Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CRVB:2022:1795 
 
Datum uitspraak:11-08-2022
Datum gepubliceerd:17-08-2022
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:21/733 WIA
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Vaststellen mate van arbeidsongeschiktheid op 76,14%. De hoogte van de WGA-vervolguitkering wijzigt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 juni 2022 voldoende toegelicht wat de beperking van appellante inhoudt. Daarmee is ook rekening gehouden in de FML.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
21733 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2021, 20/984 (aangevallen uitspraak)





Partijen:


[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


Datum uitspraak: 11 augustus 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft op 19 juni 2022 een aanvullend hogerberoepschrift ingediend, waarop het Uwv bij brief van 27 juni 2022 heeft gereageerd en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2022 heeft ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op 30 juni 2022. Namens appellante is mr. Vreeswijk verschenen. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als hoofd van een kinderdagverblijf voor gemiddeld 35,86 uur per week. Met ingang van 1 februari 2012 is appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 21 maart 2014 heeft appellante zich, vanuit de WW, ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 18 maart 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 76% en het einde van de loongerelateerde periode op 30 juni 2016. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65 tot 80%.



1.2.
Appellante heeft een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan per 4 juli 2018. In verband met deze melding heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend.



1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 18 juni 2019 beslist dat appellante meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. Appellante is 75,03% arbeidsongeschikt. Dit heeft echter geen gevolgen voor haar WGA-vervolguitkering, omdat zij nog steeds 65 tot 80% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 januari 2020 (bestreden besluit) deels gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv vastgesteld op 76,14%, maar de hoogte van de WGA-vervolguitkering wijzigt hierdoor niet, omdat appellante blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen.



2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest. Appellante is door de verzekeringsarts gezien op het spreekuur van 14 november 2019. In de medische rapportage in de bezwaarschriftenprocedure is de gang van zaken rondom de afspraak beschreven. Hieruit blijkt dat appellante toen ze naar een hogere verdieping moest, niet meer wilde meewerken aan het lichamelijk onderzoek dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wilde uitvoeren. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep lange tijd met appellante gesproken over de situatie en heeft zij het bezwaarschrift en de dossiergegevens bestudeerd en aanvullende informatie van derden bij het onderzoek betrokken. Het gaat om de medicatielijst van apotheek Nieuw Sloten van 27 november 2019, de brief van de huisarts van 13 december 2019 en de brief van de psychiater van 23 december 2019. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest.



2.2.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische beperkingen van appellante goed heeft vastgesteld en voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen urenbeperking is opgenomen. Daarom berust het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag.



2.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat in de FML staat dat appellante is aangewezen op een vertrouwde omgeving en dat zij niet inzetbaar is in een afgesloten ruimte. Ook kan zij geen gebruik maken van een lift. In de resultaat functiebeoordeling van 24 januari 2020 wordt verwezen naar een rapportage van de primaire arbeidsdeskundige. Hij heeft overleg gehad met de verzekeringsarts. In de praktijk zal moeten blijken of appellante de omgeving als vertrouwd ervaart. In de functieomschrijvingen en signaleringen van de functies medewerker tuinbouw en productiemedewerker industrie staat dat de werkruimte middels een deur te openen is en dat indien noodzakelijk de trap kan worden genomen. Daarmee is geen sprake van een afgesloten ruimte en is het ook niet nodig een lift te gebruiken. De rechtbank is het dan ook eens met het Uwv dat de arbeidsdeskundige per signalering heeft aangegeven waarom de belasting op dat punt binnen de belastbaarheid van appellante valt en dat de functies onverminderd geschikt zijn voor haar.



3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt zijn voor haar omdat sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op beoordelingspunt 1.9.10 (overige specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid). In de toelichting bij dit beoordelingspunt staat vermeld dat appellante is aangewezen op een vertrouwde omgeving en niet inzetbaar is in een afgesloten ruimte. Ook kan zij geen gebruik maken van een lift. Volgens appellante voldoen de functies niet aan deze voorwaarden. Zij is door de verzekeringsarts beperkt geacht op werk in een afgesloten ruimte. Daarvan is sprake als de deur van een ruimte dicht is. Het enkele feit dat een deur open kan, maakt niet dat geen sprake is van een afgesloten vertrek. Appellante acht zich ook niet in staat om in geval van nood de trap te nemen. Zij is in het bijzijn van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in paniek geraakt bij het verzoek het trappenhuis te nemen en deze paniekaanval heeft ertoe geleid dat de verzekeringsarts zijn geplande onderzoek niet langer heeft kunnen verrichten. Volgens appellante is er in de functie medewerker tuinbouw ook geen sprake van een vertrouwde omgeving, omdat zij moet werken met acht tot twintig collega’s, waarvan een deel uitzendkracht of flexwerker is.



3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daarbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juni 2022.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.



4.1.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het Uwv terecht heeft besloten dat appellante met ingang van 4 juli 2018 voor 76,14% arbeidsongeschikt is en dat de WGAvervolguitkering hierdoor niet wijzigt. Appellante heeft aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt zijn, omdat sprake is van een overschrijding op beoordelingspunt 1.9.10. Deze beroepsgrond slaagt niet.



4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 27 juni 2022 voldoende toegelicht wat de beperking van appellante inhoudt. Appellante is niet inzetbaar in een afgesloten ruimte. Zij dient vanwege haar paniekstoornis een ruimte makkelijk te kunnen verlaten. In afgesloten ruimtes, zoals in een rijdende lift, tram of een vliegend vliegtuig wordt dit bemoeilijkt. Enerzijds omdat appellante geen controle heeft over de deuren en anderzijds omdat het kan voorkomen dat appellante niet als eerste de ruimte kan verlaten wanneer een grote menigte in de rij staat om datzelfde te doen. Het standpunt van appellante, dat het enkele feit dat een deur open kan niet betekent dat geen sprake is van een afgesloten vertrek, berust op een eigen interpretatie van het begrip ‘afgesloten ruimte’ waarvoor geen steun is te vinden in de stukken.



4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van het gebruik van een trappenhuis geen beperking in de FML is opgenomen. Toegelicht is dat een trappenhuis wat betreft drukte niet kan worden vergeleken met bijvoorbeeld een tram, terwijl daarnaast van belang is dat appellante zelf kan bepalen wanneer zij een trappenhuis verlaat. Over het gedrag van appellante, beschreven in het rapport van 18 augustus 2020, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat in de observaties niet valt te lezen dat appellante in paniek raakte en een paniekaanval niet is geobjectiveerd. Ook de behandelend psychiater heeft niet gemeld dat appellante vanwege haar angstklachten niet in een trappenhuis kan zijn.



4.4.
Met betrekking tot de toelichting dat appellante is aangewezen op een vertrouwde omgeving, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat appellante angstklachten heeft in kleine ruimtes en bang is om niet weg te kunnen komen en dat daarmee rekening is gehouden in de FML. Volgens appellante moet ook sprake zijn van vertrouwde mensen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in haar conclusie dat daarvoor geen medische noodzaak aanwezig is.



4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.






BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.


Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2022.



(getekend) S. Wijna



(getekend) A.L.K. Dagmar
Link naar deze uitspraak