeerd worden dat de verbouwing van de Proeverij niet leidt tot een inbreuk op het natuurschoon van het landgoed.
Verder betoogt eiser dat de uitvoeringsrichtlijn ten onrechte is toegepast aangezien deze is genoemd in noch gemotiveerd bij het besluit van 11 september 2019.
Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de Proeverij een afzonderlijk hoofdgebouw is. Volgens eiser is opstal 7B een bijgebouw. Daartoe voert hij aan dat bij de verbouwing van de Proeverij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de reeds bestaande bouw die reeds eerder gerangschikt was en ondergeschikt was aan het hoofdgebouw zijnde de woning op de kop van het erf. Te denken valt aan de hoogte van slechts 7 meter, karakteristieke rode dakpannen en zwarte houtrabatdelen die het ondergeschikte karakter van het bijgebouw benadrukken. Ook wat volume betreft is het woonhuis met een volume van 1.892 m3 ruim groter dan de Proeverij met een volume van ongeveer 1.300 m3. Tevens is de ingang van de Proeverij enkel vanaf het erf (en niet vanaf de weg) zichtbaar. Ook is volgens eiser van belang dat de Proeverij wel beschikt over een eigen ingang en sanitaire voorziening, maar niet over een eigen gas-, water-, telefoon-, internet-, kabel- en rioolaansluiting en volledig is aangesloten via de hoofdaansluitingen van het woonhuis. Zo bevindt zich de meterkast met alle hoofdkranen voor gas en water in het woonhuis, ook voor zover het de Proeverij betreft. Ook de hoofdaansluiting op het gemeentelijk riool loopt vanaf het woonhuis en de Proeverij beschikt niet over een aparte watermeter.
Eiser betoogt dat ook al zou de Proeverij als separaat en zelfstandig hoofdgebouw moeten worden aangemerkt dan nog van belang is dat dit zou resulteren in een verhouding 1 staat tot 3,6. De minister dient dan een algehele afweging te maken.



8.1.
De minister beslist in het geval waarin een onroerende zaak niet langer als landgoed wordt aangemerkt omdat door omstandigheden, zoals bijvoorbeeld door nieuwe bebouwing, het karakter van een landgoed is aangetast of verloren is gegaan, dat de onroerende zaak geheel of gedeeltelijk niet langer als landgoed in de zin van de Nsw wordt beschouwd.
Voor zover tot de onroerende zaak behorende opstallen inbreuk maken op het natuurschoon, worden die opstallen of de terreinen waarop die opstallen zich bevinden, niet gerekend tot de als landgoed aan te merken onroerende zaak.



8.2.
Uit de hiervoor in 8.1 genoemde bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het in de eerste plaats aan de minister is om in een voorkomend geval te beoordelen of een bepaalde handeling inbreuk maakt op het natuurschoon. Voor die beoordeling is de karakteristieke verschijningsvorm van de desbetreffende onroerende zaak van belang. Het gaat daarbij om de visuele aspecten van die onroerende zaak. Daarnaast geldt dat in de Nsw bewust geen definitie is opgenomen van “natuurschoon”, zoals blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis. Gelet op de beoordelingsruimte die op dit punt aan de minister toekomt, toetst de rechter of alle in aanmerking komende belangen zijn meegewogen en of het resultaat van die afweging niet onredelijk is.



8.3.
Ter invulling van de aan hen toekomende beoordelingsruimte heeft de minister criteria geformuleerd, vervat in de uitvoeringsrichtlijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017 blijkt dat de minister met de criteria aldus invulling heeft mogen geven aan de aan hem op dit punt toekomende beoordelingsruimte.

De uitvoeringsrichtlijn verstaat onder hoofdgebouw: woning of bedrijfsgebouw, zoals horeca, vakantiehuis, winkel, praktijkruimte, atelier etc. (voor zover deze niet kwalificeren als bijgebouw). Onder bijgebouw wordt verstaan: gebouw dat dienstbaar is aan het hoofdgebouw, zoals garage, schuur etc.



8.4.
In het bestreden besluit heeft de minister uiteengezet dat opstal 7B, gelet op de definities in de uitvoeringsrichtlijn, aangemerkt moet worden als hoofdgebouw. In het verweerschrift van 8 februari 2022 heeft de minister dit nader toegelicht. De minister stelt zich op het standpunt dat opstal 7B niet dienstbaar is aan het woonhuis en dat de opstal alleen daarom al als een tweede hoofdgebouw moet worden aangemerkt. Zuiver visueel gezien kan volgens de minister ook geen andere conclusie mogelijk zijn dan dat er sprake is van een tweede hoofdgebouw. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de minister dat opstal 7B niet dienstbaar is aan het woonhuis, en alleen al om die reden kwalificeert als tweede hoofdgebouw. Gelet hierop heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het criterium onder a, van de uitvoeringsrichtlijn.



8.5.
Dat het college van rijksadviseurs en de welstandscommissie van de gemeente Buren positief hebben geadviseerd ten aanzien van het bouwplan, maakt het voorgaande niet anders. De beoordeling in het kader van de Nsw is een andere dan de beoordeling in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ook is niet van belang dat de nutsvoorzieningen in opstal 7B vanuit het woonhuis komen.


Maatwerk?

9. Eiser betoogt dat voor zover de enkele verbouwing van de Proeverij op zichzelf tot een verandering van de functie zou hebben geleid in dit geval voldoende ruimte voor maatwerk aanwezig is om het gebruik van de Proeverij en zijn directe relatie met het landgoed passend te achten binnen de toepassing van de Nsw. Hij beroept zich daarbij op de Nota van Toelichting (NvT) bij het Besluit van 31 augustus 2020, houdende wijziging van het Rnw in verband met de evaluatie van de Nsw.



9.1.
Volgens de NvT zal steeds van geval tot geval moeten worden beoordeeld of economische dragers passend zijn binnen de Nsw. Verder staat in de NvT dat met het wijzigingsbesluit geen materiële wijziging is beoogd. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of opstal 7B passend is. Dit maakt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, zodat het in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.



9.2.
In de door de minister gegeven motivering in het aanvullend verweerschrift van 22 september 2022 ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval sprake is van een nieuw aangelegd landgoed. Het woonhuis, het bijgebouw en de omliggende natuur zijn allemaal van recente bouw en aanleg. Met het beheer en onderhoud van onderhavig landgoed (onder andere snoeien, maaien en afvoeren) zijn zeker kosten gemoeid, maar volgens de minister zijn deze kosten niet te vergelijken met de kosten die de instandhouding van historische gebouwen en een bestaand landschap met een hoge natuurwaarde met zich brengen. Gelet op dit aanvullende - en niet weersproken - standpunt van de minister ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.




Conclusie en gevolgen

10. Vanwege de onzorgvuldige voorbereiding is het beroep gegrond. Daarom moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor onder 9.2 is overwogen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dit betekent dat de minister geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen.


10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door A.J.J. Bakker op de zitting krijgt eiser een vergoeding van € 759. Bij eiser zelf gaat het om reiskosten. De vergoeding hiervoor bedraagt € 17,30. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 776,30. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.




Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;


bepaalt dat de minister het griffierecht van € 178 aan eiser moet vergoeden;


veroordeelt de minister tot betaling van € 776,30 aan proceskosten aan eiser.





Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2022













griffier


voorzitter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wettelijk kader

De relevante bepalingen van de Nsw luiden als volgt:

Artikel 1

1. Deze wet verstaat onder:

a. landgoed: een in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen - voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is;

[…]

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de voorwaarden waaraan een onroerende zaak moet voldoen om te kunnen worden aangemerkt als een landgoed […].

Artikel 3

1. Een als landgoed aangemerkte onroerende zaak wordt niet langer als zodanig beschouwd in de gevallen waarin:

a. […];

b. […];

c. […];

d. […];



3. […]

4. In het geval waarin de onroerende zaak, naar het oordeel van Onze Ministers, niet langer als een landgoed wordt aangemerkt ingevolge het eerste lid, onderdeel b, beslissen Onze Ministers bij gezamenlijke beschikking dat de onroerende zaak niet langer als zodanig wordt beschouwd met ingang van de datum van die beschikking.

5. […]

6. […]

7. […]

8. Een eigenaar kan aan Onze Ministers een verklaring vragen dat een door hem voorgenomen handeling niet zal leiden tot een beschikking, als bedoeld in het vierde lid.

9. Met betrekking tot een gedeelte van de onroerende zaak vinden het eerste tot en met het achtste lid overeenkomstige toepassing.

De relevante bepalingen van het Rnw luiden als volgt:

Artikel 2

1. […]

2. Voor zover tot de onroerende zaak behorende terreinen, opstallen of wateren, of het soort gebruik dat daarvan wordt gemaakt, inbreuk maken op het natuurschoon, worden die terreinen, die opstallen en die wateren niet gerekend tot de als landgoed aan te merken onroerende zaak.

3. […]

4. […].

Artikel 4

Als inbreuk makend op het natuurschoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt in ieder geval beschouwd de omstandigheid dat terreinen die tot de onroerende zaak behoren, zijn ingericht of worden gebruikt:

a. voor industriële doeleinden;

b. voor intensieve veehouderij;

c. voor winning van bodemmaterialen of mijnbouw;

d. voor glastuinbouw;

e. als stortplaats voor afval;

f. als opslagplaats voor andere materialen dan die afkomstig uit of bestemd voor de land- en bosbouw op de onroerende zaak;

g. voor auto- of motorsport;

h. voor intensieve dag- of verblijfsrecreatie anders dan terreinen die zijn ingericht met inachtneming van het bepaalde in artikel 6, tweede lid.


Artikel 5

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 wordt als inbreuk makend op het natuurschoon, bedoeld in artikel 2, tweede lid, in ieder geval niet beschouwd de omstandigheid dat op de onroerende zaak:

a. parken of tuinen zijn gelegen, die behoren bij een buitenplaats;

b. landschappelijk aangelegde parken of landschapsstructuren die vanouds behoren bij een buitenplaats zijn gelegen, waarvan de aanleg dateert van vóór 1850 en herkenbaar aanwezig is, en voorts op die onroerende zaak een rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet is gelegen;

c. terreinen zijn gelegen, die vanouds het vrije uitzicht mogelijk maken op of vanuit een op die onroerende zaak gelegen opstal daterend van vóór 1850, voor zover die terreinen aan weerszijden worden begrensd door houtopstanden;

d. opstallen zijn gelegen, die vóór 1 januari 1940 zijn gebouwd en die na de genoemde datum uiterlijk hun karakter hebben behouden;

e. andere opstallen dan die bedoeld in onderdeel d zijn gelegen, indien zij grotendeels functioneel zijn voor de instandhouding of voor het beheer van de onroerende zaak, en die, ingeval zij door hun verschijningsvorm inbreuk maken op het natuurschoon, aan het oog zijn onttrokken door beplanting;

f. waterpartijen voorkomen, dan wel waterlopen die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding van de onroerende zaak;

g. terreinen zijn gelegen, die worden gebruikt voor de landbouw voor zover elk van die terreinen:

1°. een oppervlakte van 5 hectare niet te boven gaat, of, zo dit meer is, die oppervlakte niet meer bedraagt dan 5 percent van de oppervlakte van de onroerende zaak tot een maximale oppervlakte van 20 hectare, en de omtrek van dat terrein voor ten minste 75 percent is omgeven door houtopstanden, dan wel de omtrek van dat terrein voor ten minste 50 percent is omgeven door een nagenoeg aaneengesloten houtopstand en voorts visueel van de aangrenzende terreinen is gescheiden door een of meer bomen die bepalend zijn voor het landschap;

2°. tezamen met een of meer aangrenzende, niet door houtopstanden gescheiden, voor de landbouw gebruikte terreinen een oppervlakte van 20 hectare niet te boven gaat en de gezamenlijke omtrek van die terreinen voor 100 percent is omgeven door houtopstanden;

h. parkeerterreinen van beperkte omvang zijn gelegen, voor zover deze zijn bestemd voor gebruik door de eigenaar, door de gebruiker of door de bezoekers van de onroerende zaak.

2. […].


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3128.


Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3418.


Dat staat in artikel 3, vierde en negende lid, van de Nsw.


Dat staat in artikel 2, tweede lid, van het Rnw.


Vergelijk de totstandkomingsgeschiedenis van de Nsw, Kamerstukken II 1986/87, 20 089, nr. 3, blz. 6-7 en de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK7988.


ECLI:NL:RVS:2017:3128.


Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3128.


Stb 2020, 331, p. 7 en 8: “In de kabinetsreactie op de uitkomsten van de evaluatie is aangegeven dat het wenselijk is dat er meer ruimte komt voor nieuwe functies in bestaande gebouwen, op voorwaarde dat die nieuwe functies het natuurschoon niet aantasten. De gesprekken met de belanghebbenden naar aanleiding van de motie van de leden Geurts en Lodders hebben geleid tot de conclusie dat het niet wenselijk is om de beoordeling of economische dragers passend zijn binnen de NSW in een algemene regeling te vatten. Of economische dragers passend zijn binnen de NSW zal steeds van geval tot geval moeten worden beoordeeld.”
Link naar deze uitspraak