Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:GHDHA:2021:19 
 
Datum uitspraak:05-01-2021
Datum gepubliceerd:15-01-2021
Instantie:Gerechtshof Den Haag
Zaaknummers:BK-20/00398 en 20/00399
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 giften aan een instelling opgevoerd als aftrekpost. De Inspecteur heeft de giften na door belanghebbende verstrekte leningsovereenkomsten, bankafschriften en giftkwitanties in aftrek toegestaan. De Inspecteur heeft de aftrek teruggenomen met de opgelegde navorderingsaanslagen. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur beschikt over een nieuw feit, omdat hij pas naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek bekend is geworden met een handelwijze waarbij op grote schaal valse giftkwitanties werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. De intrekking van de ANBI-status van de stichting op 6 januari 2014 heeft geen invloed op de aftrekbaarheid van daarvóór gedane giften, zodat geen sprake is van een ambtelijk verzuim. Met de giftkwitanties, de bankafschriften en de leningsovereenkomsten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk giften heeft gedaan. Ten aanzien van de vergrijpboetes oordeelt het Hof dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften zich er van bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren. De boetes van 75% zijn passend en geboden. Wel dienen de boetes gematigd te worden met 5% wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep.
Trefwoorden:aangifte inkomstenbelasting
aftrekbare giften
anbi
belastbaar inkomen uit werk en woning
belastingrecht
bpm
burgerlijk wetboek
forfaitair
inkomstenbelasting
persoonsgebonden aftrek
schenking
tarieven
verzamelinkomen
wettelijke rente
 
Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00398 en BK-20/00399


Uitspraak van 5 januari 2021

in het geding tussen:


[X] te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: […] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,
(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 februari 2020, nummers SGR 19/3352 en SGR 19/3353.




Procesverloop


Jaar 2012 – BK-20/00398


1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.612 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 332 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.429.



1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2012 en de beschikkingen afgewezen.


Jaar 2013 – BK-20/00399



1.2.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.972 (de navorderingsaanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 340 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.802.



1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag 2013 en de beschikkingen afgewezen.


Beide jaren



1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar in één geschrift beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:

"De rechtbank:
- verklaart de beroepen voor zover deze zien op de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetes naar 50% van de boetegrondslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraken op bezwaar;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.572;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden."



1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep.



1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 oktober 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.





Vaststaande feiten


Jaar 2012


2.1.1.
Belanghebbende, gehuwd met [naam] , heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2012, bij de Belastingdienst ontvangen op 3 maart 2013, contante giften aan de “ [stichting] ” ( [stichting] ) opgevoerd voor een bedrag van € 5.000. Belanghebbende heeft de giften aan de [stichting] aangegeven als giften aan een culturele instelling, in verband waarmee hij in dat jaar een verhoging van de aftrek van € 1.250 heeft toegepast. Na aftrek van de drempel van € 460 resteerde een aftrekbare gift van € 5.790. Het totale bedrag van de aftrekbare giften is in de aangifte aan belanghebbende toebedeeld.



2.1.2.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 3 april 2014 onder meer verzocht schriftelijke bewijsstukken toe te zenden waaruit de giften voor het jaar 2012 blijken. In reactie hierop heeft belanghebbende twee kopieën van donatieformulieren/kwitanties van de [stichting] verstrekt. De kwitanties met nummers 001658 en 002411 vermelden een donatie van elk € 1.000 met dagtekening 11 oktober 2012 en 18 december 2012. Verder heeft belanghebbende twee afschriften van een “Overeenkomst onderhandse geldlening” tussen belanghebbende (als geldlener) en [A] (als geldgever) verstrekt, voor elk € 1.000, gedagtekend 24 januari 2012 en 9 maart 2012. Ook heeft belanghebbende kopieën van drie bankafschriften ingestuurd met daarop geldopnames van een bankrekening die op naam van belanghebbende staat. Uit deze afschriften blijken de volgende opnames in 2012: € 1.110 (05-05), € 1.000 (26-06) en € 1.000 (18-12). Als bijlage bij deze reactie is een verklaring gevoegd waarin belanghebbende heeft aangevoerd dat de onderhandse lening van 24 januari 2012 ziet op de gift van 25 januari 2012 van € 1.000, de onderhandse lening van 9 maart 2012 ziet op de gift van 10 maart 2012 van € 1.000, de bankopname van 5 mei 2012 ziet op de gift van 22 juni 2012 van € 1.000, de bankopname van 26 juni 2012 ziet op de gift van
11 oktober 2012 van € 1.000 en de bankopname van 18 december 2012 ziet op de gift van
18 december 2012 van € 1.000.



2.1.3.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2012 met dagtekening 31 mei 2014 vastgesteld naar een belastbaar inkomen van € 25.072. De Inspecteur heeft de giften aan de [stichting] in aftrek toegelaten, maar heeft de toegepaste verhoging van € 1.250 niet in aanmerking genomen, omdat de [stichting] geen culturele status (heeft) (ge)had.


Jaar 2013



2.2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013, bij de Belastingdienst ontvangen op 16 juni 2014, contante giften aan de [stichting] opgevoerd voor een bedrag van € 8.000. Hiervan is € 5.722, namelijk 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek, in aftrek gebracht. Het totale bedrag van de aftrekbare giften is in de aangifte aan belanghebbende toebedeeld.



2.2.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 met dagtekening 21 oktober 2015 vastgesteld conform de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.250.


Beide zaken



2.3.
De [stichting] stond in de jaren 2012 en 2013 geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).


2.4.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [stichting] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [stichting] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [stichting] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [stichting] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord (531) en dat de [stichting] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.



2.4.2.
Omdat de administratie van de [stichting] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.



2.4.3.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [stichting] hadden opgenomen in hun aangiften.



2.5.1.
Voormelde bevindingen (2.4.1 en 2.4.3) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ).



2.5.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425. De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).



2.5.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.




2.6.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .


2.6.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft, onder meer verklaard:

"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [stichting] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."



2.6.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:

"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [stichting] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [stichting] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [stichting] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [stichting] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [stichting] is gevestigd gegeven."



2.6.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:

"Opmerking verbalisanten: Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [stichting] .

Vraag verbalisanten: Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?

Antwoord gehoorde:

"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [stichting] te gaan. Ik ging naar de [stichting] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)


Vraag verbalisanten: Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?

Antwoord gehoorde:

"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [stichting] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [stichting] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."

(…)


Vraag verbalisanten: In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."

(…)


Opmerking verbalisanten: Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15‑11‑2012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.

Vraag verbalisanten: Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?

Antwoord gehoorde:

"Ja."

(…)


Vraag verbalisanten: In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?

Antwoord gehoorde:

“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."


Opmerking verbalisanten: Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24‑05‑2013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.

Vraag verbalisanten: Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?

Antwoord gehoorde:

"Ja."




2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [stichting] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:




"Resumé
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"


2.8.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [stichting] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [stichting] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.

(…)




Resumé
 De [stichting] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [stichting] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [stichting] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [stichting] ;
 (…)"


2.9.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD binnengekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:

"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [stichting] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [stichting] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen, hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"



2.10.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties Stichting [stichting] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Ontvangst Excelbestand en kwitanties [stichting]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de Stichting [stichting] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [stichting] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.




Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren
Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de Stichting [stichting] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.














Jaar


2008


2009


2010


2011


2012


2013


2014




Data van de boekingen


1, 4 en 5 januari


5 en 6 januari


2, 3 en 5 januari


1, 3,4 en 5 januari


4 en 6 januari





1 t/m 6 januari




Aantal boekingen


7


5


3


13


6


0


232




Bedrag boekingen


€ 9.300


€ 5.450


€ 3.450


€ 13.900


€ 5.250


€ 0


€ 564.820"







2.11.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover, onder meer:

"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."



2.11.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):














"*


Folder


Party


Time


(…)


(…)


Message


(…)




(…)


(…)


(…)


(…)





(…)


(…)







32


Inbox


From
[…]


20-3-2014
21:34:43(…)





Read


Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?

7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013

(…)







33


Sent


To
[...]


20-3-2014
21:35:48 (…)





Sent


Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)







(…)


(…)


(…)


(…)





(…)


(…)







54


Inbox


From
[...]


4-7-2014
22:26:10 (…)





Read


Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)







55


Sent


To
[...]


4-7-2014
22.:27:19





Sent


Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"











2.12.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, onder meer:

"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:

'De leiding van de [ [stichting] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [stichting] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"


2.13.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC‑480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [stichting] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).



2.13.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:

a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [stichting] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"

b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [stichting] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)

Vraag verbalisanten: Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [stichting] ?

Antwoord gehoorde:

"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [stichting] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."

c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"Vraag verbalisanten: Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [stichting] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?

Antwoord gehoorde:

"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."



2.13.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [stichting] (blz. 33):

"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.

(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."




2.14.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (voor het jaar 2012 bijlage 26 en voor het jaar 2013 bijlage 25). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .



2.14.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni [juli; Hof] 2018" vermeldt, onder meer:

"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)

4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [stichting] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [stichting] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"



2.14.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt, onder meer:

"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)

3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [stichting] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [stichting] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."



2.15.1.
Door belastingplichtigen is verklaard over het gebruik van leningsovereenkomsten. Het FIOD-rapport vermeldt (blz. 51 e.v.), voor zover van belang:

“Het is opvallend dat in het door […] verstrekte overzicht staat dat hij op 16 januari 2012 € 1.500 heeft geleend en dat hij volgens de aangetroffen kwitanties op die datum een gift zou hebben gedaan aan [stichting] . De giftkwitantie van [stichting] heeft nummer 000043. Bij onderzoek van de belastingplichtige […] (…) is ook een giftkwitantie van [stichting] aangetroffen gedateerd op 16 januari 2012 voor een gift van € 1.500. Deze kwitantie heeft het nummer 000044, dit nummer volgt op de kwitantie op naam […]. Door […] is aan de Belastingdienst een leningovereenkomst verstrekt waarin staat dat hij op 16 januari 2012 € 1.500 heeft geleend van […].

Het vermoeden bestaat dat de door […] afgelegde verklaring in strijd is met de waarheid en dat de door hem aan de Belastingdienst verstrekte leningovereenkomst valselijk is opgemaakt.

Dit vermoeden is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
[…] leende op 16 januari 2012 € 1.500 van […]en doneert dit geld diezelfde dag aan [stichting] . Hiervoor ontvangt hij een kwitantie met nummer 000043. […] leende eveneens op 16 januari 2012 € 1.500 van […] en doneert dit geld diezelfde dag aan [stichting] . Hiervoor ontvangt hij een kwitantie met nummer 000044. Het is opmerkelijk dat […] op 16 januari 2012 eerst € 1.500 leende om een donatie te kunnen doen en vervolgens diezelfde dag € 1.500 uitleende aan […] eveneens om een donatie te kunnen doen. Het vermoeden bestaat dat de leningovereenkomsten van […] valselijk zijn opgemaakt om te kunnen aantonen dat hij beschikte over geld om giften te doen.”



2.15.2.
Bij het hoger beroepschrift heeft de Inspecteur afschriften overgelegd van twee Geldleningsovereenkomsten tussen [B] (als geldlener) en belanghebbende (als geldgever), voor respectievelijk een bedrag van € 200 gedagtekend 21 juni 2013 en een bedrag van € 450 gedagtekend 24 augustus 2013.




2.16.
Bij de verweerschriften in eerste aanleg heeft de Inspecteur bladzijde 3200 van het FIOD-rapport gevoegd (2012: bijlage 27 en 2013: bijlage 26). Deze bladzijde betreft een opsomming van een aantal notities die zijn aangetroffen in de agenda voor het jaar 2014 van de penningmeester van de [stichting] (DOC-367). De naam van belanghebbende met daarbij een telefoonnummer komt in de agenda van de penningmeester voor op de datum 21 januari 2014 met een afspraak van “18:30-19:30”.



2.17.
De Inspecteur heeft bij de verweerschriften in eerste aanleg de bladzijden 3570, 3573, 4260, 4264, 4272 en 4275 van het FIOD-rapport gevoegd (2012: bijlage 27 en 2013: bijlage 26). De bladzijden 3570 en 3573 (DOC-466) en de bladzijden 4272 en 4275 (DOC-612) betreffen sms-berichten naar en van het telefoonnummer van de penningmeester en bevatten onder andere een aantal sms-berichten in de Turkse taal afkomstig van of verzonden naar een telefoonnummer met daarbij genoemd de naam van belanghebbende op 5 april 2014, 29 oktober 2014, 4 november 2014, 17 november 2014 en 21 november 2014. De bladzijden 4260 en 4264 (DOC-612) bevatten onder andere (een vertaling van de) sms-berichten in de Nederlandse taal voor een deel van de hiervoor genoemde berichten:














"*


Folder


Party


Time


(…)


(…)


Message


(…)




(…)


(…)


(…)


(…)





(…)


(…)







41


Inbox


From
[…]


5-4-2014
20:40:55 (…)





Read


Gegroet […] ik kom morgen bij je langs om een bon op te halen. Je hebt toch wel voor het jaar 2013? Gegroet (…)
(…)







42


Sent


To
[...]


5-4-2014
20:41:34 (…)





Sent


Gegroet (…), wij hebben het seizoen helaas al afgesloten.
(…)







43


Inbox


From
[...]


5-4-2014
20:44:12 (…)





Read


Jammer. Kan je echt niks doen?
(…)







(…)


(…)


(…)


(…)





(…)


(…)







134


Inbox


From


29-10-2014
14:28:08 (…)





Read


Gegroet (…) is het nog mogelijk om een gift te doen voor het jaar 2014? Gegroet (…)











2.18.
De Inspecteur heeft bij de verweerschriften in eerste aanleg (2012: bijlage 28 en 2013: bijlage 27) een door belanghebbende op 6 november 2013 ingediende aangifte BPM overgelegd, waarin belanghebbende het telefoonnummer dat voorkomt in de onder 2.16 en 2.17 vermelde stukken als zijn telefoonnummer heeft vermeld.



2.19.
De Inspecteur heeft bij de verweerschriften in eerste aanleg bladzijden 3421, 3431 en 3445 van het FIOD-rapport gevoegd (2012: bijlage 27 en 2013: bijlage 26). Deze bladzijden betreffen een deel van het onder 2.13.1 genoemde overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties (DOC-433) in het jaar 2013. Dit overzicht vermeldt een bedrag van € 500 op 14 juni 2013, een bedrag van € 1.000 op 15 augustus 2013 en een bedrag van € 8.000 op 29 november 2013 voor belanghebbende. Voorts heeft de Inspecteur in aanvulling op de verweerschriften in eerste aanleg bij brief van 30 januari 2020 aan de Rechtbank bladzijde 3413 uit hetzelfde overzicht van het FIOD-rapport overgelegd. Deze bladzijde vermeldt een bedrag van € 500 op 26 april 2013 voor belanghebbende.



2.20.
De Inspecteur heeft in aanvulling op de verweerschriften in eerste aanleg bij brief van 30 januari 2020 aan de Rechtbank bladzijde 3755 van het FIOD-rapport gevoegd. Deze bladzijde betreft een deel van de onder 2.13.1 genoemde handgeschreven kasadministratie (DOC-480). Dit overzicht vermeldt een door de [stichting] ontvangen bedrag van € 700 op
29 december 2013 van belanghebbende.


Jaar 2013



2.21.
De Inspecteur heeft op 21 september 2017 aan belanghebbende een brief gestuurd waarin om toezending van originele bewijsstukken en betalingsbewijzen ten aanzien van de giften voor het jaar 2013 is gevraagd. In reactie hierop heeft belanghebbende een kwitantie aan de Inspecteur gezonden, genummerd 002342, met dagtekening 29 november 2013 en een donatie van € 8.000. Voorts heeft belanghebbende de Inspecteur een bankafschrift van de zakelijke rekening van [C] , de onderneming van belanghebbende, gezonden, alsmede een transactiebon van een geldopname op 29 november 2013. Uit dit afschrift en deze transactiebon blijkt (onder andere) een opname van € 8.000 (29-11).


Beide jaren



2.22.
Bij brieven van 3 oktober 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende te kennen gegeven dat hij over de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen zal opleggen waarbij de giftenaftrek wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De hoogte van de boeten is voor beide jaren vastgesteld op 75% van de nagevorderde belasting.



2.23.
Met dagtekening 16 december 2017 zijn de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 opgelegd met vergrijpboetes van 75% en berekening van belastingrente.





Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:


“Nieuw feit

13. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan ingevolge artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Op grond van artikel 16, eerste lid, tweede volzin, van de Awr kan een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

14. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, rust op [de Inspecteur]. Op grond van vaste rechtspraak is [de Inspecteur] niet gehouden onderzoek te doen naar de juistheid van een ingediende aangifte indien voor de daarin opgenomen posten een redelijke verklaring mogelijk is. [De Inspecteur] mag er in dergelijke gevallen van uitgaan dat de belastingplichtige zijn aangifte, juist, volledig en zonder voorbehoud heeft ingevuld. Niet gebleken is dat er voor [de Inspecteur] voor de jaren 2012 en 2013 reden was niet uit te gaan van de juistheid van de aangifte. Op grond van de door [belanghebbende] voor het jaar 2012 en 2013 overgelegde stukken heeft [de Inspecteur] niet hoeven te betwijfelen of de giften daadwerkelijk waren gedaan en dat deze voor aftrek in aanmerking kwamen. Niet gebleken is dat [de Inspecteur] reeds ten tijde van het opleggen van de aanslagen op de hoogte was dan wel behoorde te zijn van eventuele onregelmatigheden in de door de [stichting] afgegeven kwitanties.

15. [Belanghebbende] heeft gesteld dat [de Inspecteur] niet beschikt over een nieuw feit, omdat hij reeds vanaf 6 januari 2014 ervan op de hoogte was dat de ANBI-status van de [stichting] was ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008. [De Inspecteur] had, aldus [belanghebbende], de gift vanaf dat moment niet meer als aftrekbare gift in aanmerking mogen nemen, omdat de [stichting] geen ANBI-status meer had.

16. [De Inspecteur] heeft weersproken dat hij reeds vanaf het moment dat de ANBI-status van de [stichting] werd ingetrokken wist dat bij de giften aan de [stichting] mogelijk gebruik werd gemaakt van valselijk opgemaakte kwitanties en heeft ter zitting verklaard dat de intrekking van de ANBI-status van de [stichting] voortvloeide uit administratieve onregelmatigheden bij de [stichting] die niet aan individuele belastingplichtigen kunnen worden toegerekend.

17. De rechtbank overweegt dat uit het FIOD-PV weliswaar blijkt dat bij het onderzoek door de Belastingdienst Eindhoven is vastgesteld dat de administratie van de [stichting] niet op orde was en dat er twijfels waren over de juistheid van de gegevens in het kasboek van de [stichting] , maar dat niet gebleken is dat tijdens dat onderzoek reeds is geconstateerd dat er sprake was van valselijk opgemaakte kwitanties dan wel van ten onrechte opgevoerde giftenaftrek bij de donateurs. Nu [belanghebbende] geen stukken heeft overgelegd waaruit het tegendeel volgt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat [de Inspecteur] reeds ten tijde van de intrekking van de ANBI-status op de hoogte was van eventuele onregelmatigheden in de door de [stichting] afgegeven kwitanties. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat pas in september 2015 is besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek naar de [stichting] terwijl de aanslag voor 2012 aan [belanghebbende] ruim daarvóór is opgelegd en de aanslag voor 2013 slechts één maand later en dat de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek pas in 2017 door de officier van justitie zijn vrijgegeven voor fiscale doeleinden. [De Inspecteur] heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het FIOD-onderzoek een nieuw feit oplevert dat navordering rechtvaardigt.


Giftenaftrek

18. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB 2001 dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.

19. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften de [stichting] de ANBI-status had. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.

20. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op [belanghebbende]. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals [de Inspecteur] terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de [stichting] ten goede zijn gekomen. [Belanghebbende] wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties, bankafschriften en op twee geldleningsovereenkomsten. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] die worden bevestigd door verklaringen van anderen, kan aan de kwitantie op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Weliswaar staat niet onomstotelijk vast dat ook in het geval van [belanghebbende] sprake is van onjuiste kwitanties, maar evenmin kan met zekerheid worden gesteld dat de kwitanties in overeenstemming zijn met wat hij daadwerkelijk aan de [stichting] heeft geschonken. Daarbij komt dat [belanghebbende] voor 2012 slechts twee kwitanties van € 1.000 heeft overgelegd terwijl in dat jaar tot een bedrag van € 5.000 giften zouden zijn gedaan en dat hij voor 2013 één kwitantie van € 8.000 heeft overgelegd, terwijl uit de administratie vier giften volgen met een totaalbedrag van € 10.000. De door [belanghebbende] overgelegde bankafschriften en geldleningsovereenkomsten bieden onvoldoende bewijs voor [belanghebbende]s stelling dat de giften niettemin zijn gedaan omdat, zoals [de Inspecteur] onweersproken heeft verklaard, uit het FIOD‑PV volgt dat in voorkomende gevallen kwitanties feitelijk met terugwerkende kracht werden opgesteld door de hoogte van de schenking en de datum van de schenking vooraf met de penningmeester af te stemmen aan de hand van bankafschriften waarop reeds contante opnames zijn vermeld. Niet kan worden uitgesloten dat ook in het geval van [belanghebbende] dit is gebeurd. Evenmin kan worden uitgesloten dat de geldleningsovereenkomsten zijn opgesteld met het uitsluitende doel de kwitanties te onderbouwen, temeer nu niet gebleken is dat aan deze overeenkomsten ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven. [De Inspecteur] heeft dan ook voorbij kunnen en mogen gaan aan de kwitanties, de bankafschriften en de geldleningsovereenkomsten. Nu [belanghebbende] geen ander bewijs heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de door hem overgelegde kwitanties wel voldoende betrouwbaar zijn. [De Inspecteur] heeft dan ook op goede gronden de giftenaftrek gecorrigeerd en de navorderingsaanslag opgelegd.


Vergrijpboete

21. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.

22. Op [de Inspecteur] rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [belanghebbende] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van [belanghebbende] maakt [de Inspecteur] gebruik van bewijsvermoedens die hij baseert op de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] , de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek van de [stichting] en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. Verder wijst [de Inspecteur] op de handgeschreven kasadministratie van de [stichting] waarin voor [belanghebbende] één betaling voorkomt op 29 november 2013 van € 700, circa 9% van het bedrag aan giftenaftrek waarom in de aangifte over 2013 wordt verzocht. Ook wijst [de Inspecteur] op sms-berichten die door [belanghebbende] op 5 april 2014 zijn verstuurd naar de penningmeester en waarin [belanghebbende] schrijft de volgende dag langs te willen komen om een bon voor het jaar 2013 op te halen terwijl [de Inspecteur] [belanghebbende] enkele dagen daarvóór, namelijk op 3 april 2014, had verzocht schriftelijke bewijsstukken met betrekking tot de giftenaftrek toe te sturen. [De Inspecteur] wijst er voorts op dat [belanghebbende] heeft gesteld dat hij voor het jaar 2012 een totaalbedrag van € 5.000 heeft gedoneerd, maar dat in het dossier slechts twee kwitanties van elk € 1.000, met dagtekening 11 oktober 2012 en 18 december 2012, zijn aangetroffen. Van de bankafschriften die [belanghebbende] ter onderbouwing van de kwitanties heeft overgelegd komt enkel de geldopname van 18 december 2012 overeen met de datum op de kwitantie. De andere geldopnames (op 5 mei 2012 en 26 juni 2012) zouden volgens [belanghebbende] gebruikt zijn voor giften die op 22 juni 2012 respectievelijk 11 oktober 2012 zouden zijn gedaan. Van de gift op 22 juni 2012 is in het dossier echter geen kwitantie aangetroffen en [de Inspecteur] acht niet aannemelijk dat deze bedragen vervolgens pas op 11 oktober 2012 (ruim vijf respectievelijk drieënhalve maand later) gedoneerd zijn. Voorts wijst [de Inspecteur] op twee geldleningsovereenkomsten die zijn opgesteld voor veronderstelde giften waarvan eveneens geen kwitanties zijn overgelegd. Hiermee heeft [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs geleverd dat [belanghebbende] wist dat hij in zijn aangiften giften in aanmerking nam die hij feitelijk niet heeft gedaan en dat de daarvoor verstrekte kwitanties vals waren. Daarmee is het aan opzet van [belanghebbende] te wijten dat de aanslagen op te lage bedragen zijn vastgesteld en dat hij daardoor te weinig belasting heeft betaald. [De Inspecteur] is daarmee echter nog niet geslaagd in het bewijs dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Het enkele gebruik van valse kwitanties is daarvoor onvoldoende. Gezien de aard en ernst van de gedragingen acht de rechtbank daarom boetes van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden.


Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

23. In de uitspraak op bezwaar heeft [de Inspecteur] zijn beslissing onderbouwd met bevindingen uit het FIOD-onderzoek. Daarmee heeft hij voldaan aan het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het enkele feit dat hij op dat moment nog niet beschikte over het volledige FIOD-PV, maakt niet dat die motivering ondeugdelijk is of dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Tevens volgt uit de stukken van het dossier dat [belanghebbende] meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk of mondeling zijn bezwaren toe te lichten.


Vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn

24. [Belanghebbende] stelt dat hij in verband met het overschrijden van de redelijke termijn in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade.

25. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 22 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AO9006) en 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment waarop [de Inspecteur] het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [de Inspecteur] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aannemelijk gemaakt die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen.

26. Op 21 december 2017 heeft [de Inspecteur] de bezwaarschriften voor de jaren 2012 en 2013 tegen de met dagtekening 16 december 2017 opgelegde navorderingsaanslagen voor die jaren, ontvangen. [De Inspecteur] heeft met dagtekening 12 april 2019 uitspraak op bezwaar gedaan. Op 21 mei 2019 zijn de beroepschriften binnengekomen en de rechtbank heeft uitspraak gedaan op 25 februari 2020. Dat is twee jaar en (afgerond) drie maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. Dit betekent dat de redelijke termijn voor de gezamenlijke fase van bezwaar en beroep is overschreden met drie maanden, welke geheel dient te worden toegerekend aan [de Inspecteur] nu de rechtbank zelf binnen de haar toekomende tijd uitspraak heeft gedaan. De rechtbank ziet daarom aanleiding om [belanghebbende] een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen, welke wordt bepaald op € 500. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van samenhang tussen de onderhavige zaken. De zaken zijn niet alleen gezamenlijk behandeld, maar hebben ook betrekking op hetzelfde onderwerp. Voor de twee zaken wordt voor de overschrijding dan ook eenmaal het tarief van € 500 gehanteerd.


Rentebeschikkingen

27. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

28. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep voor wat betreft de boetebeschikkingen gegrond verklaard en voor het overige ongegrond.

29. De rechtbank vindt aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbende] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.572 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).”




Omschrijving geschil in (incidenteel) hoger beroep en conclusies van partijen


4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 terecht zijn opgelegd en of voor die jaren terecht vergrijpboetes zijn opgelegd.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.



4.2.
Niet in geschil is dat, in het geval terecht vergrijpboetes zijn opgelegd, alsnog een matiging van 5% op de boeten (van 75% dan wel 50%) dient te worden toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in bezwaar en in eerste aanleg.



4.3.
De Inspecteur concludeert in het principaal hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover de boetebeschikkingen voor de jaren 2012 en 2013 zijn verminderd tot op 50% en bevestiging van de uitspraken op bezwaar met dien verstande dat de vergrijpboetes worden verminderd met 5% in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep behoudens wat betreft de vermindering van de vergrijpboetes in verband met overschrijding van de redelijke termijn.



4.4.
Belanghebbende concludeert in zijn incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 en tot vernietiging van de boetebeschikkingen. Voorts concludeert belanghebbende tot toekenning van een forfaitair vastgestelde proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vermeerderen met wettelijke rente. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het principaal hoger beroep.





Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep


Nieuw feit


5.1.1.
Belanghebbende heeft zich in het incidenteel hoger beroep op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Belastingdienst heeft in 2013 reeds onderzoek verricht naar de administratie van de [stichting] , hetgeen heeft geleid tot intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht. De FIOD is op 23 januari 2015 gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij andere ANBI-instellingen dan de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Hieruit is naar voren gekomen dat ook de [stichting] betrokken zou zijn bij het uitgeven van valse kwitanties, waarop het strafrechtelijk onderzoek naar de [stichting] is gestart. De informatie die bij de FIOD bekend is, had de Inspecteur ook redelijkerwijs bekend kunnen zijn bij het opleggen van de primitieve aanslag voor het jaar 2013 in oktober 2015. Het is aannemelijk dat al in januari 2015 signalen bij de Belastingdienst bekend waren dat sprake was van zodanige onregelmatigheden bij de [stichting] dat moest worden getwijfeld aan de giften. Een grond voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2013 ontbreekt daarom.
De Inspecteur heeft een en ander betwist en zich op het standpunt gesteld dat het bekend worden van de resultaten van het FIOD-onderzoek bij de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 3] ) het nieuwe feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Volgens de Inspecteur was er op het moment van de aanslagregeling voor beide jaren nog geen reden te twijfelen aan de originele kwitanties.



5.1.2.
Artikel 16, lid 1, AWR bepaalt, voor zover van belang, dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.



5.1.3.
Het Hof oordeelt als volgt. Tijdens het onderzoek bij de [stichting] naar de houdbaarheid van de ANBI-status, zijn onvolkomenheden in de administratie van de [stichting] geconstateerd. Vanwege deze administratieve onvolkomenheden is de ANBI-status met terugwerkende kracht ingetrokken. Vanwege het feit dat de bedragen aan contante giften die werden opgenomen in aangiften een veelvoud bedroegen van de in de administratie van de [stichting] verantwoorde donaties, heeft de Belastingdienst voorafgaand aan het opleggen van de primitieve aanslagen aan de desbetreffende belastingplichtigen vragen gesteld over de door hen opgevoerde giften. Indien de contante giften konden worden onderbouwd met schriftelijke bescheiden, stond de Belastingdienst de giftenaftrek toe. Dit heeft ertoe geleid dat voor het jaar 2012 de giftenaftrek pas is verleend nadat kwitanties, geldleningsovereenkomsten en bankafschriften zijn verstrekt.



5.1.4.
Aangezien het intrekken van de ANBI-status zijn grondslag vond in de administratieve onvolkomenheden van de [stichting] , staat die omstandigheid niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslagen. Uit deze administratieve onvolkomenheden volgt immers niet dat tevens sprake was van misstanden bij de donateurs, zoals valselijk opgemaakte giftkwitanties. Pas nadat de FIOD in januari 2015 was gestart met de strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting] , bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [stichting] hadden opgenomen in hun aangiften. Dit was de aanleiding om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten bij de [stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV. De Inspecteur heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de gebreken in de administratie van de [stichting] op het moment van intrekking van de ANBI-status nog niet konden worden toegerekend aan individuele belastingplichtigen. Ook in oktober 2015 was de Inspecteur in het licht van de op dat moment bekende omstandigheden niet gehouden de aanslagregeling voor het jaar 2013 aan te houden. De eventueel op dat moment bij de FIOD aanwezige informatie kan niet aan de Inspecteur worden toegerekend.



5.1.5.
Uit voornoemd strafrechtelijk onderzoek van de FIOD bij de [stichting] is gebleken dat in verschillende jaren op grote schaal werd gehandeld in valse giftkwitanties van de [stichting] . Daarbij werden kwitanties verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Belastingplichtigen maakten op grote schaal gebruik van die giftkwitanties om giften op te voeren tot bedragen die zij niet hadden betaald. Voorts werden de giftkwitanties veelal gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de betreffende giftkwitantie en de datum op de giftkwitanties werd afgestemd op de datum van reeds gedane pinopnames. Uit verklaringen van de penningmeester, welke worden bevestigd door verklaringen van diverse andere belastingplichtigen en de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek bij de [stichting] , volgt dat (veelal) geen bedragen zijn gedoneerd van € 500 of hoger. Als gevolg van deze bevindingen is bij de Inspecteur het vermoeden ontstaan dat ook bij belanghebbende de aanslagen 2012 en 2013, als gevolg van de in aftrek gebrachte giften aan de [stichting] , tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Nu de gedingstukken geen aanleiding geven voor de veronderstelling dat de Inspecteur vóór het opleggen van de definitieve aanslagen 2012 en 2013 op respectievelijk 31 mei 2014 en 21 oktober 2015, bekend was dan wel redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de voormelde uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken feiten, is aan het vereiste van een nieuw feit voldaan.



Ambtelijk verzuim



5.1.6.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan, omdat de Inspecteur, ondanks de intrekking van de ANBI-status van de [stichting] met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008, de giftenaftrek heeft toegestaan bij de aanslagregeling voor de jaren 2012 en 2013. Die stelling faalt. De door belanghebbende gestelde giften zijn volgens zijn opgave gedaan in 2012 en 2013. De intrekking van de ANBI-status op 6 januari 2014 heeft geen invloed op de aftrekbaarheid van reeds vóór die datum gedane giften, ook niet nu de intrekking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 plaatsvond. De Inspecteur hoefde derhalve geen gevolgen te verbinden aan de intrekking met terugwerkende kracht van de ANBI-status van de [stichting] en kon in zoverre bij het opleggen van de primitieve aanslagen op respectievelijk 31 mei 2014 en 21 oktober 2015 de giftenaftrek verlenen. Er is om die reden geen sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering door de Inspecteur verhindert.



5.1.7.
Verder heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur voor het jaar 2012 een ambtelijk verzuim heeft begaan door het totale bedrag van de opgevoerde giften van € 5.000 in aftrek toe te staan, terwijl belanghebbende slechts twee kwitanties van elk € 1.000 heeft overgelegd en derhalve een bedrag van € 3.000 niet was onderbouwd met schriftelijk bewijs. De Inspecteur heeft aangevoerd dat hij bij de aanslagregeling voor het jaar 2012 gelet op de overgelegde twee kwitanties, de bankafschriften en geldleningsovereenkomsten geen reden had eraan te twijfelen dat de opgevoerde giften van € 5.000 daadwerkelijk waren gedaan. Verder staat het hem vrij, aldus de Inspecteur, om een gedeeltelijke onderbouwing voldoende te achten.



5.1.8.
De vraag of op deze grond sprake is van een ambtelijk verzuim kan in het midden blijven omdat aan de navorderingsaanslagen 2012 en 2013 andere, nieuwe feiten ten grondslag zijn gelegd, te weten de bevindingen uit voormeld strafrechtelijk onderzoek. Dat de Inspecteur ten tijde van de aanslagregeling de giftenaftrek heeft verleend naar aanleiding van de door belanghebbende voor het jaar 2012 overgelegde stukken en voor het jaar 2013 geen vragen heeft gesteld vóór het opleggen van de aanslag, staat er dan ook niet aan in de weg dat de belasting wordt nagevorderd op grond van de andere nieuwe feiten (vgl. HR 12 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7266, BNB 2011/37 en HR 4 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3828, BNB 1988/209).


Giftenaftrek



6.1.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de Inspecteur, zoals hier het geval, rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.



6.1.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in 2012 en 2013 giften in contanten van respectievelijk € 5.000 en € 8.000 aan de [stichting] heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende kwitanties, geldleningsovereenkomsten en bankafschriften overgelegd.



6.1.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgelegde giftkwitanties van de [stichting] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] .



6.1.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] :


de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [stichting] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;


dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [stichting] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] is aangegeven;


de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [stichting] ;


dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [stichting] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;


een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;


dat na het intrekken van de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;


de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [stichting] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;


de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [stichting] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;


de verklaring van de penningmeester van de [stichting] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;


de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;


een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;


een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;


dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;


dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.





6.1.5.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 6.1.4 heeft aangevoerd volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.



6.1.6.
Met de overgelegde bankafschriften en de daarop vermelde geldopnames, de geldleningsovereenkomsten en de door belanghebbende daarbij gegeven verklaring omtrent de aanwending daarvan, heeft belanghebbende dat (aanvullende) bewijs niet geleverd, reeds omdat met een geldopname en/of geldleningsovereenkomst niet vaststaat dat (een deel van) de opgenomen en/of geleende gelden ook daadwerkelijk aan de [stichting] ten goede zijn gekomen.



6.1.7.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [stichting] , acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren giften aan de [stichting] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.


De vergrijpboetes



7.1.1.
De Inspecteur kan op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.



7.1.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat de inspecteur bij het bewijzen van de opzet of grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet de uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272).



7.2.
De Inspecteur heeft gesteld dat sprake is van opzet en dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zodat de boetes van 75% passend en geboden zijn.



7.3.
Op de Inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren.



7.4.
Naast de in 6.1.4 aangevoerde feiten en omstandigheden ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] , heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbendes betrokkenheid bij voormelde handel in giftkwitanties het volgende aangevoerd:


de naam van belanghebbende komt voor in het overzicht van uitgeschreven kwitanties (DOC-433). Op basis van hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de FIOD komen de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeen met de daadwerkelijk door de [stichting] ontvangen bedragen. Dit overzicht werd achteraf door de [stichting] opgesteld aan de hand van de verstrekte kwitanties;


de naam van belanghebbende komt voor in het handgeschreven kasboek (DOC-480) op 29 december 2013 voor een bedrag van € 700 met de omschrijving “Donatie”;


het bedrag, zoals opgenomen in het handgeschreven kasboek, bedraagt ongeveer 9% van de door belanghebbende in het jaar 2013 in aftrek gebrachte gift aan de [stichting] van € 8.000. Dit komt overeen met de fraudeleuze handelwijze die is beschreven door de FIOD, waarbij de Inspecteur er op wijst dat belastingplichtigen ook konden onderhandelen over het percentage dat diende te worden betaald;


belanghebbende heeft direct na de door hem ontvangen vragenbrief van de Belastingdienst over de giftenaftrek voor het jaar 2012, sms-contact gehad met de penningmeester. Belanghebbende heeft in dit sms-contact op 5 april 2014 gezegd langs te komen om een bon op te halen met de vraag “Je hebt toch wel voor het jaar 2013?”. De penningmeester heeft daarop geantwoord dat “het seizoen” al gesloten is, waarop belanghebbende heeft geantwoord: “Jammer. Kan je echt niks doen?”. Het telefoonnummer waarmee dit sms-contact heeft plaatsgehad is hetzelfde telefoonnummer dat belanghebbende heeft vermeld op de door hem op 6 november 2013 ingediende aangifte BPM;


belanghebbende komt voor in de agenda van de penningmeester met een afspraak op 21 januari 2014 van 18.30-19.30 uur. Deze agenda bevatte een geplastificeerd blaadje met tarieven voor allerlei belastingzaken en tevens diverse notities voorzien van persoonsnamen en telefoonnummers. Volgens de Inspecteur heeft de penningmeester hierover verklaard dat aangiften inkomstenbelasting werden ingediend en dat in die aangiftes dan direct rekening werd gehouden met de ter plekke aangekochte valse kwitantie(s);


de door belanghebbende overgelegde leningsovereenkomsten voor het jaar 2012 zijn opgemaakt met dezelfde lay-out die de Inspecteur bij andere belastingplichtigen met aftrek van giften aan de [stichting] heeft gezien. Voorts heeft belanghebbende voor het jaar 2013 zelf ook als geldgever opgetreden en heeft hij gelden verstrekt aan [B] voor het doen van giften aan de [stichting] . Hiervoor zijn ook geldleningsovereenkomsten aangegaan. Dit komt overeen met de fraudeleuze handelwijze die is beschreven door de FIOD. De voorwaarden van de aan belanghebbende verstrekte geldleningen zijn onduidelijk gebleven, net als het antwoord op de vraag of deze geldleningen inmiddels zijn terugbetaald;


belanghebbende, alsmede andere personen die tot de kring van belanghebbende behoorden, deden giften aan de [stichting] . Zij bezochten voorlichtingsbijeenkomsten van de [stichting] . Uit het proces-verbaal van de FIOD (blz. 2052) blijkt dat daar voorlichting werd gegeven over het kopen van kwitanties en de verwerking daarvan in de aangiften.




7.5.1.
Uit hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd volgt een handelwijze waarbij op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Voorts volgt daaruit dat de valse giftkwitanties door de belastingplichtigen werden gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de betreffende giftkwitantie.



7.5.2.
Uit het onderzoek van de FIOD volgt dat de handgeschreven kasboeken van de [stichting] in totaal 1.192 donaties vermelden met een totaalbedrag van € 489.087,70 in de periode december 2013 tot en met december 2016. Hierbij is het bedrag van het grootste deel van de donaties lager dan € 500. Gelet op i) voormelde handelwijze waarbij de valse giftkwitanties veelal werden verhandeld voor 10%-12% van daarop vermelde bedragen en ii) de verklaringen van getuigen en belastingplichtigen waaruit blijkt dat veelal een paar honderd euro is betaald voor de giftkwitanties, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het handgeschreven kasboek de juiste gegevens vermeldt.



7.6.1.
De naam van belanghebbende komt in het handgeschreven kasboek (DOC-480) voor onder vermelding van een donatie van € 700 op 29 december 2013. Dit bedrag, zoals opgenomen in het handgeschreven kasboek, is 8,75% van de in 2013 in aftrek gebrachte giften van € 8.000. Daar komt bij dat belanghebbende per sms contact heeft gehad met de penningmeester van de [stichting] met als kennelijke doel giftkwitanties te verkrijgen en belanghebbende voor het doen van giften leningen is aangegaan terwijl hij zelf eveneens als geldgever voor anderen is opgetreden voor het doen van giften aan de [stichting] . Deze bevindingen ten aanzien van belanghebbende komen overeen met de handelwijze die volgt uit het strafrechtelijke onderzoek naar de handel in valse kwitanties van de [stichting] .



7.6.2.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] en hij zich er ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 bewust van is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren.




7.7.
De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een bewijsvermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, BNB 2003/14 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).



7.8.
Belanghebbende betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangiften. De giften aan de [stichting] heeft hij daadwerkelijk gedaan. Hij voert aan dat de verklaringen van de penningmeester niet betrouwbaar zijn en dat dit eveneens geldt voor het handgeschreven kasboek van de [stichting] . De Inspecteur baseert zich op een generiek dossier, zonder directe bewijzen ten aanzien van belanghebbende. Er zijn wel degelijk belastingplichtigen, zoals belanghebbende, die daadwerkelijk giften hebben gedaan voor de op de kwitanties vermelde bedragen. Dat belanghebbende contact heeft gehad met de penningmeester is logisch, nu de penningmeester binnen de [stichting] verantwoordelijk was voor de uitgifte van giftkwitanties. Het contact via sms met de penningmeester heeft plaatsgevonden na ontvangst van de vragenbrief van de Inspecteur. Belanghebbende heeft direct getracht een zoekgeraakte kwitantie te bemachtigen, omdat hij zijn administratie op orde wilde hebben voor het geval ook voor het jaar 2013 nog om bewijsstukken zou worden gevraagd. Het bemachtigen van deze kwitantie is uiteindelijk ook gelukt. De Inspecteur plaatst de tekst van deze sms-berichten in een verkeerde context. Verder heeft de Inspecteur geen bewijs geleverd van de valsheid van de geldleningsovereenkomsten voor de giften van 2012. Belanghebbende verwijst in dat verband naar een ter zitting van het Hof voorgedragen verklaring van de geldgever ( [A] ) inhoudende dat de leningen inmiddels zijn terugbetaald door belanghebbende. Het percentage van 8,75% waar de Inspecteur over spreekt, komt niet naar voren uit het onderzoek en zijn stelling dat onderhandeld kon worden over het percentage blijkt niet uit de feiten, aldus belanghebbende.


7.9.1.
Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de penningmeester over de handelwijze met betrekking tot de valse giftkwitanties. De verklaringen van de penningmeester zijn bevestigd door verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen die door de FIOD en de Inspecteur zijn gehoord. Daarnaast bevat het FIOD-rapport diverse onderzoeken van opsporingsambtenaren naar onder andere tekstberichten op in beslag genomen telefoons en de administratie van de [stichting] die voormelde handelwijze bevestigen.



7.9.2.
Het Hof ziet, anders dan belanghebbende, evenmin reden te twijfelen aan de in het handgeschreven kasboek vermelde data en bedragen. Die kasadministratie vormt een (administratieve) weergave van de handelwijze waarbij de giftkwitanties voor een bepaald percentage van de daarop vermelde bedragen werden verkocht. Verder volgt uit die kasadministratie en uit de verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen dat de kwitanties werden gekocht op een latere datum dan vermeld op de uitgeschreven kwitanties.
Belanghebbende heeft bovendien onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat ten aanzien van de op hem betrekking hebbende bedragen en data van andere data of bedragen dan die vermeld in het kasboek moet worden uitgegaan.



7.9.3.
Dat het in het handgeschreven kasboek vermelde bedrag van € 700 minder bedraagt dan 10%, te weten 8,75%, van de door belanghebbende in het jaar 2013 in aftrek gebrachte gift, maakt evenmin dat (redelijke) twijfel wordt gewekt aan het bewijsvermoeden dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] . Uit de verklaringen van getuigen volgt immers dat de giftkwitanties ook tegen andere percentages dan de veelal gebruikelijke 10-12% werden verhandeld.



7.9.4.
Verder acht het Hof de verklaring van belanghebbende over het sms-contact tussen hem en de penningmeester, gelet op de inhoud van die berichten en hetgeen in het FIOD-dossier ten aanzien van sms-berichten tussen belastingplichtigen en de penningmeester naar voren is gekomen, onvoldoende om twijfel te wekken aan het bewijsvermoeden dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties. Dit geldt evenzeer voor zijn verklaring omtrent de geldleningen, gelet op de uit het FIOD-onderzoek blijkende handelwijze met betrekking tot de leningen en gelet op het feit dat belanghebbende zowel als geldgever en geldlener is opgetreden. Het Hof neemt daarbij ook in aanmerking dat belanghebbende voorkomt in de agenda van de penningmeester met een afspraak en hetgeen door de penningmeester omtrent zijn agenda is verklaard.




7.10.
Gelet op hetgeen onder 7.8 tot en met 7.9.4 is overwogen heeft belanghebbende het bewijsvermoeden dat hij in onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] niet ontzenuwd. Dit betekent dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangiftes IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren, zodat het opzet bewezen is.


De hoogte van de boetes



8.1.
De Inspecteur heeft de boeten voor 2012 en 2013 bepaald op 75%, te weten 50% voor het opzet van belanghebbende verhoogd met 25% wegens strafverzwarende omstandigheden als bedoeld in paragraaf 8 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2013). Ingevolge laatstvermelde bepaling is voor het in aanmerking nemen van strafverzwarende omstandigheden in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning.



8.2.
De Inspecteur stelt dat het gebruik maken van falsificaties (de valse giftkwitanties) geldt als een strafverzwarende omstandigheid.



8.3.
Gelet op hetgeen onder 7.4 tot en met 7.10 is overwogen acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan het willens en wetens doen van onjuiste aangiften als gevolg waarvan de aanslagen tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Gelet op de ernst van de gedragingen, te weten het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof de opgelegde boetes van 75% van de nagevorderde bedragen passend en geboden. De stelling van belanghebbende dat de strafverzwarende omstandigheid slechts kan zien op het met kwitanties onderbouwde deel van de gift, faalt aangezien belanghebbende met de verstrekte kwitanties de totale gift heeft willen aantonen.


Matiging boete wegens overschrijding redelijke termijn in bezwaar en beroep



9.1.
Partijen zijn het er over eens dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het EVRM in eerste aanleg is overschreden.



9.2.
Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat voor dit moment moet worden aangesloten bij de aankondiging van de boetes op 3 oktober 2017. Dit betekent dat vanaf het moment van aankondiging van de boete tot aan het moment waarop de Rechtbank uitspraak doet een periode van ruim 2 jaar en vier maanden is verstreken. Dit betekent een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een langere termijn van behandeling dan twee jaar rechtvaardigen, gesteld, zodat het Hof er van uitgaat dat hiervan geen sprake is.



9.3.
Voor de aan de overschrijding verbonden consequenties hanteert het Hof de uitgangspunten van het Gerechtshof Amsterdam zoals neergelegd in de uitspraak van 2 juli 2009, ECL:NL:GHAMS:2009:BJ1298. Bij een overschrijding van de redelijke termijn van 0 tot 6 maanden vermindert het Hof daarom de boete met 5%. De vergrijpboetes over 2012 en 2013 van respectievelijk € 1.429 en € 1.802 worden derhalve verminderd met een bedrag van respectievelijk € 72 en € 91 tot € 1.357 en € 1.711.



Beschikkingen belastingrente

10. Tegen de beschikkingen belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.


Slotsom

11. Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk gegrond.





Proceskosten

12. Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in het incidenteel hoger beroep. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.068 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verweerschrift in hoger beroep tevens houdende het incidenteel hoger beroep en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.




Beslissing

Het Gerechtshof:


vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;


vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;


vermindert de vergrijpboetes tot € 1.357 (2012) en € 1.711 (2013); en


veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.068, te vermeerderen met de op de voet van artikel 6:119 en 6:120 Burgerlijk Wetboek over dit bedrag te berekenen wettelijke rente vanaf de dag dat 4 weken zijn verstreken na de openbaarmaking aan partijen van de uitspraak van het Hof tot aan de dag van algehele voldoening van die kosten.




Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en I. Obbink-Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 5 januari 2021 in het openbaar uitgesproken.







aangetekend aan
partijen verzonden:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.


Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.


Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).



Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;


b. - de dagtekening;


c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;


d. - de gronden van het beroep in cassatie.



Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Link naar deze uitspraak