Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBLIM:2022:3865 
 
Datum uitspraak:28-04-2022
Datum gepubliceerd:20-05-2022
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:ROE 18/3106
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:Beroep ongegrond. Geen sprake van misbruik van recht. Verweerder heeft het WOB-verzoek van de derde-partij terecht in behandeling genomen.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
omgevingsvergunning
 
Uitspraak
RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 18/3106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022
in de zaak tussen

Holmel BV, te Heythuysen, eiseres
(gemachtigde: mr. Hoogeveen),

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H.T.M. van Straaten).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [woonplaats] .




Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om openbaarmaking van informatie die het bedrijf van eiseres betreft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk ingewilligd. Daarbij heeft verweerder besloten dat de verstrekking van de documenten is uitgesteld tot twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.

Bij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op 19 september 2019 beslist dat verweerders verzoek om beperkte kennisneming van stukken op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van een stuk gerechtvaardigd is en voor het overige wordt afgewezen. Deze stukken zijn vervolgens teruggestuurd naar verweerder.

Ter zitting heeft eiseres en de derde-partij – indien nodig – toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde, [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door [naam 3] .




Overwegingen

1. De derde-partij heeft bij e-mailbericht van 24 januari 2018 een Wob-verzoek ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en verzocht om informatie over frauderende bedrijven met mest in de gemeente Leudal en frauderende bedrijven met kalverfraude in diezelfde gemeente. Na overleg met medewerkers van de NVWA heeft de derde-partij zijn Wob-verzoek beperkt tot het bedrijf van eiseres.

2. Eiseres is vervolgens bij brief van 3 mei 2018 geïnformeerd over het voornemen om informatie over haar onderneming openbaar te maken en heeft haar in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Eiseres heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het Wob-verzoek gedeeltelijk toegewezen, maar de feitelijke openbaarmaking van de informatie op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Wob uitgesteld. Verweerder heeft in de betreffende twintig documenten informatie die herleidbaar is naar bedrijfs- en fabricagegegevens van de onderneming van eiseres en welke gegevens vertrouwelijk aan de NVWA zijn medegedeeld, niet openbaar gemaakt. Ook zijn de in deze documenten opgenomen persoonsgegevens verwijderd vanwege eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verder is rekening gehouden met de mogelijke onevenredige benadeling van het bedrijf van eiseres waar deze informatie betrekking op heeft. Deze benadeling bestaat uit het bekend worden van bedrijfsvertrouwelijke of anderszins concurrentiegevoelige informatie. Verweerder heeft in deze twintig documenten passages onleesbaar gemaakt.

4. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij onder meer vindt dat de Wob-verzoeker niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens misbruik van recht. Dat bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.

5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak bekend onder zaaknummer ROE 18/2107), teneinde te voorkomen dat verweerder de verzochte informatie verstrekt aan de Wob-verzoeker, zodat zij niet voor een voldongen feit komt te staan. Dit verzoek is vervolgens door eiseres ingetrokken, nadat verweerder heeft toegezegd dat geen stukken openbaar worden gemaakt totdat uitspraak op het beroep is gedaan.

6. Eiseres verzet zich tegen de openbaarmaking van een twintigtal documenten, omdat er sprake is van misbruik van recht als bedoeld in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de bevoegdheid om een Wob-verzoek te doen wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven. Eiseres wijst in dit verband naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; onder meer de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). Eiseres heeft voorts aangegeven dat zij al geruime tijd bezig is met een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor haar bedrijf. Een aantal omwonenden zijn volgens eiseres tegen de aanwezigheid van haar bedrijf op de huidige locatie en zij doen er alles aan om eiseres dwars te zitten. Eiseres is van mening dat het onderhavige Wob-verzoek door deze omwonenden is ingediend en dit verzoek slechts ten dienste staat van het traineren van het proces rondom de vergunningaanvraag. Eiseres is bang dat de verkregen informatie op een verkeerde manier wordt uitgelegd en vervolgens tegen haar zal worden gebruikt. Het Wob-verzoek is daarmee op oneigenlijke gronden ingediend en verweerder had dan ook de Wob-verzoeker niet-ontvankelijk moeten verklaren, aldus eiseres.

7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tot op heden nog steeds geen zwaarwegende gronden aanwezig zijn welke duiden op misbruik van recht. In beginsel is de informatie die de Wob-verzoeker heeft gevraagd openbaar, aldus verweerder, en dient hij bij de verstrekking van de informatie een zorgvuldige belangenafweging te maken, welke is gemaakt. Volgens verweerder is er tot nu toe geen sprake van kwader trouw aan de zijde van de Wob-verzoeker aanwezig. Naar de mening van verweerder is niet duidelijk op welke wijze het ingediende Wob-verzoek slechts ten dienste kan staan van het traineren van het proces rondom de vergunningaanvraag. Verweerder heeft voorts aangegeven dat niet gebleken is dat de Wob-verzoeker ontwrichtend procesgedrag valt te verwijten.

8. De beroepsgrond dat het informatieverzoek van de derde-partij moet worden aangemerkt als misbruik van recht maakt, slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

9. De hoofdregel is dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, dit een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruik van de informatie in een procedure tegen het bestuursorgaan of derden, betekent niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek. Dat geldt ook als de verzoeker de informatie (mogelijk) ook kan krijgen op grond van regels over de toegang tot stukken in een procesrechtelijke regeling. Dit is alleen anders als uit de aard van het verzoek, uit de inhoud van het verzoek of uit uitlatingen van de verzoeker, blijkt dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Voor het aannemen van misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Dat de derde-partij ook een persoonlijk belang heeft bij het verkrijgen van de informatie omdat hij, zoals hij ter zitting ook heeft bevestigd, het betreffende bedrijf van eiseres wil controleren, is daarvoor op zichzelf onvoldoende (zie bijvoorbeeld Afdeling ECLI:NL:RVS:2020:1268). Het standpunt van eiseres dat de derde-partij alleen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een informatieverzoek in te dienen om ervoor te zorgen dat de vergunningverlening van haar bedrijf wordt getraineerd is niet onderbouwd en de rechtbank is ook niet gebleken dat vanwege het informatieverzoek de vergunningverlening daadwerkelijk vertraging oploopt. Verder is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken van andere aanknopingspunten voor het aannemen van misbruik van recht.

10. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het Wob-verzoek van de derde-partij terecht in behandeling heeft genomen en dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier, op 28 april 2022.


De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.






griffier rechter




Afschrift verzonden aan partijen op: 28 april 2022




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Link naar deze uitspraak