Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2020:3875 
 
Datum uitspraak:31-07-2020
Datum gepubliceerd:07-08-2020
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:8385481
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:ontbinding arbeidsoverenkomst op g-grond, toewijzing transitievergoeding op basis van fulltime dienstverband, afwijzing overige vergoedingen, gedeeltelijke toewijzing kilometervergoeding in verband met cessie van het overige deel
Trefwoorden:aow
arbeidsovereenkomst
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
beschikking


RECHTBANK GELDERLAND


Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaakgegevens 8385481 \ HA VERZ 20-27 \ 520
uitspraak van 31 juli 2020


beschikking


in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IFS Finance B.V.
gevestigd te Almere

verzoekende partij

gemachtigde mr. B.W.G. Orth

en



[gedaagde]


wonende te [woonplaats]

verwerende partij

gemachtigde Stichting Achmea Rechtsbijstand, t.a.v. mr. A.A. Lieman-Bambach

Partijen worden hierna IFS en [gedaagde] genoemd.




1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 6 maart 2020 inclusief producties
- het verweerschrift inclusief producties
- de voorafgaand aan de zitting overgelegde producties van beide partijen
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2020.




2De feiten


2.1.
Bij oprichting van IFS kreeg [naam 1] (hierna: [naam 1]) via zijn vennootschap
([naam 1] hierna: MMB) 75% en [gedaagde] via zijn vennootschap
([gedaagde]., hierna: PB) 25% van de aandelen in IFS.
Inmiddels heeft PB Beheer 21,1%, hebben [naam 2] (hierna: [naam 2]) en

[naam 3] (hierna: [naam 3]) ieder 5% en heeft MMB 68,5% van de aandelen. Gezamenlijk vormen zij het managementteam van IFS.



2.2.
Statutair bestuurders van IFS waren MMB en PB. Laatstgenoemde is op
30 oktober 2018 ontslagen als bestuurder.



2.3.

[gedaagde] is met ingang van 1 december 2006 in dienst getreden van IFS in de functie van financial consultant tegen een salaris van destijds € 4.500,00 bruto, op basis van een 40-urige werkweek. Nadat hij in juli 2016 arbeidsongeschikt is geraakt wegens ziekte is hij met ingang van februari 2018 voor 50% aan het werk gegaan. Zijn salaris bedraagt thans
€ 3.110,00 bruto.


2.4.
Op 28 juli 2018 heeft [naam 1] aan [gedaagde] het volgende gemaild:

“Middag [gedaagde], ben klaar met die kl… bijtelling.. heb Tesla gekocht (financial lease) scheelt IFS ca 25k over de looptijd. Wil jij printen en op 2 plekken tekenen en mij gescand retour mailen? Thx mm”




2.5.
Op 29 juli 2018 heeft [gedaagde] aan [naam 1] het volgende gemaild:

“Morgen, moet het nog even in laten werken onderstaande email. Vrij opmerkelijk, evenzo de communicatie. Donderdag eerst maar over hebben”




2.6.
Nadat [naam 1] in een daarop volgende mail van 29 juli 2018 zijn voornemen tot aanschaf van een Tesla heeft gemotiveerd met een berekening, heeft [gedaagde] op 29 juli 2018 als volgt gereageerd:

“Hi [naam 1], ik heb de situatie omtrent de Tesla inhoudelijk overdacht en om juist zakelijk als mededirecteur te reageren dat het aangaan van een krediet (fin lease) van +/- EUR 117k voor de aanschaf van een auto niet de voorkeur heeft voor de organisatie IFS in haar positie op dit moment en het ook niet het belang van alle aandeelhouders dient. Tuurlijk klinkt kostenbesparing als muziek in de oren voor een organisatie en daar wil ik graag over met je brainstormen. Donderdag ben ik de gehele dag in Almere dus schiet s.v.p. maar een tijd in daarvoor. We hebben met [naam 2] dan ook strategisch overleg omtrent de toekomst. Ik hoop dat je mijn standpunt kunt begrijpen en dat je dat ook kunt waarderen vanuit een IFS standpunt.”




2.7.

[naam 1] heeft [gedaagde] op 29 juli 2018 vervolgens als volgt gemaild:

“[gedaagde], nee ik begrijp het standpunt niet (geheel). Een operational lease van 1600 x60 = 96k zelfde verplichting, zelfde idee, geen onderpand. Ik zal proberen contract over te zetten naar Beheer en de bestaande autokosten in IFS vanuit Beheer doorbelasten.



We zien donderdag wel verder. Het is jammer dat ik de afgelopen jaren andere zakelijke beslissingen zelf en alleen heb moeten nemen. En dat ik zelf borg sta voor IFS voor 50k. Enzovoort. En dat een 20% aandeelhouder mij in dit geval dan blokkeert, ook al is kostenefficiënter het gevolg, zit mij enorm dwars.”




2.8.
Op 30 juli 2018 heeft [gedaagde] aan [naam 1] het volgende gemaild:

“Ik lees vooral een persoonlijke teleurstelling in jouw mail, maar nogmaals mijn motivatie is niet persoonlijk gericht.



(…)


Ik wil vervolgens om meerdere redenen, zowel voor mijzelf maar ook zeker voor jou om je als collega te kunnen bijstaan dan wel een luisterend oor te kunnen bieden, nogmaals een poging doen om een tweewekelijks managementoverleg in te voeren. In het verleden schoot ik dan een terugkerende afspraak in maar dat werkte niet. Ik heb nu in beide agenda’s gekeken om specifieke data en tijden aan te wijzen voor de komende twee maanden. (…)”




2.9.
Op 2 augustus 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde], [naam 1],

[naam 2] en [naam 3]. [gedaagde] heeft (zonder toestemming van de andere aanwezigen) een geluidsopname gemaakt van deze bespreking.

[naam 1] zegt tijdens deze bespreking dat hij een AVA wil agenderen met betrekking tot de bestuurssamenstelling, [gedaagde] dat hij PB’s aandelen wil aanbieden.
Vervolgens wordt (onder meer) het volgende gezegd:

[gedaagde]:“(…), ik heb als aandeelhouder hier verwachtingen gehad in het verleden als aandeelhouder dat je ook dividend uitkeert op een gegeven moment en noem maar op. Ik zie dingen gebeuren, zal ik niet hier aan tafel toelichten…”

[naam 1]: “Nee, doe”

[gedaagde]: “En dat wil ik één op één graag doen”

[naam 1]: “Nee ik wil alles op tafel hebben en daar hebben we het ook over gehad”

[gedaagde]: “Ik zie ook heel veel vermengeling van ik zie heel veel van wat je zelf al tig keer zegt, ik ben de baas want, jij bepaalt alles, dat is één ding daarnaast zie ik ook heel veel privé en zakelijk verweven worden qua uitgaven en qua kosten en noem maar op en dan denk ik…”

(…)


[gedaagde]: “[gedaagde] er zijn een aantal dingen en ik zou het liefst privé en zakelijk één op één bespreken, netjes in het management overleg onderling”

[naam 1]: “Dit is het management team [gedaagde], dit is het management team. Waarom een op een?

Mogen zij het niet weten?”


[gedaagde]: “Ok, er zijn een aantal dingen, regelgeving waar we ook mee te maken hebben als organisatie, dat je bepaalde dingen doet, toestemming vraagt aan de Ava, Ava belegt, jaarrekeningen vaststelt.”

[naam 1]: “Heb je ooit om een Ava gevraagd [gedaagde]? [gedaagde], je gaat de koe in zijn kont kijken en het is onterecht. Je gaat niet achteraf repareren waarbij je zelf verantwoordelijk bent.”

[gedaagde]: “Nou ik ga daar niet over oordelen. Ik geef alleen aan wat ik geconstateerd heb…”

[gedaagde]: “…en daar heb je geen reet aan gedaan. Twaalf jaar lang niet. Dus nu zeg ik tegen jou [gedaagde], dan ben je een slechte directeur. Een hele slechte directeur, want je hebt niet opgelet.”

[gedaagde]: “Nou ja, ik ben het daar niet mee eens, maar dat is aan anderen om te oordelen. Ik heb nu als aandeelhouder vervolgens voor mijzelf bepaald, ook gezien mijn situatie als aandeelhouder privé en zakelijk dat ik terug kijk en vooruit kijk, ja, vindt ik dat ik als kleine aandeelhouder klem zit in een situatie waarin ik eigenlijk helemaal niet klem in wil te komen zitten.”

(…)


[gedaagde]: “Nou ja daarom geef ik ook aan, de oplossing is dat mijn aandelen overgedragen worden en dan euh heb ik ook een heel ander belang bij de zaak en dan ben ik gewoon puur werknemer en dan heb ik weer lol in mijn werk. Ik heb nu geen lol in mijn werk op die manier.”

[naam 1]: “Omdat je aandeelhouder bent?”

[gedaagde]: “Dat beïnvloedt wel de sfeer ja. Dit gesprek ook. Dit is een gesprek wat als ik geen aandeelhouder was geweest of wat dan ook, en daar [wijzend naar buiten de kamer achter mijn bureau – toevoeging [gedaagde]] nu had gezeten omdat dit overleg met aandeelhouders heeft plaatsgevonden en ik had daar gewoon gewerkt had ik een hele andere stress niveau gehad.”



2.10.
Op 30 augustus 2018 heeft [gedaagde] aan [naam 1] onder meer het volgende gemaild:

“Keer op keer zijn en worden door MB als bestuurder eenzijdig besluiten genomen zonder dat PB daarvan voortijdig van op de hoogte gesteld is.


Ik heb hieronder dan ook een voorlopige opsomming van gebeurtenissen gemaakt waar ik het namens PB als bestuurder dan wel PB als aandeelhouder niet akkoord mee ben en wil dat deze acties alsnog worden genomen of worden teruggedraaid:


1. (…)


(…)


9. Eenzijdige besluitvorming door MB als bestuurder (zowel extern als intern gericht):

a. a) (…)

(…)


d) Het eenzijdig laten ontstaan van RC verhoudingen en het niet direct aflossen van deze schuld van MB in deze RC verhouding, nota bene terwijl de door PB in 2006 aan IFS verstrekte lening nog steeds niet is afgelost.


(…)


f) het eenzijdig bepalen dat er sinds 2010 met managementvergoedingen gewerkt gaat worden, (…)


g) het eenzijdig bepalen dat managementvergoedingen verhoogd worden.


h) het eenzijdig en structureel bepalen dat allerlei privékosten van jou waaronder golfreizen en kosten van jouw privéboot door IFS zouden moeten worden vergoed en deze vervolgens ook door IFS laten vergoeden, terwijl deze kosten en verplichtingen niet het belang van IFS zijn en zonde de Ava hiervoor te informeren. Deze acties betreffen tegenstrijdig belang en dienen teruggedraaid te worden.

i. i) het eenzijdig bepalen in 2011 dat er voor jou achterstallig salaris/managementvergoeding van 60K is over de periode tot en met 2010. (…) Ook dit betreft eigenbelang en deze acties dienen teruggedraaid te worden.”



2.11.
Op 12 september 2018 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde], [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Ook dit gesprek is door [gedaagde] zonder toestemming opgenomen. In de daarvan opgemaakte notulen staat onder meer het volgende:

“Reactie MMB:


MMB geeft aan dat hij verbolgen is over punt d/f/g. MMB heeft daarmee het gevoel gekregen dat PB hem niet vertrouwt, niet als bestuurder, niet als ondernemer en niet als mens. MMB zegt dat zij zich persoonlijk aangevallen voelt. (…)”




2.12.

[gedaagde] heeft IFS en haar aandeelhouders bij brief van 5 november 2018 onder meer als volgt bericht:

“Als statutair bestuurder en 21,1% minderheidsaandeelhouder van IFS heeft PB in de afgelopen maanden terechte en gemotiveerde kritiek geuit, veelal met betrekking tot [naam 1] Beheer B.V. (“MMB”) als statutair bestuurder van IFS. Het is duidelijk dat MMB daarvan niet is gediend en ook niet van zins is maatregelen te treffen om de negatieve gevolgen van zijn handelen voor IFS terug te draaien of af te wenden, ondanks daartoe voldoende aanleiding is. Evenzo is PB duidelijk dat mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] als mede minderheidsaandeelhouders MMB hierin steunen, althans MMB hierin niet zullen tegenspreken. In plaats daarvan moet PB klaarblijkelijk (…) het veld ruimen, met als resultaat dat MMB niet alleen de meerderheidsaandeelhouder is maar nu ook enig statutair bestuurder is.



Met als voorzienbaar gevolg dat de gewraakte transacties van MMB niet zullen worden teruggedraaid, (…) en MMB in de toekomst soortgelijke transacties ten lasten van IFS zal blijven uitvoeren, ondanks dat deze transacties veelal een privékarakter hebben en niet in het belang van IFS zijn.


(…)


Dit klemt te meer nu (…) [naam 2] en de heer [naam 3] zowel ter AVA als anderszins voortdurend vrijwel kritiekloos zijn ten aanzien van de het handelen van en de wijze van stemmen door MMB en de heer [naam 1], (…)



Mede gezien het vorengaande biedt PB haar aandelen in het kapitaal van IFS te koop aan, (…).”




2.13.
Namens MMB is daarop bij brief van 15 november 2018 als volgt gereageerd:

“(…) U wenst kennelijk toch in dienst te blijven van IFS. Zolang u als werknemer doet wat van u verwacht mag worden, kan uw dienstverband gecontinueerd worden. De inhoud van de arbeidsovereenkomst blijft ongewijzigd; het ontslag van u als statutair bestuurder maakt dat niet anders. Op grond van uw arbeidsovereenkomst bent u in dienst in de functie van financial consultant, hebt u een werkweek van 20 uur, en krijgt u daarvoor een bruto maandloon loon van EUR 3.110,=.


(…)


Indien en voor zover u zich in het voorgaande niet kunt vinden, zijn MMB en de andere twee aandeelhouders bereid – zonder daartoe gehouden of verplicht te zijn – om met u te praten over een (eventuele) overname van de aandelen van PB tegen een vergoeding in de vorm van het meenemen van een aantal klanten en – in samenhang daarmee – een beëindiging met wederzijds goedvinden van uw dienstverband. Daarna zal erop worden vertrouwd dat u graag verbonden wenst te blijven aan IFS, als werknemer en als aandeelhouder, en gaan MMB en de andere twee aandeelhouders over tot de orde van de dag. Dat is van belang voor de rust binnen de onderneming van IFS, die niet mag worden ondermijnd door onvruchtbare discussies. (…)”




2.14.
Op 18 december 2018 heeft [gedaagde] aan [naam 1] gemaild:

“(…) Op 15 november (…), bevestigt Sandra in haar brief, dat ik een arbeidsovereenkomst heb voor 20 uur per week, waarbij de inhoud van de arbeidsovereenkomst ongewijzigd blijft ten opzichte van mijn 40-urige arbeidsovereenkomst en onder toekenning van ene brutoloon van € 3.110,=. Dank dat jullie mij deze bevestiging hebben gestuurd en daarmee duidelijkheid scheppen. Ik beschouw dat mijn dienstverband daarmee dan officieel gedeeltelijk beëindigd is per 15 november 2018.



Ik heb daardoor wel 20 van mijn 40 oorspronkelijke uren verloren. Nu heb ik begrepen dat bij een dergelijk deeltijd ontslag, dan wel een substantiële en structurele arbeidsvermindering, een recht bestaat voor mij als werknemer op een transitievergoeding voor deze verlaging van uren. Dit zou dan vastgelegd moeten worden in een vaststellingsovereenkomst waarin de wijziging toegelicht wordt, wat de hoogte van de transitievergoeding is en wanneer deze uitbetaald wordt.


(…)”



2.15.
Op 28 december 2018 heeft [naam 2] daarop gemaild:

“(…) Van een deeltijdontslag is helemaal geen sprake. (…), maar zodra je weer helemaal beter bent, ga je ook weer voor 80% tot 100% werken, dat is immers inherent aan jouw functie, jij hebt eerder ook aan mij aangegeven dat jij ervan uitgaat weer minimaal 80% te gaan werken.


Of wil jij dat niet en wil je – ook als je weer helemaal beter bent – nog maar voor 50% werken? Dat zou dan iets zijn dat intern besproken moet worden. (…)”




2.16.
PB is vervolgens een procedure gestart waarin (onder meer) veroordeling van MMB, [naam 3] en [naam 2] tot overname van de aandelen van PB is gevorderd.



2.17.
In deze procedure zijn transcripties van de hiervoor onder vermelde gesprekken overgelegd. Op 18 juni 2019 heeft IFS [gedaagde] voor het heimelijk opnemen van deze gesprekken een schriftelijke waarschuwing gegeven.



2.18.
PB’s vordering tot uittreding is afgewezen bij vonnis van 17 december 2019. PB is in hoger beroep gegaan.



2.19.
Voorafgaand aan de AVA op 6 februari 2020 heeft [gedaagde] op 2 februari 2020 aan de overige aandeelhouders gemaild:

“(…) Mijns inziens is er geen dan wel onvoldoende vennootschapsrechtelijk belang voor


IFS Finance B.V., alsook haar minderheidsaandeelhouders, bij de voorgestelde besluiten, vooral voor zover het betreft bezoldiging van [naam 1] Beheer voor werkzaamheden in het verleden. Dit komt namelijk neer op het achteraf goedkeuren van een greep in de kas, die zonder recht of titel heeft plaatsgevonden en waarvoor geen gerechtvaardigde aanleiding bestond en bestaat. (…) ”







3Het verzoek en het verweer


3.1.
IFS verzoekt de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden op de kortst mogelijke termijn, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.



3.2.
IFS legt aan haar verzoek het volgende, kort samengevat, ten grondslag.

[gedaagde] heeft op allerlei manieren verwijtbaar gehandeld; hij heeft aangestuurd op een conflict, hij heeft een procedure aanhangig gemaakt, hij heeft [naam 1], [naam 2] en [naam 3] allerlei verwijten gemaakt, heeft heimelijk besprekingen opgenomen, maakt ten onrechte aanspraak op een kilometervergoeding en staat niet open voor gesprekken over een minnelijke oplossing. Door voormelde handelwijze heeft [gedaagde] een verstoorde arbeidsverhouding doen ontstaan. Voor zover een en ander niet leidt tot ontbinding op de e- dan wel de g-grond, dient te worden ontbonden op de i-grond, aldus IFS.



3.3.
Volgens [gedaagde] is er geen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Mocht het ontbindingsverzoek toch worden toegewezen, dan maakt hij aanspraak op de transitievergoeding, een aanvullende vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 BW, een billijke vergoeding en een bedrag van € 245.480,24 bruto wegens “inkomensschade UWV”, te vermeerderen met rente. Daarbij verzoekt hij rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking.
Daarnaast vordert hij veroordeling van IFS tot betaling van een kilometervergoeding en gemiste loonsverhoging, te vermeerderen met rente. Tot slot vordert hij dat IFS wordt veroordeeld in de proceskosten.







4De beoordeling


Opzegverbod


4.1.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een opzegverbod.


Ontbinding arbeidsovereenkomst



4.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW juncto 7:671b lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).



4.3.
In casu is tussen partijen niet in geschil dat tussen MMB/[naam 1] en PB/[gedaagde] (op bestuurdersniveau) een conflict is ontstaan, waarna (ook) een conflict is ontstaan tussen MMB/[naam 1], [naam 3] en [naam 2] als aandeelhouders enerzijds en PB/[gedaagde] als aandeelhouder anderzijds. Dit heeft geleid tot ontslag van PB als bestuurder en tot een gerechtelijke procedure (inmiddels in tweede instantie) tussen PB en de overige aandeelhouders, waarbij PB met name MMB de nodige verwijten maakt. Volgens IFS heeft een en ander zijn weerslag gehad op de arbeidsrelatie met [gedaagde] en is deze inmiddels duurzaam verstoord. [gedaagde] heeft daarop aangevoerd dat alleen op aandeelhoudersniveau sprake is van een verstoorde relatie, maar dat deze verstoring geen gevolgen heeft voor de arbeidsrelatie tussen hem en IFS.



4.4.
Vooropgesteld wordt dat het PB op zichzelf vrijstaat om, in haar rol als aandeelhouder, een procedure te starten tegen de overige aandeelhouders. Dit kan – nog daargelaten dat niet is onderbouwd waarom hiermee verwijtbaar wordt gehandeld – niet worden aangemerkt als een handeling van [gedaagde] in zijn rol als werknemer. Dit laat echter onverlet dat de door [gedaagde] in zijn rol als directeur van PB geuite kritiek op (het functioneren van) MMB/[naam 1] als bestuurder zijn weerslag zal hebben op de arbeidsverhouding. Het gaat immers in beide verhoudingen (uiteindelijk) om dezelfde natuurlijke personen.
Daarbij wordt, wellicht ten overvloede, opgemerkt dat in deze procedure niet ter beoordeling staat of deze kritiek terecht is, maar of de arbeidsverhouding hierdoor duurzaam en ernstig is verstoord. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit het geval. [gedaagde] vertrouwen dat de arbeidsovereenkomst, al dan niet na mediation en/of na afloop van de procedure tussen de aandeelhouders, probleemloos kan worden voortgezet valt niet te rijmen met de (uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkende) aanhoudende forse kritiek op (het functioneren van) met name MMB.



4.5.
Van verwijtbaar handelen van [gedaagde] (als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW) is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
Voor zover [gedaagde] niet heeft “opengestaan voor een gesprek” geldt dat niet, althans niet zonder nadere onderbouwing valt in te zien waarom dit als verwijtbaar zou moeten worden aangemerkt. Van een verplichting aan werknemerszijde om onder alle omstandigheden in te gaan op een uitnodiging voor een gesprek is immers geen sprake.
Ook van het aanspraak maken op een kilometervergoeding kan [gedaagde] geen verwijt worden gemaakt. Het enkele feit dat IFS meent dat [gedaagde] dit ten onrechte doet, is daarvoor onvoldoende.
Voor zover [gedaagde] in zijn rol van werknemer zonder toestemming gespreksopnamen heeft gemaakt, geldt dat hij hiervoor reeds een waarschuwing heeft ontvangen. Deze – op zichzelf ongewenste – handelwijze vormt dan ook geen aanleiding om de arbeidsovereenkomst thans wegens verwijtbaar handelen te ontbinden.



4.6.
Gelet op het voorgaande en nu niet in geschil is dat herplaatsing niet aan de orde is, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op de g-grond.


Transitievergoeding



4.7.
Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van IFS wordt ontbonden en er geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen aan de zijde van [gedaagde], is IFS aan [gedaagde] de transitievergoeding van € 30.789,00 bruto verschuldigd.
Het betoog van IFS dat bij de berekening van de transitievergoeding niet uitgegaan moet worden van een fulltime dienstverband faalt. In casu is immers, zo blijkt uit de hiervoor onder 2.14. en 2.15. vermelde mails, geen sprake geweest van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).


Aanvullende vergoeding



4.8.
Nu de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden vanwege omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder i BW is niet voldaan aan de voorwaarde voor het toekennen van een aanvullende vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW. Deze vergoeding komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.


Billijke vergoeding



4.9.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [gedaagde] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8 sub c BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.


Opzegtermijn



4.10.
Op grond van artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW bepaalt de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, waarbij, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, de duur van de periode die aanvangt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van tenminste een maand resteert. De kantonrechter kan, in afwijking van onderdeel a, het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen op een eerder tijdstip indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (onderdeel b). Nu gelet op het hiervoor overwogene geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werkgever of de werknemer, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden per 1 september 2020.


Inkomensschade UWV



4.11.

[gedaagde] heeft verzocht om vergoeding van zijn inkomensschade UWV. Aangezien zijn loonaanvullingsuitkering zal komen te vervallen, lijdt hij tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd inkomensschade van € 245.480,24 bruto, aldus [gedaagde]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij, gevraagd naar de grondslag van de vordering, aangevoerd dat voormeld bedrag onderdeel uitmaakt van de billijke vergoeding. Nu voor toewijzing van een billijke vergoeding geen aanleiding bestaat, zal deze vordering – nog daargelaten wat daar verder van zij – worden afgewezen.


Kilometervergoeding



4.12.

[gedaagde] maakt aanspraak op een bedrag van € 7.518,39 netto aan kilometervergoeding, bestaande uit een bedrag van € 1.312,24 over 2017, € 2.156,94 over januari tot en met oktober 2018, € 1.269,85 over november 2018 tot en met 15 maart 2019, € 1.831,94 over de periode van 16 maart tot en met oktober 2019 en € 947,42 over november 2019 tot en met februari 2020.
Volgens [gedaagde] is overeengekomen, althans mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen (artikel 3:35 BW) dat hij, in de periodes waarin hij niet in een leaseauto reed, € 0,19 per kilometer mocht declareren. IFS heeft dit betwist; volgens haar is met [gedaagde] (enkel) een vaste mobiliteitsvergoeding (in de vorm van een loonsverhoging) overeengekomen.



4.13.
Aangezien hij zijn vordering met betrekking tot de twee eerstgenoemde bedragen heeft gecedeerd aan PB, komt deze in zoverre niet voor toewijzing in aanmerking.
Met betrekking tot de overige gevorderde bedragen geldt dat [gedaagde] beroep op
artikel 3:35 BW slaagt, gelet op zijn (op zichzelf onbetwist gebleven) stelling dat zijn kilometerdeclaraties over de periodes september 2011-december 2013 en februari tot en met juni 2016 zonder enige discussie zijn uitbetaald en dat de declaratie over 2017 is ingeboekt (op #44110 kilometervergoeding) en geaccordeerd (maar nog niet betaald). Voor zover een en ander, zoals IFS aanvoert, “per abuis” is geweest, geldt dat niet valt in te zien op grond waarvan [gedaagde] zich dat had moeten realiseren.
Ter zake zal dan ook een bedrag van (€ 1.269,85 + € 1.831,94 + € 947,42 =) € 4.049,21 netto worden toegewezen. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen vanaf de datum van het verweerschrift, nu niet is gesteld dat IFS eerder in verzuim was.


Gemiste loonsverhoging



4.14.
De vordering met betrekking tot “gemiste loonsverhoging” wordt als te onbepaald afgewezen.


Proceskosten



4.15.
De kantonrechter ziet aanleiding te bepalen dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.





5De beslissing

De kantonrechter,


5.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 september 2020;



5.2.
bepaalt dat [gedaagde] recht heeft op een transitievergoeding van € 30.789,00 bruto ten laste van IFS, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf een maand na
1 september 2020;



5.3.
veroordeelt IFS tot betaling van een bedrag van € 4.049,12 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het verweerschrift;



5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;



5.5.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;



5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.










Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.
Link naar deze uitspraak