Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBROT:2020:6954 
 
Datum uitspraak:22-07-2020
Datum gepubliceerd:09-08-2020
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:8566174
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:kort geding; loondoorbetaling, arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd, procedure leent zich niet voor bewijslevering
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
levensonderhoud
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8566174 \ VV EXPL 20-225


uitspraak: 22 juli 2020


vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Pronk en mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse te Rotterdam,

tegen


de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid


Excellence Security B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.M.T. Geskes te Apeldoorn.

Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiser] ” en “Excellence”.



1. Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.


het exploot van dagvaarding van 29 juni 2020, met producties;


de brief van de zijde van [eiser] van 1 juli 2020, met één aanvullende productie;


de conclusie van antwoord, met producties;


de akte houdende wijziging van eis van [eiser] ;


de pleitaantekeningen van [eiser] ;





1.2.
In verband met de corona-maatregelen heeft de mondelinge behandeling op 7 juli 2020 plaatsgevonden via een video-verbinding (Skype). [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mevrouw mr. S. Pronk. Namens Excellence is verschenen de heer [naam persoon 1] , tezamen met zijn gemachtigde de heer mr. E.M.T. Geskes. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij [eiser] zich heeft bediend van de door zijn gemachtigde overgelegde pleitaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.



1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.





2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.


2.1.

[eiser] is op 13 maart 2018 in de functie van beveiligingsbeambte in dienst getreden van Excellence op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Op
13 september 2018 hebben partijen een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van acht maanden, derhalve eindigend op 12 mei 2019.



2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de ‘CAO Veiligheidsdomein’ (hierna: de CAO’) van toepassing. Artikel 13 lid 5 van de CAO luidt als volgt:


“De arbeidsovereenkomst kan maximaal twee keer worden verlengd. De één- of tweemaal verlengde arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege. Wanneer de arbeidsovereenkomst, na tweemaal te zijn verlengd, wordt voortgezet, dan wordt deze vierde arbeidsovereenkomst van rechtswege geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd.”




2.3.
Het laatstverdiende salaris van [eiser] bedraagt € 2.059,36 bruto per periode van vier weken. [eiser] ontvangt voorts een onregelmatigheidstoeslag.



2.4.

[eiser] heeft per e-mail van 17 januari 2020 aan Excellence gemeld dat hij zich per 16 januari 2020 ziek meldt.



2.5.
Per e-mail van 13 februari 2020 heeft Excellence aan [eiser] een kopie van haar brief aan [eiser] van 20 januari 2020 toegezonden. Deze brief luidt - voor zover thans van
belang - als volgt:


“(…) Op a.s. 23-02-2020 eindigt uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege.



Hierbij laten we u weten dat uw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd helaas niet zal worden voortgezet. (…)”




2.6.
Op de loonspecificatie van periode 13 uit 2019 staat een ‘persoonlijke inhouding’ op het nettoloon van € 25,00. Op de loonspecificatie van periode 2 uit 2020 staat een ‘persoonlijke inhouding’ op het nettoloon van € 350,00.



2.7.
Per e-mail van 4 juni 2020 aan Excellence heeft [eiser] zich weer hersteld gemeld en heeft hij aangegeven zich weer beschikbaar te houden voor het verrichten van werk.



2.8.
Excellence heeft op 1 juli 2020 het totaalbedrag van de persoonlijke inhoudingen van periode 13 uit 2019 en periode 2 uit 2020, te weten € 375,00, aan [eiser] voldaan.



2.9.
Excellence heeft op 2 juli 2020 een totaalbedrag van € 490,04 aan (resterende) onregelmatigheidstoeslag over periode 1 en 2 uit 2020 aan [eiser] voldaan.





3. De vordering

3.1.

[eiser] heeft, na eiswijziging, in kort geding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Excellence te veroordelen:

1. aan [eiser] uit te betalen:
a. het loon vanaf 24 februari 2020 ad € 2.059,36 bruto per periode van vier weken tot aan 1 maart 2020, en met ingang van 1 maart 2020 € 2.116,80 bruto per periode van vier weken;
b. onregelmatigheidstoeslag vanaf 23 februari 2020 ad € 340,48 bruto per periode van vier weken, totdat [eiser] door gedaagde weer in staat wordt gesteld de bedongen arbeid te verrichten;
c. de in periode 5 van 2020 verschuldigde vakantiebijslag, onder aftrek van de vakantiebijslag die in periode 3 van 2020 is betaald;
d. de wettelijke rente berekend over de onder a., b. en c. bedoelde bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
e. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente daarover, berekend over de onder a., b. en c. bedoelde bedragen;
f. de wettelijke rente over de inhoudingen op het loon en de te laat uitgekeerde onregelmatigheidstoeslag over periode 1 en periode 2 vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;
g. de wettelijke verhoging ex artikel 7:265 BW en de wettelijke rente daarover, berekend over de inhoudingen op het loon en de te laat uitgekeerde onregelmatigheidstoeslag over periode 1 en periode 2 vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening;

2. [eiser] te voorzien van bruto-netto specificaties (loonspecificaties) van de onder 1. bedoelde bedragen;

3. voor zover zij [eiser] uit dienst heeft gemeld bij derden, zoals het UWV, de stichting bedrijfstakpensioenfonds, verzekeraars en arbodienst, deze melding ongedaan te maken en [eiser] bewijs te verstrekken dat dit gebeurd is;

4. alle achterstallige betalingen aan derden te verrichten betreffende de arbeidsovereenkomst, zoals sociale premies, belastingen, pensioen- en verzekeringspremies, en [eiser] daarvan bewijs te verstrekken;

5. de vakantiedagenregistratie te herstellen door de in periode 3 van 2020 aan [eiser] uitbetaalde vakantiedagen weer op te nemen in die registratie;

6. zulks, behoudens voor zover het betalingsverplichtingen betreft, op straffe van verbeurte aan [eiser] van een dwangsom ten belope van € 250 voor elke overtreding en € 50 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;

7. althans zodanige voorzieningen te treffen als de kantonrechter in goede justitie zal
vermenen te behoren;

8. met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, salaris voor de
gemachtigde van [eiser] daaronder mede begrepen.



3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat Excellence de arbeidsovereenkomst van 13 september 2018 met [eiser] tweemaal stilzwijgend heeft verlengd. Met ingang van 13 januari 2020 is daarom van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, een en ander op grond van artikel 7:668a lid 1 BW en artikel 13 lid 5 van de CAO. [eiser] heeft de brief van Excellence van 12 april 2019, waarin vermeld is dat de arbeidsovereenkomst verlengd werd tot 23 februari 2020, niet ontvangen. Tijdens een gesprek op 25 april 2019 met de heren [naam persoon 2] en [naam persoon 3] van Excellence is toegezegd dat [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen. [eiser] betwist een verslag van dit gesprek voor akkoord te hebben getekend.



3.3.

[eiser] heeft na 24 februari 2020 geen loon en onregelmatigheidstoeslag meer ontvangen. Voorts heeft [eiser] het in periode 5 verschuldigde vakantiegeld nog niet volledig ontvangen. Nu [eiser] ook na 23 februari 2020 nog in dienst is van Excellence dient Excellence bovendien de uitdienstmelding bij derden ongedaan te maken, met de arbeidsovereenkomst verband houdende achterstallige betalingen aan derden te verrichten en de vakantiedagenregistratie te herstellen.





4. Het verweer

4.1.
Excellence heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. De arbeidsovereenkomst van 13 september 2018 is niet stilzwijgend verlengd. Excellence heeft per brief van 12 april 2019 aan [eiser] medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst verlengd werd tot 23 februari 2020. Van een tweede stilzwijgende verlenging is dan ook geen sprake.



4.2.
Tijdens een gesprek op 25 april 2019 is door de heren [naam persoon 2] en [naam persoon 3] met [eiser] besproken dat de arbeidsovereenkomst werd verlengd tot 23 februari 2020. Excellence heeft hiervan een gespreksverslag gemaakt, waarin - voor zover thans van belang - het volgende is opgenomen: “(…) Contract is reeds verlengd tot 23-02-2020 en is bevestigd aan [eiser] (…)”. [eiser] heeft zich, door ondertekening, akkoord verklaard met het gespreksverslag.
Excellence heeft per brief van 20 januari 2020 aan [eiser] aangezegd dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 23 februari 2020 van rechtswege eindigt en niet zal worden voortgezet.





5. De beoordeling

5.1.
In de eerste plaats staat ter beantwoording de vraag of de kantonrechter bevoegd is van onderhavige zaak kennis te nemen. Artikel 93, aanhef en sub c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat zaken betreffende een arbeidsovereenkomst door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat er tussen [eiser] en Excellence sprake is van een arbeidsovereenkomst. De vordering heeft derhalve betrekking op een arbeidsovereenkomst en is daarmee een aardvordering als bedoeld in artikel 93, aanhef en sub c, Rv. De kantonrechter is aldus bevoegd om van onderhavige zaak kennis te nemen.



5.2.

[eiser] heeft gesteld voor zijn levensonderhoud afhankelijk te zijn van zijn loon. Hieruit blijkt voldoende dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen.



5.3.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.



5.4.
Alle door [eiser] ingestelde vorderingen, zoals hiervoor bij r.o. 3.1. vermeld
- behoudens het gevorderde bij punt 1 sub f en g - hebben betrekking op de periode ná 23 februari 2020. Voor de beoordeling van die vorderingen is derhalve van belang de vraag of er ná 23 februari 2020 nog sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Daarover verschillen partijen van mening. [eiser] stelt immers dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Excellence betwist dit en stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst slechts voor bepaalde tijd is verlengd tot 23 februari 2020 en per laatstgenoemde datum van rechtswege is geëindigd.


5.5.
Of er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of van een op 23 februari 2020 van rechtswege geëindigde arbeidsovereenkomst, kan niet eenduidig afgeleid worden uit de in deze procedure overgelegde stukken, nu hierin steun te vinden is voor beide standpunten en partijen in dat kader lijnrecht tegenover elkaar staan.



5.6.
Cruciaal voor de beoordeling is dan ook het gesprek, dat op 25 april 2019 heeft plaatsgevonden en waarbij - naast [eiser] - de heren [naam persoon 2] en [naam persoon 3] namens Excellence aanwezig waren. Beide partijen erkennen immers dat tijdens dit gesprek gesproken is over het verlengen van de arbeidsovereenkomst, maar nemen een tegengesteld standpunt in over de vraag voor welke duur er is verlengd. Nu [eiser] heeft betwist het naar aanleiding van het gesprek opgestelde gespreksverslag te hebben ondertekend, kan hetgeen in het verslag is opgenomen niet als bewijs dienen voor de stelling dat er sprake is van een verlenging voor bepaalde tijd.



5.7.
Gelet op het hiervoor overwogene is thans niet op eenvoudige wijze vast te stellen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ter beantwoording van die vraag acht de kantonrechter een nader onderzoek naar de feiten nodig middels bewijslevering. Zonder het horen van getuigen - in het bijzonder de eerdergenoemde heren [naam persoon 2] en [naam persoon 3] - is het voor de kantonrechter niet mogelijk op dit punt een beslissing te nemen. Onderhavige kort geding-procedure leent zich echter naar zijn aard niet voor dergelijke nadere bewijslevering.



5.8.
Op grond van het voorgaande kan derhalve niet geconcludeerd worden dat het zodanig aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dat vooruitlopend daarop de daarmee verband houdende vorderingen van [eiser] moeten worden toegewezen. De vorderingen van [eiser] , zoals hiervoor bij r.o. 3.1. genoemd onder de punten 1 (sub a t/m e) tot en met 7, worden om die reden afgewezen.



5.9.
Ten aanzien van hetgeen [eiser] bij punt 1 sub f en g heeft gevorderd, wordt als volgt overwogen. Excellence heeft eerst op 1 juli 2020 de ‘persoonlijke inhoudingen’ van periode 13 van 2019 (€ 25,00) en periode 2 van 2020 (€ 350,00) aan [eiser] voldaan. Voorts heeft Excellence eerst op 2 juli 2020 de (resterende) onregelmatigheidstoeslag over periode 1 van 2020 (€ 149,56 bruto) en periode 2 van 2020 (€ 340,48 bruto) aan [eiser] voldaan. De hierover gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf de dag dat voornoemde bedragen verschuldigd zijn tot aan de dag dat deze zijn voldaan, zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.



5.10.
Wegens de vertraagde betaling van de genoemde inhoudingen op het loon en de onregelmatigheidstoeslag is de gevorderde wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, alsmede de wettelijke rente daarover, eveneens toewijsbaar op de wijze zoals hierna vermeld.



5.11.
Hoewel [eiser] grotendeels in het ongelijk is gesteld, is Excellence ten aanzien van de achterstallige onregelmatigheidstoeslag en de inhoudingen op het loon eerst tijdens onderhavige procedure overgegaan tot betaling. De kantonrechter ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.








6. De beslissing
De kantonrechter:

rechtdoende in kort geding:

veroordeelt Excellence tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, berekend op de wijze zoals in dat artikel is beschreven over de inhoudingen op het loon van € 25,00 (ten aanzien van periode 13 van 2019) en € 350,00 (ten aanzien van periode 2 van 2020), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de twee laatstgenoemde bedragen vanaf het moment van verschuldigdheid tot 1 juli 2020, en over de wettelijke verhoging vanaf de datum van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;

veroordeelt Excellence tot betaling aan [eiser] van de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW, berekend op de wijze zoals in dat artikel is beschreven over de onregelmatigheidstoeslag van € 149,56 (ten aanzien van periode 1 van 2020) en € 340,48 (ten aanzien van periode 2 van 2020), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de twee laatstgenoemde bedragen vanaf het moment van verschuldigdheid tot
2 juli 2020, en over de wettelijke verhoging vanaf de datum van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487
Link naar deze uitspraak