Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBZWB:2023:1727 
 
Datum uitspraak:16-03-2023
Datum gepubliceerd:21-03-2023
Instantie:Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Zaaknummers:AWB- 21_3113 en 21_4100
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:PW
Trefwoorden:bijstandsuitkering
levensonderhoud
uitkering
 
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummers: BRE 21/3113 PW en 21/4100 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2023 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,
(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),

en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).


Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking en terugvordering van algemene bijstand op grond van de Participatiewet (PW) (zaaknummer 21/3113) en het opleggen van een boete (zaaknummer 21/4100).

Met het besluit van 30 maart 2021 heeft het college de algemene bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2021 ingetrokken. Met het besluit van 10 mei 2021 heeft het college de bijzondere bijstand over de periode van 1 maart 2015 tot en met
1 maart 2021 ingetrokken. Met het besluit van 11 mei 2021 heeft het college de ten onrechte betaalde bijstand ten bedrage van € 115.878,12 teruggevorderd.

Met bestreden besluit I van 1 juli 2021 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 30 maart 2021 en 11 mei 2021 deels gegrond verklaard en tegen het besluit van 10 mei 2021 gegrond. Het college trekt de algemene bijstandsuitkering over september 2019 en de periode van 1 december 2019 tot 1 maart 2021 in. Over september 2021 wordt een bedrag van € 1.585,63 bruto teruggevorderd, over de periode van
1 december 2019 tot en met 31 december 2020 een bedrag van € 21.427,54 bruto en over de periode van 1 januari 2021 tot 1 maart 2021 een bedrag van € 2.919,05 netto. Het college trekt het besluit van 10 mei 2021, waarbij de bijzondere bijstand is ingetrokken, in.

Met het besluit van 2 augustus 2021 heeft het college een boete van € 924,60 opgelegd.

Met bestreden besluit II van 16 september 2021 op het bezwaar van eiser heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Aan eiser is ter zitting de cautie verleend.

Totstandkoming van het besluit


Feiten en omstandigheden


Eiser en zijn echtgenote ontvangen sinds 9 oktober 2013 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.

Met het besluit van 30 maart 2021 heeft het college deze uitkering ingetrokken over de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2021.

Met het besluit van 10 mei 2021 heeft het college de bijzondere bijstand over de periode van 1 maart 2015 tot en met 1 maart 2021 ingetrokken.

Met het besluit van 11 mei 2021 heeft het college de ten onrechte betaalde algemene en bijzondere bijstand ten bedrage van € 115.878,12 van eiser en zijn echtgenote teruggevorderd.

Met het besluit van 2 augustus 2021 heeft het college aan eiser en zijn echtgenote een boete van € 924,60 opgelegd.

Eiser heeft tegen de besluiten van 30 maart 2021, 10 mei 2021, 11 mei 2021 en 2 augustus 2021 bezwaar gemaakt.


Bestreden besluiten



Bestreden besluit I – intrekking en terugvordering

Met bestreden besluit I heeft het college eisers bezwaar tegen de intrekking en terugvordering van algemene en bijzondere bijstand deels gegrond verklaard.

Het college trekt de algemene bijstand over september 2019 en over de periode van
1 december 2019 tot 1 maart 2021 in en vordert de ten onrechte betaalde uitkering over deze periodes ten bedrage van € 25.932,22 terug. Het besluit tot intrekking van de bijzondere bijstand trekt het college in.

Het college stelt dat hij op 14 januari 2021 een anonieme melding heeft ontvangen dat eiser aan huis knipt, in het gebouw achter zijn huis. Via snapchat zou een afspraak gemaakt kunnen worden. Eiser zou € 15,- à € 20,- per knipbeurt vragen en iedere dag afspraken hebben, ook in de avonduren. Het college is vervolgens een onderzoek gestart. In het kader van dat onderzoek is eiser op 1 maart 2021 gehoord. Hij heeft verklaard dat hij in de schuur een knipplek heeft, zijn kinderen knipt en af en toe zijn broer en vrienden. Eiser heeft aangegeven dat het college thuis mag komen kijken. Aansluitend aan het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek is geconstateerd dat eisers schuur is ingericht met kappersspullen: een kappersstoel met daarvoor een spiegel, veel haarproducten en kappersaccessoires (tondeuse, verschillende scharen, scheermessen, kammen en een schort). Ook was er een wachtruimte met tweezits bank. Tot slot was er een gat in de grond gemaakt waar haren in lagen. Tijdens het huisbezoek heeft eiser erkend dat zijn schuur er uitziet als een professioneel ingerichte ruimte voor het knippen en heeft verder verklaard dat hij ook wel eens andere mensen knipt. Vervolgens heeft eiser op
5 maart 2021 een schriftelijke verklaring overgelegd. Daarin heeft eiser verklaard dat hij zijn schuur 5 jaar geleden samen met de buurman betegeld heeft, dat hij 2 jaar geleden een kappersstoel en kaptafel gekocht heeft en dat zijn knipactiviteiten zich beperken tot familie en vrienden/ kennissen. Eiser heeft geen vaste prijzen of prijslijst. Eiser is als hobby broers en vrienden gaan knippen zonder daar een vergoeding voor te vragen.

Het college stelt dat er een redelijke grond was voor een huisbezoek. De gedetailleerde fraudemelding en eisers verklaring op 1 maart 2021 gaven volgens het college voldoende aanleiding om te twijfelen of hij wel in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeerde. Er waren geen andere effectieve en voor eiser minder belastende manieren om te verifiëren of hij kapperswerkzaamheden verricht. Het verrichten van waarnemingen zou niet effectief zijn geweest omdat niet bekend is op welke tijdstippen eiser zijn klanten ontvangt. Bovendien heeft eiser tijdens het gesprek op 1 maart 2021 zelf aangegeven dat het college op huisbezoek mocht komen.

Het college beschouwt eisers kapperswerkzaamheden als op geld waardeerbare arbeid, omdat die werkzaamheden beroepsmatig en tegen een geldelijke beloning verricht kunnen worden. Eiser schuur is dusdanig professioneel ingericht en hij heeft veel haarproducten en kappersaccessoires dat niet meer gesproken kan worden van hobbymatige activiteiten. Daarnaast heeft de anonieme getuige verklaard dat eiser dagelijks tegen betaling kapperswerkzaamheden verricht.

Het college erkent dat hij wist van eisers wens om een kapperszaak te starten. Eiser heeft echter nooit bij het college gemeld dat hij feitelijk is gestart met kapperswerkzaamheden. Daarvan is hij pas na de fraudemelding in januari 2021 op de hoogte geraakt.

Door van zijn kapperswerkzaamheden geen melding te maken heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan hij dan recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eiser heeft geen administratie van zijn werkzaamheden op grond waarvan het college – al dan niet schattenderwijs – het recht op (aanvullende) bijstand zou kunnen vaststellen.

Volgens eiser had het college zijn inkomen kunnen baseren op het aantal uren per week dat hij belastbaar is. Het college stelt dat eisers belastbaarheid echter niets zegt over het aantal uren dat hij feitelijk werkzaamheden heeft verricht en over zijn inkomsten. Bovendien heeft het college geen recente stukken over eisers belastbaarheid.

Eiser heeft op 5 maart 2021 verklaard dat hij zijn schuur 5 jaar geleden heeft verbouwd en dat hij 2 jaar geleden de kappersstoel en kaptafel gekocht heeft. In bezwaar heeft eiser aangegeven dat hij zich vergist heeft en dat de schuur in 2019 verbouwd is. Ter onderbouwing heeft eiser foto’s overgelegd. Tijdens de hoorzitting op 17 mei 2021 heeft eiser verklaard dat hij pas na de verbouwing van de schuur is gaan knippen en dat hij ongeveer 1,5 jaar knipt, vanaf eind 2019.

Gelet op de door eiser overgelegde foto’s acht het college het aannemelijk dat eiser zijn schuur pas in september 20219 heeft verbouwd en pas eind 2019 – toen de schuur klaar was – kapperswerkzaamheden is gaan verrichten. Door hiervan geen melding te maken heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Het college trekt de bijstandsuitkering daarom over de periode 1 december 2019 tot 1 maart 2021 in.

Over september 2019 trekt het college de bijstandsuitkering in omdat eiser niet heeft aangetoond hoe hij de schuur heeft verbouwd, op welke manier hij dat heeft gefinancierd.

In de brief van 5 maart 2021 stelt eiser dat hij de schuur samen met zijn buurman met eigen middelen heeft betegeld. De kappersstoel is op marktplaats gekocht en de kaptafel heeft
€ 120,- gekost. Eiser heeft verklaringen overgelegd van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] . Zij verklaren eiser te hebben geholpen met het plafond, het maken van de wanden en het tegelen. Volgens het college heeft eiser hiermee niet op objectieve en verifieerbare wijze de financiering van de verbouwing van de schuur aangetoond.

Het college ziet geen reden om de terugvordering te matigen. Voor de fraudemelding was het college niet op de hoogte van de kapperswerkzaamheden van eiser. Daarnaast ziet het college geen dringende redenen aanwezig om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.


Bestreden besluit II – boete

Met bestreden besluit II heeft het college het bezwaar tegen de boete ongegrond verklaard.

Het college stelt dat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht door niet uit eigen beweging te melden dat hij op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Volgens het college is daar voldoende bewijs voor. Dat voorafgaande aan eisers verklaring hem de cautie niet is verleend maakt dit niet anders. Eiser heeft de verklaring in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid afgelegd. Op dat moment was het geven van de cautie niet nodig. Daarnaast staat ook zonder eisers verklaring vast dat er sprake is van op geld waardeerbare arbeid.

Het college ziet geen dringende redenen om van de boete af te zien.



Beroepsgronden


Intrekking en terugvordering

Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt dat hij werkzaam is geweest. Hij staat niet ingeschreven bij de kamer van koophandel en hij heeft ook nooit klanten geworven.

Eiser stelt verder dat ten onrechte een huisbezoek is afgelegd en dat de inzet van een huisbezoek disproportioneel is. Het college had kunnen volstaan met observaties of een buurtonderzoek.

Eiser betwist de inlichtingenplicht te hebben geschonden. In het kader van zijn aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft eiser bij zijn Wmo-consulent uiteengezet dat hij een kapperszaak wilde beginnen. Die kapperszaak is echter nooit van de grond gekomen. Eiser heeft niet-aangeboren hersenletsel, is snel vermoeid en overprikkeld en uit onderzoeken is gebleken dat hij hulp/begeleiding nodig heeft om te kunnen functioneren. Zoals eiser heeft verklaard is het enkel gebleven bij het knippen van zijn kinderen, familie en enkele bekenden.
Voorts kan eiser zich niet verenigen met de periode van intrekking en terugvordering. Het is niet aannemelijk dat hij over deze hele periode kapperswerkzaamheden heeft verricht. Eiser is maar beperkt inzetbaar. Daarnaast is de schuur niet geschikt om te verblijven als het te warm of te koud is en is er geen rekening gehouden met zijn vakanties en de corona-maatregelen in de perioden 16 maart tot en met 11 mei 2020 en van 15 december 2020 tot en met 26 april 2021.

Volgens eiser had het college zijn inkomsten schattenderwijs kunnen vaststellen. Uitgaande van 9 klanten per week, € 10,- per knipbeurt en 46 werkweken zou het gaan om een bedrag aan inkomsten van € 345,- per maand.

Tot slot stelt eiser dat er sprake is van dringende redenen. Hij heeft te kampen met spanningsklachten die mede door de terugvordering veroorzaakt zijn. Als de terugvordering gehandhaafd blijft betekent dat dat eiser financieel in de problemen komt en een isolement dreigt.


Boete

Eiser heeft aangevoerd dat nooit is geconstateerd dat hij daadwerkelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Er is slechts een vermoeden en een vermoeden is geen toereikende grondslag voor een boete. Daarnaast kan zijn verklaring niet aan de boete ten grondslag gelegd worden omdat hem niet de cautie is verleend.

Door de verplichting tot betaling van de terugvordering en de boete kan eiser niet meer aan zijn betalingsverplichtingen voldoen waardoor een problematische schuldensituatie ontstaat. Eiser is, gezien zijn gezondheid, niet in staat in het levensonderhoud te voorzien en eisers echtgenote heeft inmiddels gezondheidsklachten die mede het gevolg zijn van de terugvordering. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser een verklaring van huisarts [naam arts] van 19 februari 2022 overgelegd.



Verweer

Het college heeft in reactie op de beroepsgronden gesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om eisers inkomen schattenderwijs vast te stellen. Hij heeft geen administratie bijgehouden waaruit blijkt hoeveel klanten hij heeft geknipt en tegen welk tarief. Eisers inkomen kan niet worden gebaseerd op zijn belastbaarheid omdat de belastbaarheid niets zegt over het aantal uren dat hij feitelijk heeft gewerkt noch over hoeveel inkomsten hij heeft verworven. Overigens heeft eiser geen stukken overgelegd waaruit blijkt in hoeverre hij belastbaar is.

Het college stelt verder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuur in de zomer en de winter niet geschikt is om in te werken. Bovendien blijkt uit de foto’s dat er verwarming en kachels in de schuur aanwezig zijn.

Met betrekking tot eisers stelling over vakanties merkt het college op dat niet is gebleken dat eiser in de periode in geding vakantie heeft gehad. Er zijn in die periode ook geen meldingen van verblijf in het buitenland gedaan.

Ten aanzien van coronamaatregelen stelt het college dat tijdens het huisbezoek op 1 maart 2021 is geconstateerd dat er op de grond, kniptafel en accessoires haren lagen. Dit duidt erop dat er kort voor het huisbezoek is geknipt en dat eiser zich dus niet aan de coronamaatregelen heeft gehouden.



Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.



Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt allereerst dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering over september 2019, hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd. De rechtbank zal daarom over deze maand geen oordeel vellen.

De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser en zijn echtgenote over de periode van 1 december 2019 tot
1 maart 2021 heeft ingetrokken en teruggevorderd en aan hen een boete van € 924,60 heeft opgelegd.



Intrekking en terugvordering – bestreden besluit I
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) gaat het bij intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand om een voor betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich dat op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van de bijstand over te gaan.

Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.

Het college heeft de bijstandsuitkering over de periode van 1 december 2019 tot 1 maart 2021 ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden/ kapperswerkzaamheden heeft verricht die in strijd met de inlichtingenplicht niet bij het college zijn gemeld. Het college heeft zijn conclusie dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht gebaseerd op de bevindingen bij het huisbezoek en eisers verklaringen.


Eisers verklaring op 1 maart 2021

Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser kapper is en aan huis knipt, is hij uitgenodigd voor een gesprek op 1 maart 2021. Eiser heeft toen onder meer verklaard: ‘Ik heb geen andere hobby’s dan het sporten en knippen van haren.’ Op de vraag wat hij heeft ondernomen om als kapper aan de slag te gaan antwoordt eiser: ‘Niks gedaan. Ik kan het niet. Ik plaats foto’s op snap chat van kapsels welke ik mooi vindt. Ik heb thuis wel een knip plek in de schuur. Er staat een kappersstoel, een spiegel een mijn knip spullen (tondeuse, kammen en scharen) staan in de schuur. Ik heb ook een voorraad aan gel potjes. Ik knip meestal mijn kinderen. De gels die ik thuis heb zijn over datum. Ze zijn van 2013. Ik heb soms mijn broertje geknipt en soms zijn vrienden. Ik heb geen kappersdiploma maar ik kan wel wat. U mag bij mij thuis komen om te kijken wat ik heb. Ik heb niks te verbergen.’

Aansluitend aan het gesprek op 1 maart 2021 heeft een huisbezoek plaatsgevonden.


Huisbezoek op 1 maart 2021

Tijdens het huisbezoek heeft eiser zijn schuur laten zien. Hij heeft daar onder meer verklaard: Dit is de plek waar ik soms knip. (…) Ik knip hier wel eens andere mensen. Maar dat is niet dagelijks.’

De rapporteurs hebben tijdens het huisbezoek het volgende geconstateerd: ‘De schuur was omgebouwd tot een professionele kapsalon. (Zie foto’s) Het was overduidelijk aan de kapsalon te zien dat dit niet bedoeld was voor hobbymatig gebruik. Er waren verschillende accessoires zoals een tondeuse, verschillende scharen, scheermessen, kammen, een kapper schort, verschillende soorten gels, een professionele kappersstoel, een grote wandspiegel, een wachtruimte met tweezits stoel/bank, een grote tv en een computerspel. Onder het stoel/bank waren twee laadjes die gevuld waren met kappers accessoires en verschillende soorten gels. Verder lagen er twee elektrische verwarmingen op de grond. Er was een gat van een halve meter in de grond waar haren inlagen. Het gat was vlak naast de kappersstoel wat er op duidde dat belanghebbende na het knippen van zijn klanten de haren erin veegde. (Belanghebbende verklaarde over het gat dat hij creatief was en dat zelf had bedacht.) Op de grond, kniptafel en knip accessoires lagen haren, wat er op duidt dat er onlangs nog is geknipt. De feiten en omstandigheden die zijn aangetroffen geven niet de indruk dat de ruimte wordt gebruikt als hobby matig en als zodanig ook kan worden beoordeeld. De schuur zelf was netjes betegeld en er waren overal stopcontacten aangelegd.’

Eiser heeft aangevoerd dat ten onrechte een huisbezoek is afgelegd. Daarvoor was geen gegronde reden. Niet is gebleken dat een huisbezoek noodzakelijk was. Daarnaast was de inzet van een huisbezoek disproportioneel. Het college had kunnen volstaan met observaties of een buurtonderzoek.

Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling is geen sprake als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van de nodige informatie (‘informed consent’). Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Een dergelijke grond bestaat als voorafgaand aan - dat wil zeggen vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Tevens moeten deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Als een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek bestaat dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond dan moet de betrokkene erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast voor het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op de bijstandverlenende instantie.

In het dossier bevindt zich een ‘Verklaring toestemming huisbezoek’. In deze verklaring is vermeld dan aan eiser is aangegeven wat reden en doel is van het huisbezoek en de gevolgen van het weigeren van toestemming en dat eiser toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek. Daarnaast heeft eiser op 1 maart 2021 aangegeven dat de rapporteurs bij hem thuis mogen komen kijken.

Eiser heeft dit niet betwist, maar gesteld dat het huisbezoek disproportioneel is, omdat volstaan had kunnen worden met observaties of een buurtonderzoek.

Behalve dat een buurtonderzoek ook belastend zou zijn geweest voor eiser, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank, na de verklaring van eiser, op geen andere wijze dan tijdens een huisbezoek kunnen nagaan in hoeverre er sprake was van een professionele kapsalon. Het college heeft de bevindingen bij het huisbezoek en de verklaring die eiser daar heeft afgelegd, dan ook kunnen betrekken bij zijn beoordeling.


Eisers verklaring van 5 maart 2021

Eiser heeft vervolgens op 5 maart 2021 schriftelijk verklaard:
‘Omdat mijn knip activiteiten puur hobby matig zijn is er geen administratie boekhouding aanwezig. Mijn knipactiviteiten beperken zich tot familieleden en vrienden/kennissen. Ik hanteer geen vaste prijzen/prijzenlijst en heb, zoals u doet vermoeden, geen structurele inkomsten uit deze activiteit. Helaas ben ik niet in staat vanwege mentale en fysieke kwetsbaarheid om structureel arbeid te verrichten. Vanuit gebrek aan financiële middelen ben ik mijn kinderen zelf gaan knippen. (…) In mijn zoektocht naar eigenwaarde en dagbesteding ben ik als hobby ook mijn broers en vrienden gaan knippen. Dit zonder daar een vergoeding voor te vragen.’


Eisers verklaring tijdens de hoorzitting op 17 mei 2021

Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft eiser daar verklaard dat hij in totaal
12 verschillende mensen knipt. Hij knipt zijn kinderen, de buurman, zijn zwager, zijn broertje en wat vrienden. Eiser krijgt er meestal geen geld voor. Soms krijgt hij een klein bedrag van € 5,-. Dit is niet vaak. Volgens eisers begeleider krijgt hij 2/3 keer per kwartaal een klein bedrag van iemand.


Op geld waardeerbare werkzaamheden

Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijke inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de PW in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de PW niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

Dit betekent dat niet alleen relevant is of eiser daadwerkelijk inkomsten heeft verworven met zijn activiteiten maar ook of hij daarvoor redelijkerwijs een beloning had kunnen ontvangen dan wel had kunnen bedingen. Of eiser voor zijn activiteiten daadwerkelijk betaald heeft gekregen is in dit kader dus niet van belang.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van hetgeen is aangetroffen tijdens het huisbezoek en eisers verklaringen kunnen concluderen dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Uit het Rapport Uitkeringsfraude van 9 maart 2021 en daarbij gevoegde foto’s blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers schuur was ingericht als een kapsalon. Er is een kappersstoel voor een spiegel, veel kappersaccessoires en haarproducten. Eiser heeft verklaard dat hij zijn kinderen knipt en soms zijn familie, broers, vrienden, kennissen en buurman. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze activiteiten als op geld waardeerbare werkzaamheden worden aangemerkt.


Schending inlichtingenplicht

Door van zijn kapperswerkzaamheden bij het college geen melding te maken, heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden.

Eiser heeft gesteld dat hij bij zijn Wmo-consulent heeft aangegeven dat hij een kapperszaak wilde beginnen.

Behalve dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd, is het alleen melden dat hij dat van plan was niet voldoende. Eiser heeft niet bij het college/bij zijn bijstandsconsulent gemeld dat hij daadwerkelijk kappersactiviteiten verricht.


Schatting

De CRvB heeft in voormelde uitspraak van 9 augustus 2022 voorts overwogen dat, als na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, de bijstandverlenende instantie dan gehouden is om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen enkel inzicht gegeven in de aard en omvang van zijn kapperswerkzaamheden. Door het ontbreken van een boekhouding of administratie kan dat, ook bij benadering, niet worden vastgesteld. Ook kan niet worden vastgesteld of en, zo ja, hoeveel inkomsten hij heeft ontvangen of had kunnen ontvangen voor de kapperswerkzaamheden. Om die reden is het niet mogelijk een reconstructie te maken van eisers werkzaamheden en (mogelijke) inkomsten daaruit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om het recht op bijstand schattenderwijs te kunnen vaststellen.


Periode

Eiser heeft aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat hij over de hele periode van
1 december 2019 tot 1 maart 2021 kapperswerkzaamheden heeft verricht. Hij is maar beperkt inzetbaar. Daarnaast is de schuur niet geschikt om te verblijven als het te warm of te koud is en is er geen rekening gehouden met zijn vakanties en de coronamaatregelen in de perioden 16 maart tot en met 11 mei 2020 en van 15 december 2020 tot en met 26 april 2021.

Het college heeft gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat en in hoeverre hij beperkt belastbaar zou zijn. Daarnaast is in de schuur verwarming aanwezig zodat niet aannemelijk is dat de schuur in de winter niet geschikt is om in te werken en ook voor de zomer heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot eisers stelling over vakanties merkt het college op dat niet is gebleken dat eiser in de periode in geding vakantie heeft gehad. Er zijn in die periode ook geen meldingen van verblijf in het buitenland gedaan. Voor wat betreft eisers stelling ten aanzien van de coronamaatregelen stelt het college dat tijdens het huisbezoek op 1 maart 2021 is geconstateerd dat er op de grond, kniptafel en accessoires haren lagen. Dit duidt erop dat er kort voor het huisbezoek is geknipt en dat eiser zich dus niet aan de coronamaatregelen heeft gehouden.

De rechtbank acht deze motivering van het college steekhoudend en navolgbaar.


Dringende redenen

Eiser heeft gesteld dat er sprake is van dringende redenen. Hij heeft te kampen met spanningsklachten die mede door de terugvordering veroorzaakt zijn. Als de terugvordering gehandhaafd blijft betekent dat dat eiser financieel in de problemen komt en isolement dreigt.

Conform vaste rechtspraak doen dringende redenen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken.

De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om dringende redenen aan te nemen. Er is niet gebleken dat eiser als gevolg van de terugvordering klachten heeft gekregen of dat zijn klachten daardoor zijn verergerd. Dat blijkt in ieder geval niet uit de verklaring van huisarts [naam arts] die eiser heeft overgelegd. Uit deze verklaring blijkt wel dat eisers echtgenote als gevolg van dreigende boetes slecht slaapt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende om dringende redenen aan te nemen.


Conclusie

De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft daarvan in strijd met de inlichtingenplicht geen melding bij het college gedaan. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat, als wel aan de inlichtingen-plicht was voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan. Daarbij is van belang dat over de omvang van de kapperswerkzaamheden geen enkele duidelijkheid bestaat, omdat eiser geen administratie van zijn werkzaamheden heeft bijgehouden. Het college heeft dan ook terecht gesteld dat het recht op eventueel aanvullende bijstand niet vastgesteld kan worden. Het college was daarom gehouden de bijstand van eiser en zijn echtgenote over de periode van 1 december 2019 tot 1 maart 2020 in te trekken en terug te vorderen. Dringende reden om hiervan af te zien zijn niet gebleken. Het besluit van het college tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering houdt daarom stand. Het beroep tegen bestreden besluit I is daarom ongegrond.



Boete – bestreden besluit II
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In het geval van een boete dient het bestuursorgaan aan te tonen dat de inlichtingenplicht is geschonden.

Eiser betwist dat het college heeft aangetoond dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarnaast heeft eiser gesteld dat zijn verklaring niet aan de boete ten grondslag gelegd mag worden omdat hem niet de cautie is verleend.

De CRvB heeft in de uitspraak van 22 februari 2022 overwogen:
‘Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet heeft aangetoond dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellante stelt zich op het standpunt dat het bestuur haar verklaring van 2 april 2019 niet kan gebruiken als bewijs, omdat aan haar geen cautie is gegeven. Deze beroepsgrond slaagt. Niet in geding is immers dat appellante voorafgaand aan het rechtmatigheidsgesprek van 2 april 2019 geen cautie is verleend.’

Uit het Gespreksverslag van 1 maart 2021 blijkt niet dat aan eiser voorafgaande aan dat gesprek de cautie is verleend. Ter zitting heeft het college bevestigd dat de cautie niet is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eisers verklaring van 1 maart 2021 dan ook niet kunnen gebruiken als bewijs en niet ten grondslag kunnen leggen aan de boete. Dat geldt ook voor eisers verklaringen tijdens het huisbezoek op 1 maart 2021, zijn verklaring van 5 maart 2021 en tijdens de hoorzitting op 17 mei 2021. Ook daaraan voorafgaand is eiser de cautie niet verleend. Met alleen de overige onderzoeksbevindingen – de bevindingen van het huisbezoek – heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat eiser door het niet melden daarvan de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college was dan ook niet bevoegd om aan eisers een boete op te leggen. De boete houdt dan ook geen stand. Het beroep tegen bestreden besluit II is gegrond.



Conclusie en gevolgen

Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond en tegen bestreden besluit II gegrond.
De rechtbank vernietigt daarom bestreden besluit II.

De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en herroept het besluit 2 augustus 2021, waarbij aan eisers een boete is opgelegd. Dat betekent dat de boete is komen te vervallen.

Omdat het beroep tegen bestreden besluit II gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.

De rechtbank veroordeelt het college voorts in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.271,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.





Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 1 juli 2021 (zaaknummer 21/3113) ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 16 september 2021 (zaaknummer 21/4100) gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 september 2021;
- herroept het besluit van 2 augustus 2021;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.271,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 16 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.










griffier


rechter







Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.



Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving


Participatiewet


Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 53a
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. (…)

Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 18a
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. (…)



bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1843)


zie de uitspraak van de CRvB van 4 januari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:50)


bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646)



bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 januari 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:36)


bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:145)


ECLI:NL:CRVB:2022:317
Link naar deze uitspraak