Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBROT:2018:7852 
 
Datum uitspraak:19-09-2018
Datum gepubliceerd:20-09-2018
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:C/10 /526115 / HA ZA 17-4
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Incident in een procedure, ingesteld door een Nederlandse claimstichting tegen onder meer de Braziliaanse vennootschap Petrobras. De rechtbank heeft rechtsmacht ten aanzien van het merendeel van de verwijten, maar niet ten aanzien van twee verwijten omdat de vereiste samenhang met aan de Nederlandse gedaagden verweten gedragingen ontbreekt. De in de statuten van Petrobras opgenomen arbitrageclausule is in de op internet gepubliceerde Engelstalige versie onvoldoende duidelijk om aan bevoegdheid in de weg te staan. De procedure wordt niet aangehouden in afwachting van uitkomsten in de US-Class Action of procedures in Brazilië.
Trefwoorden:vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven


zaaknummer / rolnummer: C/10 /526115 / HA ZA 17-440


Vonnis in incident van 19 september 2018

in de zaak van de stichting

STICHTING PETROBRAS COMPENSATION FOUNDATION,

gevestigd te Amsterdam, eiseres in de hoofdzaak, verweerster in beide incidenten,

0 advocaat mr. W.P. Wijers te Amsterdam,

tegen

1. de rechtspersoon naar het recht van de Federale Republiek van Brazilië

PETRÓLEO BRASILEIRO S.A. - PETROBRAS,

gevestigd te Rio de Janeiro (Brazilië), gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in beide incidenten,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PETROBRAS GLOBAL FINANCE B.V.,

gevestigd te Rotterdam, gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het aanhoudingsincident,
advocaat mr. M.E. Koppenol-Laforce te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

PETROBRAS OIL & GAS B.V.,

gevestigd te Rotterdam, gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het aanhoudingsincident,

0 advocaat mr. D.F. Lunsingh Scheurleer te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PETROBRAS INTERNATIONAL BRASPETRO B.V., gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het aanhoudingsincident,
5. [gedaagde 5] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in beide incidenten,



6 [gedaagde 6] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak, eiser in beide incidenten,
advocaat (4. tot en met 6.) mr. M.E. Koppenol-Laforce te Rotterdam,
7. [gedaagde 7] , wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
8. [gedaagde 8] ,
wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
9. [gedaagde 9] , wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
10. [gedaagde 10] , wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen,
11. [gedaagde 11] , wonende te [woonplaats] , gedaagde in de hoofdzaak,
niet verschenen.


Eiseres zal hierna de Stichting genoemd worden. Gedaagden zullen hierna Petrobras, PGF, POG, PIB, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 9] , [gedaagde 10] en [gedaagde 11] genoemd worden. Petrobras, PGF, PIB, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] zullen gezamenlijk Petrobras c.s. genoemd worden en [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 9] , [gedaagde 10] en [gedaagde 11] gezamenlijk de niet verschenen gedaagden.





1De procedure


1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 23 januari 2017;


de akte overlegging producties (1-161), enkele correcties op de dagvaarding en uitlating betekening Braziliaanse gedaagden van de Stichting;


het tegen de niet verschenen gedaagden verleende verstek;


het proces-verbaal van comparitie voor antwoord met regie-afspraken van 23 augustus 2017 en de in reactie daarop ontvangen brieven van Petrobras c.s., mede namens POG, (van 5 en 11 september 2017) en van de Stichting (van 6 en 11 september 2017);


de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende een (deels subsidiair) verzoek tot aanhouding van Petrobras c.s., met producties 162-174;


de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende subsidiair verzoek tot aanhouding van POG;


de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van de Stichting, met producties 175-176;





- de akte overlegging en toelichting producties (177-196) van Petrobras c.s.;
- de bij B-formulier van 14 juni 2018 door de Stichting overgelegde productie 197;
- de akte overlegging productie (198) van Petrobras c.s.;
- de bij gelegenheid van de op 28 juni 2018 gehouden mondelinge pleidooien overgelegde pleitnotities van Petrobras c.s., POG en de Stichting, alsmede het door Petrobras overgelegde stuk met een tijdlijn van de in Nederland en in de Verenigde Staten gevoerde procedures.



1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in beide incidenten.






2De feiten

In dit stadium van de procedure neemt de rechtbank de volgende feiten tot uitgangspunt.


2.1.
Petrobras is een van de grootste energiebedrijven ter wereld. Zij houdt zich bezig met de productie van olie in ruime zin. Tot de Petrobras Groep behoren onder meer de in Nederland gevestigde vennootschappen PGF, POG en PIB, in welke vennootschappen Petrobras in de hier relevante periode van 2004-2014 (indirect) alle aandelen hield, met dien verstande dat Petrobas sinds juni 2013 (indirect) nog 50% van de aandelen in POG hield. Ruim de helft van de aandelen in Petrobras is in handen van de Braziliaanse staat. De overige (gewone en preferente) aandelen in Petrobras zijn genoteerd aan de beurs in Brazilië. Ook op andere beurzen in de wereld vindt handel in haar aandelen plaats. Haar American Depositary Shares (hierna: ADS's) zijn genoteerd aan de New York Stock Exchange in de Verenigde Staten.



2.2.
In de Engelstalige versie van de tot november 2016 geldende statuten van Petrobras is onder meer het volgende opgenomen:

"Art. 58 - Disputes or controversies involving the Corporation, its shareholders, managers and members of the Audit Board shall be resolved according to the rules of the Market Arbitration Chamber, with the purpose of applying the provisions contained in Law n° 6,404 of 1976, in these Bylaws, in the rules issued by the National Monetary Council, by the Centra! Bank of Brazil and by the Brazilian Securities and Exchange Commission (Comissào de Valores Mobiliários - CVM) as welf as in all further rules applicable to the operation of the capita) market in genera!, in addition to those contained in the contracts occasionally signed by Petrobras with the stock exchange or an organized over-the-counter market entity accredited at the Brazilian Securities and Exchange Commission (Comissào de Valores Mobiliários - CVM), with the purpose of the adoption of corporate govemance standards established by these entities and of the respective rules on differentiated practices of corporate govemance, if such is the case."



2.3.
PGF houdt zich bezig met het aantrekken van vreemd vermogen voor Petrobras door uitgifte van obligaties. In verband daarmee zijn prospectussen uitgegeven. Petrobras heeft ter zake van de door PGF uitgegeven obligaties een onvoorwaardelijke en onherroepelijke garantie afgegeven voor de verplichtingen van PGF jegens de obligatiehouders. Op 29 december 2014 zijn PGF en Petrobras International Finance Company S.A. (een andere vennootschap binnen de Petrobras Groep die eveneens vreemd vermogen aantrok voor Petrobas) gefuseerd, waarbij PGF de verkrijgende vennootschap was.





2.4.
PIB houdt alle aandelen in PGF. Tot 14 juni 2013 hield zij ook alle aandelen in POG. Op die datum heeft PIB de helft van de aandelen in POG verkocht aan BTG Pactual, een Braziliaanse investeringsbank; thans houdt PIB derhalve nog 50% van de aandelen in POG.



2.5.
POG houdt zich bezig met de winning en productie van olie en gas in Afrika, onder meer in Benin . De activiteiten in Benin zijn op 9 juli2015 gestaakt.



2.6.

[gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden maakten in (een deel van) de hier relevante periode deel uit van de Board of Executive Ofjicers van Petrobras.



2.7.
In 2009 is in Brazilië een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam Lava Jato naar witwaspraktijken van criminele organisaties. In 2014 is dit strafrechtelijk onderzoek uitgebreid naar een bouwkartel. Gebleken is dat deelnemende bouwbedrijven en leveranciers fraudeerden door in de periode van 2004 tot en met 2014 (hierna ook wel: de fraudeperiode) aan (onder meer) Petrobras bovenop de normale prijs een opslag in rekening te brengen en daarvan een kick-backfee aan (onder meer) hooggeplaatste functionarissen van Petrobras en politieke partijen te betalen (hierna: de fraude). Het onderzoek heeft zich ook gericht op het aandeel daarin van [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden. [gedaagde 8] en [gedaagde 10] zijn strafrechtelijk veroordeeld. [gedaagde 7] , [gedaagde 9] en [gedaagde 11] hebben in ruil voor strafvermindering verklaringen over de fraude afgelegd.



2.8.
Naar aanleiding van (de uitkomsten van) voornoemd onderzoek zijn beleggers in Petrobras diverse civiele zaken gestart in Brazilië en de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten zijn sinds 8 december 2014 class actions aanhangig tegen (onder andere) Petrobras, PGF, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en een aantal bestuurders c.q. managers van PGF en/of haar rechtsvoorganger (hierna gezamenlijk: de US Class Action). Via de US Class Action willen beleggers die op de beurs in New York aandelen, ADS's of obligaties hebben gekocht, schadevergoeding ontvangen.



2.9.
Op 30 juli 2015 heeft de United States District Court southern district of New York geoordeeld dat artikel 58 van de statuten van Petrobras een geldige arbitrageclausule bevat voor degenen die effecten op de beurs in Brazilië hebben gekocht, maar dat deze clausule niet geldt voor vorderingen die gebaseerd zijn op de Exchange Act.
Op 7 juli 2017 heeft de United States Court of Appealsfor the second circuit de hiervoor genoemde beslissing van 30 juli 2015 in stand gelaten.



2.10.
Op 3 januari 2018 heeft Petrobras bekend gemaakt dat zij ter beëindiging van de US Class Action een overeenkomst heeft gesloten die ter goedkeuring is voorgelegd aan de rechter (hierna: de Class Action Settlement). Petrobras is overeengekomen dat zij in totaal US $ 2.95 miljard betaalt aan de beleggers die onder het bereik van de Class Action Sett/ement vallen. De United States District Court for the southern district of New York heeft de Class Action Settlement goedgekeurd.



2.11.
De Stichting is op 12 november 2015 opgericht. Conform artikel 3.1 van de statuten heeft zij als doel:
"a. het behartigen van de belangen van de desbetreffende Investeerders die schade lijden, schade dreigen te lijden en/of schade hebben geleden ten gevolge van het handelen of nalaten van een of meer Petrobras Entiteiten die aanleiding geven tot een Claim;



b. het behartigen van de belangen van de desbetreffende Investeerders in verband met een Vaststellingsovereenkomst waarvan de verbindendverklaring wordt verzocht aan het Gerechtshof krachtens de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM);
c. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade welke de desbetreffende Investeerders stellen te hebben geleden, een en ander met inachtneming van een Vaststellingsovereenkomst,
en het verrichten van al hetgeen verband houdt met het bepaalde in artikel 3.1 onder a en artikel 3.1 onder b, dan wel daaraan dienstig kan zijn, een en ander in de ruimste zin van het woord."

In artikel 1 van de statuten zijn "Claim" respectievelijk "Investeerders" omschreven als: "Claims: klachten, aanspraken en vorderingen van Investeerders jegens een of meer van de Petrobras Entiteiten met betrekking tot vermeende schade die geleden is of zal worden geleden door de Investeerders als gevolg van onder andere onrechtmatig handelen door (beleidsbepalers, leidinggevenden en werknemers van) een Petrobras Entiteit, daaronder begrepen doch niet beperkt tot het omkopen van functionarissen, het overwaarderen van assets van een of meer Petrobras Entiteiten en enig ander vermeend onrechtmatig handelen, daaronder begrepen, doch niet beperkt tot, de handelingen die voorwerp van onderzoek zijn door de autoriteiten in Operation Car Wash (Operagao Lava Jato)." en

"Investe erders: alle personen (daaronder begrepen rechtspersonen) die direct of indirect hebben gehandeld in gewone aandelen en/of preferente aandelen in [Petrobras] en/of afgeleide instrumenten daarvan en/of obligaties uitgegeven door [Petrobras, PGF .. .] voor zover deze buiten de Verenigde Staten direct of indirect zijn gekocht of verhandeld, al dan niet op een gereglementeerde markt vóór achtentwintig juli tweeduizend vijftien."






3Het geschil in de hoofdzaak


3.1.
De Stichting vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. verklaart voor recht dat:
a. Petrobras onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Petrobras beleggers door:
- verwijt I: het initiëren en in stand houden van de grootschalige fraude (in de dagvaarding omschreven onder 11.3 e.v.);

verwijt II: de onrechtmatige verzwijging van de fraude (in de dagvaarding omschreven onder 11.25 e.v.);

verwijt III: de publicatie van onjuiste, onvolledige en/of misleidende financiële gegevens (omschreven in de dagvaarding onder 11.31 e.v.);

verwijt IV: de uitgifte van Petrobras aandelen op basis van onvolledige, onjuiste en/of misleidende informatie en het bewerkstelligen, althans toelaten dat PGF op basis van onvolledige, onjuiste en/of misleidende informatie Petrobras obligaties heeft uitgegeven (omschreven in de dagvaarding onder 11.42 e.v.);

verwijt V: de uitgifte van Petrobras aandelen tijdens de fraudeperiode en het bewerkstelligen, althans toelaten dat PGF tijdens de fraudeperiode Petrobras obligaties heeft uitgegeven (omschreven in de dagvaarding onder 11.60 e.v.) verwijt VI: het bewust onterecht vertrouwen wekken van beleggers tijdens de fraudeperiode (omschreven in de dagvaarding onder 11.63 e.v.);

verwijt VII: het handelen in strijd met (overige) geldende regelingen (omschreven in de dagvaarding onder 11.67 e.v.);




b. PGF onrechtmatig heeft gehandeld jegens Petrobras beleggers door:
- verwijt I: het initiëren en in stand houden van de grootschalige fraude (omschreven in de dagvaarding onder 11.3 e.v.);

verwijt II: de onrechtmatige verzwijging van de fraude (omschreven in de dagvaarding onder 11 .25 e.v.);

verwijt III: de publicatie van onjuiste, onvolledige en/of misleidende financiële gegevens (omschreven in de dagvaarding onder 11.31 e.v.);

verwijt IV: de uitgifte van Petrobras obligaties op basis van onvolledige, onjuiste en/of misleidende informatie (omschreven in de dagvaarding onder 11.42 e.v.); verwijt V: de uitgifte van Petrobras obligaties tijdens de fraudeperiode (omschreven in de dagvaarding onder 11.60 e.v.);

verwijt VI: het bewust onterecht vertrouwen wekken van beleggers tijdens de fraudeperiode (omschreven in de dagvaarding onder 11.63 e.v.);

verwijt Vil: het handelen in strijd met (overige) geldende regelingen (omschreven in de dagvaarding onder 11.67 e.v.);

c. POG onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Petrobras beleggers door het onder verwijt I beschreven initiëren en in stand houden van de grootschalige fraude en in het bijzonder het verwerven van de olieconcessie in de republiek Benin op onzakelijke voorwaarden en het nalaten van het nemen van maatregelen ter afwending van de nadelige gevolgen daarvan (zie dagvaarding onder 11.22 e.v.) alsmede het onder verwijt VII beschreven handelen in strijd met (overige) geldende regelingen (zie dagvaarding onder 11 .67);

d. PIB onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Petrobras beleggers door het onder verwijt I beschreven initiëren en in stand houden van de fraude en het nalaten van het nemen van maatregelen ter afwending van de nadelige gevolgen daarvan en in het bijzonder haar betrokkenheid bij de verwerving van buiten Brazilië gelegen assets zoals de concessie in Benin en de Pasadena Raffinaderij (zie dagvaarding onder 11.18 e.v.) alsmede het onder verwijt VII beschreven handelen in strijd met (overige) geldende regelingen (zie dagvaarding onder 11.67);

e. [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 9] , [gedaagde 11] en [gedaagde 10] ieder voor zich, althans door samenspanning, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Petrobras beleggers door het bedingen en uiteindelijk ontvangen van de kick-back jees (verwijt I omschreven in de dagvaarding onder 12.3 e.v.);

f. [gedaagde 5] , [gedaagde 6] , [gedaagde 7] , [gedaagde 8] , [gedaagde 9] , [gedaagde 11] en [gedaagde 10] ieder voor zich, althans door samenspanning met anderen, onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Petrobras beleggers door:
- de fraude in stand te houden, althans deze te verzwijgen voor de Petrobras beleggers en door na te laten passende maatregelen te treffen om de fraude te beëindigen, althans de nadelige gevolgen daarvan zoveel mogelijk af te wenden (verwijt I omschreven in de dagvaarding onder 12.3 e.v.), en/of:
- (al dan niet) uit hoofde van hun respectieve functies binnen Petrobras direct of indirect persoonlijke medewerking te verlenen aan, bewerkstelligen of toelaten van:



(i) verwijt II: de onrechtmatige verzwijging van de fraude (omschreven in de dagvaarding onder 12.11 e.v.);
(ii) verwijt III: de publicatie van onjuiste, onvolledige en/of misleidende financiële gegevens (omschreven in de dagvaarding onder 12.12 e.v.);
(iii) verwijt IV en V: de uitgifte van Petrobras effecten op basis van onvolledige, onjuiste en/of misleidende informatie (omschreven in de dagvaarding onder


12.15
e.v.);
(iv) verwijt VI: het bewust onterecht vertrouwen wekken van beleggers tijdens de fraudeperiode (omschreven in de dagvaarding onder 12.19 e.v.);
(v) verwijt VII: het handelen in strijd met (overige) geldende regelingen (omschreven in de dagvaarding onder 12.24 e.v.);

Il. Petrobras c.s., POG en de niet verschenen gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 BW thans begroot op€ 200.000,00, subsidiair het maximale forfaitaire tarief ad€ 3.210,00 per punt, meer subsidiair op basis van het gebruikelijke forfaitaire tarief, althans een in goede justitie te bepalen bedrag ex artikel 6:97 BW, een en ander zoals toegelicht in hoofdstuk 15 van de dagvaarding.






4Het geschil in de incidenten


4.1.
Petrobras c.s. vorderen dat de rechtbank bij incidenteel vonnis, voor zover de wet dat toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:

a) zich onbevoegd verklaart om van de door de Stichting jegens Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] ingestelde vorderingen kennis te nemen;
en/althans

b) zich onbevoegd verklaart om van de door de Stichting ingestelde vorderingen kennis te nemen, voor zover deze ten behoeve van (voormalige) aandeelhouders van Petrobras zijn ingesteld;
en/althans

c) deze procedure aanhoudt in afwachting van reeds aanhangige, samenhangende geschillen in het buitenland;
en/althans

d) de Stichting veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van€ 131,00 zonder betekening, dan wel € 199,00 in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.



4.2.
POG vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet dat toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:



1) zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van de vorderingen van de Stichting tegen POG, voor zover deze ten behoeve van (voormalige) aandeelhouders van Petrobras zijn ingesteld, vanwege de Arbitrageovereenkomst die is opgenomen in de statuten van Petrobras;
dan wel, voor zover de rechtbank zich bevoegd verklaart:

2) onderhavige procedure tussen de Stichting en POG aanhoudt op grond van artikel 34 EEX-Vo, althans op basis van procesregie, totdat de US Class Action zal zijn geëindigd, althans totdat de class in de US Class Action is vastgesteld,

3) in alle gevallen met veroordeling van de Stichting in de kosten van het incident.



4.3.
De Stichting concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen en verzoeken van Petrobras c.s. en van POG, met hoofdelijke veroordeling van Petrobras c.s. en POG in de proceskosten van de Stichting.






5De beoordeling in de incidenten


inleiding



5.1.
De incidentele vorderingen van Petrobras c.s., zoals hiervoor onder 4 weergegeven, zien enerzijds op onbevoegdverklaring wegens het ontbreken van internationale rechtsmacht en anderzijds (maar alleen voor zover deze zijn ingesteld ten behoeve van (voormalige) aandeelhouders van Petrobras) op onbevoegdverklaring wegens de in artikel 58 van Petrobras' statuten vervatte arbitrageclausule (hierna ook: de clausule).



5.2.
De rechtbank zal eerst de incidentele vordering van Petrobras c.s. behandelen die gegrond is op het ontbreken van internationale rechtsmacht ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] . Daarbij zal ook ambtshalve de internationale rechtsmacht van de rechtbank ten aanzien van de niet verschenen gedaagden worden beoordeeld.


internationale rechtsmachtt




5.3.
Vooropgesteld wordt dat, nu PGF, POG en PIB in Nederland gevestigd zijn, de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van deze gedaagden op grond van de in artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgenomen hoofdregel. Dit staat tussen partijen overigens ook niet ter discussie.



5.4.
Bij het onderzoek ter beantwoording van de vraag of aan de rechtbank ten aanzien van de andere gedaagden internationaal gezien rechtsmacht toekomt, is uitgangspunt dat de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis-Vo) niet van toepassing is, omdat de in het buitenland gevestigde dan wel wonende gedaagden geen woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Ook andere internationale regelingen op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid missen in de onderhavige zaak toepassing.
Dat betekent dat de internationale bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld dient te worden aan de hand van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde regels van



Nederlands commuun internationaal bevoegdheidsrecht, de artikelen 1-13 Rv. Voor de uitleg van deze artikelen zijn de in Brussel I bis-Vo opgenomen artikelen met een vergelijkbare inhoud echter niet zonder betekenis, omdat de Nederlandse wetgever blijkens de wetsgeschiedenis bij de totstandkoming van artikel 7 Rv heeft willen aansluiten bij de regeling die thans in artikel 8 sub I Brussel I bis-Vo is opgenomen.



5.5.
De rechtbank kan haar internationale bevoegdheid toetsen aan alle gegevens die haar ter beschikking staan, daaronder begrepen de betwisting van de gedaagden/verweerders. De rechtbank hoeft in dat kader geen bewijs toe te staan of op te dragen met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingestelde vorderingsrecht relevant zijn en zal dat in dit geval ook niet doen. De rechtbank acht het in dit geval, waar dit vonnis ook ten opzichte van de niet verschenen gedaagden geldt als een vonnis op tegenspraak, in overeenstemming met voormeld toetsingskader om hetgeen voorshands aannemelijk wordt op basis van alle gegevens, inclusief de door de wel verschenen gedaagden verschafte informatie, ook te betrekken bij de ambtshalve toetsing van de internationale bevoegdheid ten aanzien van de niet verschenen gedaagden.


artikel 2 Rv




5.6.
De Stichting heeft betoogd dat de rechtbank op grond van artikel 2 Rv rechtsmacht heeft ten aanzien van Petrobras, omdat zij een kantoor of filiaal in Nederland heeft en een rechtspersoon mede woonplaats heeft waar zij een kantoor of filiaal houdt (artikel 1:10 jo. 1:14 BW). De Stichting heeft daartoe verwezen naar een internetsite van Petrobras, waarop staat vermeld dat Petrobras in Nederland een representation office heeft. Voor zover de Stichting stelt dat (één van) de drie tot de Petrobras Groep behorende, Nederlandse vennootschappen beschouwd moet(en) worden als filiaal van Petrobras, geldt dat die vennootschappen separate rechtssubjecten zijn met een eigen bestuur die zelfstandig aan het rechtsverkeer deelnemen. Anders dan de Stichting betoogt, volgt uit de enkele mededeling op de internetpagina van Petrobras over haar strategie presence in the Netherlands niet dat (één van) de vennootschappen een onzelfstandig filiaal van Petrobras waren (was) in de zin van artikel 1:10 jo. 1:14 BW. Voor zover de Stichting stelt dat Petrobras een onzelfstandig bijkantoor in Nederland heeft, heeft zij die stelling overigens onvoldoende toegelicht. Zij noemt geen gebouw of ruimte in Nederland dat of die permanent door Petrobras in verband met haar activiteiten in Nederland wordt gebruikt. De rechtbank kan aan artikel 2 Rv derhalve geen internationale rechtsmacht ontlenen.


artikel 7 Rv



5.7.
Voorts heeft de Stichting betoogd dat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 7 Rv ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden rechtsmacht toekomt. Nu de Nederlandse rechter ten aanzien van de drie Nederlandse vennootschappen rechtsmacht heeft, komt hem deze op grond van artikel 7 lid I Rv ook toe ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Mede in het licht van de uitleg die aan artikel 8 sub I Brussel I bis-Vo gegeven wordt, dient artikel 7 lid I Rv als uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 Rv restrictief te worden uitgelegd.





5.8.
Petrobras c.s. hebben aangevoerd dat aan de rechtbank ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] geen rechtsmacht toekomt, omdat er geen sprake is van een nauwe samenhang tussen de tegen hen ingestelde vorderingen en de tegen PGF, POG en PIB ingestelde vorderingen. Zij hebben daartoe gesteld dat de vorderingen zien op verschillende soorten effecten, die in verschillende periodes zijn gekocht of verkocht door beleggers uit een groot aantal verschillende landen, terwijl de beweerdelijke schade het gevolg is van allerlei te onderscheiden feiten die zich vrijwel uitsluitend in Brazilië hebben voorgedaan. Voorts zijn de aan Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] gerichte verwijten van een andere aard dan de aan PGF, POG en PIB gerichte verwijten. Daarom rechtvaardigen redenen van doelmatigheid in de visie van Petrobras c.s. niet dat de vorderingen gezamenlijk worden behandeld.



5.9.
De Stichting heeft bestreden dat de vereiste samenhang ontbreekt. Dat volgt volgens haar reeds uit de omstandigheid dat Petrobras en PGF samen effecten hebben uitgegeven teneinde vreemd vermogen aan te trekken voor de Petrobras Groep en daarbij onrechtmatig hebben gehandeld jegens de beleggers omdat zij daarbij misleidende, onjuiste en/of onvolledige informatie hebben verstrekt of doen verstrekken door de fraude te verhullen, waardoor de waarde van de activa - en daarmee de koers van de effecten - van Petrobras kunstmatig hoog werd gehouden. De waarde van alle financiële producten van de Petrobras Groep is ná het bekend worden van de fraude sterk gedaald waardoor alle beleggers in de visie van de Stichting op gelijke, althans vergelijkbare, wijze zijn benadeeld. Daarnaast hebben de Petrobras beleggers volgens de Stichting schade geleden doordat geld is weggelekt uit het vermogen van Petrobras door de fraude, waaronder het accepteren van te hoge prijzen voor bouwprojecten. Alle gedaagden worden door de Stichting verantwoordelijk gehouden voor de onrechtmatige gedragingen en nalatigheden en het daaruit voortgevloeide nadeel van de beleggers waaromtrent de Stichting als stichting in de zin van artikel 3:305a BW verklaringen voor recht vordert, in de vorm van de koersdaling en/of het weglekken van liquiditeit binnen de Petrobras Groep. Elke vordering die is ingesteld tegen Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] alsmede de niet verschenen gedaagden, is ook ingesteld tegen een in Nederland gevestigde gedaagde, aldus de Stichting.



5.10.
De rechtbank stelt voorop dat, anders dan Petrobras c.s. menen, in het kader van deze beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank geen plaats is voor een onderzoek naar de individuele posities van degenen wier belangen de Stichting behartigt en evenmin naar de vraag naar welk recht hun individuele vorderingen zouden moeten worden beoordeeld. Volgens haar statuten behartigt de Stichting de gelijksoortige belangen van de Petrobras beleggers. Wat er zij van de stellingen van Petrobras c.s. (onder meer aangaande de zwevende achterban), in dit stadium van de procedure en in dit kader is voldoende dat aannemelijk is dat er daadwerkelijk Petrobras beleggers bestaan die een vordering zouden kunnen hebben en van wie de Stichting de belangen behartigt. Zij heeft daarover ter zitting van 28 juni 2018 opgemerkt dat tot de groep van wie zij de belangen behartigt een aantal Nederlandse pensioenfondsen behoort. Daarmee heeft de Stichting in dit stadium van de procedure voldoende duidelijkheid gegeven over het bestaan en de identiteit van Petrobras beleggers. Het debat over de vraag of sprake is van gelijksoortigheid van de individuele belangen van de Petrobras beleggers kan, zo nodig, later in het kader van de ontvankelijkheid van de Stichting gevoerd worden.



5.11.





De Stichting stelt dat Petrobras, PGF, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden de fraude onrechtmatig verzwegen hebben (verwijt II), onjuiste, onvolledige


















en/of misleidende financiële gegevens gepubliceerd hebben (verwijt III), op basis van die onjuiste, onvolledige en/of misleidende financiële gegevens in de fraudeperiode aandelen (Petrobras), obligaties (PGF) of effecten ( [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden) uitgegeven hebben (verwijt IV en V) en in die periode bewust onterecht het vertrouwen van beleggers opgewekt hebben (verwijt VI). De Stichting heeft aan de op deze verwijten gebaseerde vorderingen ten grondslag gelegd dat zich in de periode van 2004 tot en met 2014 een grootschalige fraude heeft voorgedaan, waarbij leden van het Braziliaanse bouwkartel en Petrobras c.s. betrokken waren. De fraude bestond er volgens de Stichting onder meer uit dat hooggeplaatste functionarissen van Petrobras samen met de leden van het bouwkartel bewerkstelligden dat vennootschappen die deel uitmaakten van de Petrobras Groep overeenkomsten aangingen met de leden van het bouwkartel en leveranciers die bereid waren kick-back jees te betalen. Degenen met wie gecontracteerd werd, brachten volgens de Stichting bij de facturering aan de tot de Petrobras Groep behorende vennootschappen structureel een opslag van ongeveer 20% op de marktconforme prijs in rekening en daarvan betaalden zij 1 tot 3% als kick-back fee aan functionarissen van Petrobras, zoals bestuurders en commissarissen of andere betrokkenen. Petrobras (en haar bestuurders) zou(den) dit kartel gefaciliteerd hebben. De Stichting heeft aangevoerd dat onder meer gefraudeerd is bij 1) de verwerving via Petrobras America Ine. (een 100% dochter van PIB) van een belang van uiteindelijk 100% in een raffinaderij in Pasadena, Texas, Verenigde Staten, 2) de bouw van een raffinaderij nabij Recife, Brazilië, 3) de bouw van olieplatforms door de Nederlandse vennootschap SBM Offshore en het leasen van die platforms, en 4) de verwerving via POG van een belang van 50% in een olieconcessie in Benin terwijl daar geen olie is gevonden. De Stichting is van mening dat Petrobras de betaalde opslagen in haar administratie heeft verhuld en deze heeft verdisconteerd in de waarde van de activa en in de omzetcijfers en dat PGF bij het aantrekken van vreemd vermogen onjuiste informatie heeft verstrekt waardoor zij de fraude gefaciliteerd heeft.



5.12.
Petrobras c.s. hebben betoogd dat de fraude ziet op allerlei afzonderlijke gebeurtenissen en dat de aansprakelijkheid daarvoor per gebeurtenis moet worden onderzocht. De rechtbank volgt hen hierin niet. Het door de Stichting gestelde handelen, waaronder ook nalaten wordt begrepen, wordt beschouwd als een reeks van samenhangende (beweerdelijke) handelingen die er steeds op gericht waren de bevoordeling van de betrokken (rechts)personen in stand te houden, ongeacht waar en wanneer een handeling werd verricht en ongeacht wie daarvan schade ondervond; daarbij is mede in aanmerking genomen dat vaststaat dat in Brazilië onder de naam Lava Jato één groot strafrechtelijk onderzoek naar deze fraude heeft plaatsgevonden. Een onderdeel van dat samenhangende geheel is dat PGF in de fraudeperiode op basis van onjuiste, onvolledige en/of misleidende financiële gegevens obligaties heeft uitgegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat aldus ten aanzien van de verwijten II tot en met VI sprake is van hetzelfde feitencomplex. Ook rechtens is sprake van eenzelfde situatie nu de Stichting op basis van het in die verwijten omschreven handelen vordert dat voor recht wordt verklaard dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld. Dat sprake is van eenzelfde situatie rechtens, vindt steun in de omstandigheid dat de US Class Action is ingesteld tegen Petrobras, PGF, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en een aantal van de niet verschenen gedaagden. Daaraan doet niet af dat de aan de gedaagden gerichte verwijten niet woordelijk hetzelfde luiden of exact dezelfde grondslag hebben; steeds is aangegeven welk verwijt wordt gemaakt, zodat duidelijk is welke samenhang er met de tegen PGF ingestelde vorderingen bestaat.



















5.13.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de op basis van de verwijten II tot en met VI ingestelde vorderingen zodanig samenhangen dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke behandeling en berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. De rechtbank heeft daarom op grond van het bepaalde in artikel 7 Rv rechtsmacht ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de verwijten II tot en met VI.



5.14.
Anders dan Petrobras c.s. aanvoeren is voldaan aan de voorwaarde dat het voor gedaagden voorzienbaar moet zijn dat zij in Nederland konden worden gedagvaard. Omdat sprake is van eenzelfde situatie feitelijk en rechtens, is het voor Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] in redelijkheid voorzienbaar geweest dat zij gedagvaard konden worden voor de rechter van het land waar PGF is gevestigd.



5.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de samenhang van de vorderingen, kan ook niet worden aangenomen dat de Stichting de vorderingen enkel heeft ingesteld om één of meer van de gedaagden aan het gerecht van haar of zijn woonplaats te onttrekken, zoals Petrobras c.s. hebben betoogd. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat Petrobras zelf op haar website heeft uitgedragen dat zij een strategie presence in the Netherlands heeft.
Ten aanzien van de niet verschenen gedaagden komt de rechtbank op de hiervoor genoemde gronden tot hetzelfde oordeel.



5.16.
Petrobras c.s. hebben nog aangevoerd dat samenhang die alleen kan worden gevonden via een andere Braziliaanse gedaagde niet volstaat. Daarmee doelen Petrobras c.s. kennelijk op het feit dat [gedaagde 5] en [gedaagde 6] bestuurder van Petrobras waren toen Petrobras de overeenkomliten aanging en de te hoge prijzen betaalde. De Stichting heeft echter
- onbestreden - naar voren gebracht dat in- het Braziliaans vennootschapsrecht bepalingen zijn opgenomen over de verantwoordelijkheden van een bestuurder, waardoor de aansprakelijkheid van de vennootschap en een eigen civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders naast elkaar kunnen bestaan. Wat daarvan zij, gelet op de feitelijke onderbouwing van de verwijten, is de samenhang wat deze verwijten betreft voldoende direct.



5.17.
Het vorenstaande geldt niet ten aanzien van de vorderingen die zijn gebaseerd op verwijt I.





De Stichting stelt dat Petrobras, PGF, POG en PIB alsmede [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld, omdat zij de fraude hebben geïnitieerd en in stand gehouden (verwijt I). Daartoe heeft de Stichting verwezen naar het door haar gestelde in 11.3 e.v. van de dagvaarding. Uit hetgeen daar is vermeld, is echter niet op te maken dat PGF, POG en/of PIB volgens de Stichting betrokken zijn geweest bij het binnen de Petrobras Groep initiëren van de fraude. Daaronder valt immers in redelijkheid niet te begrijpen dat PGF bij het uitgeven van effecten misleidende, onjuiste en/of onvolledige informatie zou hebben verstrekt en evenmin dat PIB via haar dochter Petrobras America Ine. in 2006 een belang in de Pasadena Raffinaderij heeft verworven of POG in 2011 de concessie in Benin. Uit hetgeen PGF, POG en PIB tot dusver hebben gesteld of hetgeen overigens is gebleken, valt evenmin steun voor dit deel van verwijt I af te leiden. De uitdrukking "initiëren en in stand houden" is als één, onlosmakelijk met elkaar verbonden, onderdeel (van verwijt I) van de vordering gepresenteerd, hetgeen gelet op de



inhoud van de overige verwijten kennelijk ook beoogd is, nu die andere verwijten zien op diverse aspecten van het voortduren van de fraude. Tegen die achtergrond is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de Stichting op verwijt I weliswaar ook een vorderingjegens PGF, POG en PIB baseert, zij hen dat verwijt in feite niet maakt, zodat van samenhang als bedoeld in artikel 7 lid I Rv in zoverre geen sprake kan zijn. De Nederlandse gedaagden kunnen in zoverre niet als ankergedaagden fungeren en de rechtbank kan in zoverre geen rechtsmacht aan artikel 7 Rv ontlenen.



5.17
en 5.18. De Stichting heeft ook gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Petrobras, PGF, POG, PIB, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden in strijd met overige geldende (interne) regelingen gehandeld hebben (verwijt VII). De Stichting heeft daarover alleen concreet aangevoerd dat een werkelijk biedings- en aanbestedingsproces achterwege is gebleven. Zij heeft daarbij niet duidelijk gemaakt dat en op welke wijze PGF, POG en/of PIB betrokken waren bij het biedings- en aanbestedingsproces van Petrobras en daarbij in strijd hebben gehandeld met de door haar genoemde overige geldende regelingen. Daarom is er onvoldoende grond om aan te nemen dat ten aanzien van de op dat verwijt gebaseerde vorderingen jegens PGF, POG en/of PIB enerzijds en jegens Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden anderzijds sprake is van dezelfde feitelijke situatie. De rechtbank kan daarom voor zover het de vorderingen gebaseerd op verwijt VII betreft, geen internationale rechtsmacht aan artikel 7 Rv ontlenen.



5.19.
De tussenconclusie is dat de rechtbank ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden alleen rechtsmacht kan ontlenen aan artikel 7 lid I Rv voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de verwijten II tot en met VI.


artikel 6 Rv




5.20.
Volgens de Stichting kan de internationale rechtsmacht van de rechtbank ook gebaseerd worden op artikel 6 sub e Rv, omdat de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan (Handlungsort) én de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort) in Nederland gelegen zijn. Deze grondslag is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog slechts van belang ten aanzien van de feiten die ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden ten grondslag zijn gelegd aan de verwijten I en VII.



5.21.
Met betrekking tot het Handlungsort heeft de Stichting aangevoerd dat het vermogen van Petrobras voor meer dan 57% via Nederland is gestructureerd en de fraude daarom voor een substantieel gedeelte in of via Nederland heeft plaatsgevonden. Zij wijst in dat verband op de aankoop van de Pasadena Raffinaderij door een 100% dochter van PIB, de aankoop van een concessie in Benin door POG, de betrokkenheid van de Nederlandse vennootschap SBM Offshore en de taak van PGF om vreemd vermogen aan te trekken, welk vermogen zij vanuit Nederland heeft gedistribueerd binnen de Petrobras Groep.



5.22.





De rechtbank is van oordeel dat uit het door de Stichting aangevoerde niet de conclusie kan worden getrokken dat het Handlungsort met betrekking tot het initiëren en in stand houden van de fraude (verwijt 1) en het in strijd handelen met overige geldende (interne) regelingen (verwijt VII) in Nederland is gelegen. De Stichting heeft, zoals uit 5.17 en 5.18 reeds blijkt, onvoldoende gesteld aangaande de betrokkenheid van PGF, POG en/of PIB bij de genoemde verwijten, waardoor onvoldoende aannemelijk is dat het schadebrengende handelen in Nederland gelokaliseerd kan worden.





5.23.
De Stichting is voorts van mening dat het Erfolgsort zich in Nederland bevindt, omdat gedupeerde Petrobras beleggers die hebben belegd op een in Nederland aangehouden beleggingsrekening directe schade hebben geleden door de onrechtmatige gedragingen van alle gedaagden.



5.24.
De rechtbank oordeelt hieromtrent dat de conclusie dat de plaats waar de schade is ingetreden in Nederland is gelegen, niet kan worden getrokken uit de enkele omstandigheid dat sprake is van zuiver financiële schade die rechtstreeks intreedt op de Nederlandse bankrekening van de (beweerdelijk) benadeelde belegger. De Stichting heeft aangevoerd dat sprake is van de volgende bijkomende omstandigheden: de obligaties zijn vanuit Nederland uitgegeven, drie gedaagden zijn in Nederland gevestigd, Petrobras had een vestiging in Nederland die zijzelf aanduidde als strategie presence en de transacties die onderwerp waren van de fraude hebben zich in of via Nederland afgespeeld. Deze omstandigheden kwalificeren echter niet als aanknopingspunten op grond waarvan - in afwijking van het hiervoor genoemde uitgangspunt - het Erfolgsort met betrekking tot het initiëren en in stand houden van de fraude en het in strijd handelen met overige geldende (interne) regelingen, kan worden aangemerkt als in Nederland gelegen. Daarbij is van belang dat reeds is geconcludeerd dat de verwijten I en VII, kort gezegd, niet spelen bij PGF, POG en PIB, terwijl vast staat dat de obligaties niet in Nederland aan de beurs waren genoteerd. Gelet op het voorgaande komt aan de rechtbank op grond van artikel 6 sub e Rv niet meer rechtsmacht toe dan op grond van artikel 7 Rv.


artikel 9 Rv




5.25.
De Stichting heeft tot slot een beroep gedaan op artikel 9 sub c Rv, waartoe zij heeft gesteld dat de onderhavige zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is dat van haar gevergd wordt dat zij de zaak aan het oordeel van de Braziliaanse rechter onderwerpt. De Stichting heeft in dat verband aangevoerd dat er gegronde vrees bestaat dat zij in Brazilië geen eerlijk proces zal krijgen, omdat de Braziliaanse staat meerderheidsaandeelhouder in Petrobras is en de kick-back jees ook in de kas van de grootste Braziliaanse politieke partij zijn gevloeid. Daarnaast staat Brazilië volgens de Stichting bekend als corrupt land en zijn er concrete aanwijzingen dat de voormalige president van Brazilië (die eerder CEO van Petrobras is geweest) rechters heeft benoemd die de deelnemers aan de fraude goedgezind zijn. Evenals artikel 6 Rv is artikel
9 Rv nog slechts van belang ten aanzien van de feiten die ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden ten grondslag zijn gelegd aan de verwijten I en VII.



5.26.
Vooropgesteld wordt dat artikel 9 Rv terughoudend dient te worden toegepast. In het algemeen is het uitgangspunt dat de volgens de gebruikelijke bevoegdheidsregels bevoegde rechter geadieerd dient te worden. Overwogen wordt dat de voormalige president van Brazilië naar aanleiding van de fraude is gedwongen tot aftreden, dat zes van de toenmalige bestuurders van Petrobras, waaronder [gedaagde 5] , vanwege de fraude c.a. zijn afgetreden, dat een groot strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden dat heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging van allerlei personen en dat diverse personen (onder wie een aantal gedaagden) hoge (gevangenis)straffen zijn opgelegd vanwege hun aandeel in de fraude. In die situatie kan niet gezegd worden dat het onaanvaardbaar is van de Stichting te vergen dat zij de vorderingen, waarover hiervoor is geoordeeld dat aan de rechtbank geen rechtsmacht toekomt, aan het oordeel van de Braziliaanse rechter onderwerpt. Aan de



rechtbank komt daarom op grond van artikel 9 sub c Rv ten aanzien van deze vorderingen geen rechtsmacht toe.


conclusie internationale rechtsmacht




5.27.
Uit al het voorgaande volgt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de Nederlandse vennootschappen op grond van artikel 2 Rv rechtsmacht toekomt voor alle op basis van de verwijten I tot en met VII ingestelde vorderingen. Ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden komt de rechtbank rechtsmacht toe op grond van artikel 7 lid 1 Rv, maar slechts voor de op grond van de verwijten II tot en met VI ingestelde vorderingen.


arbitrage




5.28.
Petrobras c.s. en POG zijn van mening dat de rechtbank zich op grond van artikel 1074 Rv onbevoegd dient te verklaren om kennis te nemen van de vorderingen van de Stichting, voor zover deze zijn ingesteld ten behoeve van de aandeelhouders van Petrobras. Zij verwijzen daartoe naar artikel 58 van de statuten van Petrobras (zie 2.2 hiervoor), waarin volgens hen een arbitrageclausule is opgenomen. Het betreft in de visie van Petrobras c.s. en POG een naar Braziliaans recht geldige arbitrageclausule. Petrobras c.s. stellen dat naast Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] , ook PGF en PIB een beroep op de clausule toekomt omdat uit de stellingen van de Stichting volgt dat zij in een geschil worden betrokken dat Petrobras, haar bestuurders en de aandeelhouders aangaat. POG is van mening dat zij eveneens een beroep op de clausule kan doen, ook al is deze in de statuten van Petrobras opgenomen. Daartoe is volgens haar aanleiding, omdat de Stichting POG verwijt te hebben gehandeld in strijd met artikel 59 en 60 van de statuten van Petrobras en POG ten tijde van de verweten handelingen een volle (klein)dochtervennootschap was van Petrobras.



5.29.
Petrobras c.s. en POG baseren zich mede op het op 24 november 2017 door

[persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) in opdracht van Petrobras c.s. uitgebrachte rapport met als titel "Validity and scope of the arbitration c/ause provided in the artic/es of association" en het op 8 juni 2018 door [persoon 1] uitgebrachte aanvullende rapport. In het rapport van
24 november 2017 is een andere versie van artikel 58 van de statuten opgenomen. De in het deskundigenbericht opgenomen tekst (pagina 8, voetnoot 6) is als volgt:
"Art. 58 -It shall be resolved by means of arbitration [cursivering rechtbank], obeying the rules provided by the Market Arbitration Chamber, the disputes or controversies that involve the Company, its shareholders, the administrators and members of the Fiscal Council, for the purposes of the application of the provision contained in Law n° 6.404, of 1976, in this Articles of Association, in the rules issued by the National Monetary Council, by the Centra! Bank of Brazil and by the Brazilian Securities and Exchange Commission, as well as in the other rules applicable to the functioning of the capita! market in genera!, besides the ones contained in the agreements eventually executed by Petrobras with the stock exchange or over-the-counter market entity, accredited by the Brazilian Securities and Exchange Commission, aiming at the adoption of standards of corporate govemance established by these entities, and of the respective rules of differerttiated practices of corporate govemance, as the case may be."



5.30.
De Stichting heeft bestreden dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de Engelstalige versie van artikel 58 van de statuten onvoldoende duidelijk en concreet is: er is geen forum aangewezen dat moet



oordelen over de geschillen die onder de clausule zouden vallen. Zij baseert zich mede
op het op 26 maart 2018 door prof. [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) in opdracht van de Stichting uitgebrachte rapport met als titel "On the arbitration provision found in the bylmvs of (...)Petrobras" en zijn tweede rapport van 14 juni 2018.



5.31.
De Stichting heeft over de door [persoon 1] geciteerde tekst - onbestreden - aangevoerd dat dit de tekst is zoals die na de statutenwijziging in november 2016 luidt. De Stichting heeft in dat kader - evenzeer onbestreden - aangevoerd dat een versie van de statuten met de onder 2.2 vermelde tekst tot 2016 op de website van Petrobras was vermeld, zodat - voor zover aandeelhouders bekend zijn met de statuten - deze versie onder hen bekend moet worden geacht; het merendeel van de aandeelhouders is aangewezen op de Engelse tekst omdat zij - naar onweersproken door de Stichting is gesteld - over vrijwel de hele wereld verspreid zijn en veelal de Portugese taal niet machtig zijn.



5.32.
Petrobras c.s. hebben ter zitting van 28 juni 2018 gesteld dat het een onjuiste vertaling van de Portugese tekst betreft en zij hebben aangeboden de correcte vertaling in het geding te brengen. Petrobras c.s. zullen niet worden toegelaten de volgens hen correcte vertaling in het geding te brengen. Zij hebben immers niet gesteld dat die versie kenbaar was voor de aandeelhouders, zodat die versie belang mist.



5.33.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat het gaat om een tekst die bedoeld is om door personen van over de hele wereld geraadpleegd te worden, de Engelstalige versie van artikel 58 zoals die in de relevante periode 2004-2014 op de site stond en in 2.2 is geciteerd de enige is die voor de onderhavige bevoegdheidsvraag van belang is.



5.34.
In geschil is naar welk recht de geldigheid van de arbitrageclausule beoordeeld moet worden. Bij gebreke van een rechtskeuze wijst artikel 10:166 BW naar het recht van de plaats van arbitrage dan wel het recht dat van toepassing is op de rechtsbetrekking waarop de arbitrageovereenkomst ziet. De rechtbank zal de vraag of deze tekst is aan te merken als een geldige arbitrageclausule eerst beoordelen naar Braziliaans recht en vervolgens naar Nederlands recht.



5.35.
Blijkens de aan beide zijden overgelegde rapporten is niet in debat dat naar Braziliaans recht geldt dat arbitrage moet zijn overeengekomen. Zowel in het deskundigenbericht van [persoon 1] als in het deskundigenbericht van [persoon 2] is verwezen naar de Arbitration Lmv (Lmv no 9.307 van 23 september 1996) en beide deskundigen hebben (in Engelse vertaling) de tekst van artikel 4, §1 weergegeven. [persoon 1] heeft dat als volgt gedaan:
"The arbitration clause shall be stipulated in writing, and it may be inserted in the agreement or in a separate document to the agreement referred thereto."

terwijl de vertaling van . [persoon 2] als volgt luidt:
"An arbitration clause will be in writing, and it may be inserted into the contract itself or into a separate document to which it refers."

Uit beide vertalingen volgt dat indien in de statuten zelf niet is bepaald dat een geschil via arbitrage moet worden opgelost, in de overeenkomst uitdrukkelijk moet worden verwezen naar het document waarin de arbitrageclausule wel is opgenomen. De rapporten geven blijk



van verschillende visies op de vraag of een dergelijke bepaling in de statuten kan gelden als een overeenkomst (een adhesie contract). Dat van een verwijzing naar een apart document waarin de arbitrageclausule is opgenomen geen sprake is in de Engelstalige versie van artikel 58 van de statuten - zoals weergegeven onder 2.2 - is duidelijk. De verwijzingen zien op toepasselijke regels, niet op de arbitrageovereenkomst zelf. Daarover is tussen de opinieschrijvers als zodanig ook geen debat. Het komt dus aan op de tekst van artikel 58 zelf.



5.36.

[persoon 2] citeert voorts de definitie uit de aanvang van artikel 4 van de

Arbitration Law:

"An arbitration clause is an agreement by which the parties to a contract undertake to submit to arbitration any disputes that might arise with respect to that contract."


[persoon 1] heeft de juistheid van deze vertaling in zijn tweede rapport niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.



5.37.
Uit het rapport van [persoon 2] blijkt expliciet dat naar Braziliaans recht toegang tot de onafhankelijke overheidsrechter beschouwd wordt als een grondrecht, dat in de grondwet verankerd is. Beperking daarvan moet derhalve aan de wettelijke eisen (die van de Arbitration Law) voldoen om grondwettelijk toelaatbaar (onder artikel 5, XXXV van de Braziliaanse Federale Constitutie) en dus bindend te kunnen zijn (vgl. p. 23 van bedoeld rapport).
Uit die achtergrond vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de tekst helder en duidelijk moet inhouden dat geschillen niet aan de overheidsrechter, maar aan arbiters moeten worden voorgelegd. Zoals de Stichting terecht heeft betoogd, is in de onderhavige tekst een aantal regels van toepassing verklaard op (bijvoorbeeld) tussen Petrobras en haar bestuurders enerzijds en haar aandeelhouders anderzijds gerezen geschillen. Er staat echter niet dat deze geschillen via arbitrage moeten worden opgelost, noch is een arbiter of arbitraal college aangewezen. Dat betekent dat de aandeelhouders in redelijkheid niet via kennisneming van de statuten (via de website van Petrobras) ermee bekend konden raken dat Petrobras geschillen met haar aandeelhouders aan arbitrage wilde onderwerpen. In dat verband wijst de rechtbank erop dat de kern van arbitrage gelegen is in het afsluiten van de weg naar de overheidsrechter. Er kunnen echter binnen een onderneming ook geschillenregelingen voor aandeelhouders bestaan, met daarop toepasselijke regels, die (eerst) gevolgd kunnen dan wel moeten worden zonder dat daarmee de weg naar de overheidsrechter wordt afgesloten. De tekst van artikel 58 laat de mogelijkheid open dat een dergelijke regeling is beoogd.



5.38.
Deze tekst van artikel 58 voldoet dus naar Braziliaans recht niet aan de daaraan te stellen eisen en is niet geldig. Dat [persoon 1] in zijn rapport, wat daarvan verder zij, tot een andere conclusie komt, doet daaraan niet af, omdat hij van een andere (de nieuwe/correct vertaalde) tekst van artikel 58 uitgaat. [persoon 2] concentreert zich met name op een ander aspect (dat van het adhesiecontract). Deze rapporten vormen derhalve geen reden voor een andere conclusie.



5.39.
De arbitrageclausule is naar Nederlands recht, op mutatis mutandis dezelfde gronden, niet geldig. Ook naar Nederlands recht vergt de omstandigheid dat het gaat om afstand van het grondrecht op toegang tot de onafhankelijke overheidsrechter dat duidelijk



uit de clausule blijkt dat arbitrage wordt overeengekomen en ontbreekt in de onder 2.2 geciteerde tekst de vereiste duidelijkheid.



5.40.
Voor zover Petrobras c.s. en POG willen betogen dat in de regels waarnaar in artikel 58 verwezen wordt, is bepaald dat de beslechting van een geschil door middel van arbitrage zal plaatsvinden en tevens een arbiter of arbitraal college is aangewezen, zodat de vereiste duidelijkheid langs die weg geboden wordt, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is voor een ander oordeel. Het moet voor de (toekomstige) aandeelhouder zonder uitgebreid onderzoek duidelijk zijn tot wie hij zich in geval van een geschil moet wenden. Dat geldt te meer omdat de aandeelhouders over vrijwel de hele wereld verspreid zijn, hetgeen Petrobras c.s. ook wist, omdat dit een gevolg is van de strategie van Petrobras
c.s. om wereldwijd vreemd vermogen aan te trekken. Daarbij komt dat in artikel 58 verwezen wordt naar diverse regelingen.



5.41.
Petrobras c.s. hebben nog het standpunt ingenomen dat een arbitrageclausule in statuten bindend is voor alle aandeelhouders vanaf de datum van de daaraan verleende goedkeuring in een aandeelhouders\'.ergadering en dat alle aandeelhouders worden geacht daarmee middels de aankoop van aandelen Petrobras in te stemmen. Voor degenen die voor november 2016 aandelen hebben gekocht doet die goedkeuring, wat daarvan verder zij, niet ter zake omdat deze het gebrek aan duidelijkheid niet heelt.
Voor degenen die pas na november 2016 aandeelhouder zijn geworden, komt de Stichting blijkens haar statuten niet op, zodat hun positie niet van belang is.



5.42.
Petrobras c.s. hebben tot slot nog gesteld dat in de US Class Action door de Amerikaanse rechter is geoordeeld dat de clausule naar Braziliaans recht een geldige arbitrageclausule is die afdwingbaar is jegens de aandeelhouders van Petrobras (daarmee kennelijk onder meer doelend op de onder 2.8 genoemde beslissingen) en dat diverse Braziliaanse rechters hebben geoordeeld dat de arbitrageclausule aan hun bevoegdheid in de weg staat. Dit doet aan het voorgaande niet af, omdat dat onverlet laat dat de voor de aandeelhouders kenbare Engelstalige versie van de statuten van Petrobras, kort gezegd, geen geldige arbitrageclausule bevat en evenmin verwijst naar een geschrift waarin wel zo'n arbitrageclausule is opgenomen. In dit stadium kan bovendien niet worden vastgesteld of inderdaad sprake is van voor deze zaak relevante andersluidende oordelen en evenmin waarop de andersluidende oordelen van bedoelde rechters precies berusten en hoe het debat zich op dat punt heeft ontwikkeld, zodat daaraan geen beslissende betekenis kan toekomen. Voor de hand ligt dat in Brazilië is uitgegaan van de Braziliaanse tekst, die kennelijk anders luidde dan de Engelse vertaling; voorts staat vast dat de tekst tussentijds is gewijzigd. De overgelegde beslissing van 22 juni 2018 (productie 198) waarbij de Settlement Class is certified en de Settlement agreement en het allocatieplan zijn goedgekeurd, biedt geen concreet aanknopingspunt voor de stelling dat de Amerikaanse rechter van oordeel was dat sprake was van een geldige arbitrageclausule.



5.43.
De slotsom is dat artikel 58 van de statuten zoals dat tot november 2016 in de Engelstalige versie luidde niet tot gevolg heeft dat de rechtbank ten aanzien van de Petrobras aandeelhouders onbevoegd is om van de vorderingen van de Stichting (die gebaseerd zijn op de verwijten II tot en met VI) kennis te nemen.





5.44.
Gelet op de conclusie van de rechtbank in rov. 5.27 en 5.43 zal hierna worden onderzocht of de vorderingen tot aanhouding van de onderhavige procedure toewijsbaar zijn.

samenhangende procedures




5.45.
Petrobras c.s. en POG zijn van mening dat de rechtbank de zaak wegens litispendentie dient aan te houden totdat in de Verenigde Staten - en in Brazilië, naar alleen Petrobras c.s. hebben gesteld - definitief over vorderingen die vrijwel hetzelfde luiden als de vorderingen van de Stichting, of over daarmee samenhangende vorderingen is beslist. Ten aanzien van PGF hebben Petrobras c.s. daartoe verwezen naar artikel 33 en 34 Brussel I
bis-Vo en ten aanzien van Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] naar artikel 12 Rv. POG heeft verwezen naar artikel 34 Brussel I bis-Vo en zij heeft subsidiair een beroep gedaan op de procesregie in verband met een doelmatige rechtspleging.



5.46.
Petrobras c.s. en POG hebben ter onderbouwing van hun standpunt aangevoerd dat sinds 8 december 2014 in de Verenigde Staten - derhalve voordat de Stichting de procedure tegen Petrobras c.s. en POG aanhangig heeft gemaakt - een US Class Action aanhangig is en dat daarnaast in de Verenigde Staten een aantal individuele procedures worden gevoerd tegen onder meer Petrobras, [gedaagde 5] en [gedaagde 6] . De procedures hangen volgens Petrobras
c.s. en POG sterk samen met de onderhavige procedure, omdat steeds aan de orde is of beleggers in Petrobras onder meer Petrobras aansprakelijk kunnen houden voor de (gevolgen van de) fraude. Petrobras c.s. hebben daaraan toegevoegd dat het voor de toepassing van Braziliaans recht op de door de Stichting ingestelde vorderingen doelmatiger is om de inhoudelijke behandeling van de Braziliaanse zaken af te wachten. Voor aanhouding is in de visie van Petrobras c.s. en POG te meer aanleiding omdat de Stichting haar achterban zo heeft gedefinieerd dat daartoe ook beleggers behoren die buiten de reikwijdte van de Class Action Settlement vallen ; er zijn immers beleggers die wel onder de reikwijdte van de US Class Action, maar niet onder die van de Class Action Settlement vallen, met name omdat zij een opt-out verklaring hebben afgelegd. Over hun positie moet duidelijkheid bestaan alvorens de rechtbank oordeelt over de vorderingen van de Stichting.



5.47.
Overwogen wordt dat de rechter in de Verenigde Staten vanwege de Class Action Settlement niet toekomt aan een inhoudelijk oordeel over de vorderingen van de beleggers die de US Class Action hebben ingesteld. Dat is anders als beleggers die onder de schikking vallen voor een opt-out kiezen, zoals kennelijk in elk geval twee partijen inmiddels hebben gedaan. Onduidelijk is echter hoe het verdere verloop van deze procedures zal zijn en hoe lang zij zullen duren. Daarom is ook onduidelijk of binnen een redelijke termijn een uitspraak in deze procedures is te verwachten. Gelet op dit alles zal de rechtbank de zaak niet aanhouden vanwege de procedures in de Verenigde Staten (al dan niet in het kader van de US Class Action, de Class Action Settlement of separate procedures van beleggers die voor een opt-out hebben gekozen).



5.48.
Ten aanzien van de in Brazilië gevoerde procedures overweegt de rechtbank dat uit de stellingen van Petrobras c.s. volgt dat daarin met name aan de orde is of de Braziliaanse rechter zich onbevoegd verklaart vanwege de in artikel 58 van de statuten opgenomen clausule en dat in een aantal procedures reeds een onbevoegdverklaring is gevolgd. Enerzijds betekent dat dat geen inhoudelijk rechterlijk oordeel valt te verwachten over, kort gezegd, het gestelde handelen en nalaten van Petrobras, de drie Nederlandse vennootschappen, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen verdachten. Anderzijds is van



belang dat niet duidelijk is of de daar eventueel te wijzen arbitrale vonnissen vatbaar zullen zijn voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland. Brazilië is weliswaar partij bij het Verdrag van New York, maar voor erkenning is noodzakelijk dat sprake is van een geldig arbitraal beding en, zo is hiervoor geconcludeerd, artikel 58 (als hiervoor in 2.2 weergegeven) is geen geldig arbitraal beding; voor zover daar andere arbitrale bedingen aan de orde zijn is de relevantie voor deze zaak beperkt. Gelet op dit alles zal de rechtbank de zaak niet aanhouden vanwege de procedures in Brazilië.



5.49.
Petrobras c.s. hebben nog aangevoerd dat het ondoelmatig is om de vraag of de Stîchting na de Class Action Settlement nog een processueel belang heeft bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht, te beantwoorden voordat het oordeel over de Class Action Settlement kracht van gewijsde heeft. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.47 is overwogen, wordt dit standpunt van Petrobras c.s. niet gevolgd. In dat verband merkt de rechtbank op dat, als mocht blijken dat zeer snel definitieve duidelijkheid in de Verenigde Staten ontstaat, de betreffende beslissingen uiteraard in een later stadium in deze procedure kunnen worden ingebracht.


overige onderwerpen




5.50.
Petrobras c.s. en POG hebben de relatieve bevoegdheid van de rechtbank betwist. Hoewel zij geen daarop gerichte vordering hebben ingesteld, overweegt de rechtbank daarover zorgvuldigheidshalve dat zij op grond van artikel 99 Rv jo 107 Rv relatief bevoegd is, omdat PGF en POG in Rotterdam gevestigd zijn, zodat de rechtbank - voor zover haar rechtsmacht toekomt - ook relatief bevoegd is ten aanzien van de overige gedaagden.



5.51.
Petrobras c.s. hebben verzocht in de gelegenheid te worden gesteld hoger beroep tegen de beslissing in te stellen in het geval de rechtbank de door hen opgeworpen (onbevoegdheids)verweren geheel of gedeeltelijk zou verwerpen. De rechtbank ziet in hetgeen door Petrobras c.s. is aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de hoofregel dat hoger beroep van een tussenvonnis tegelijk met het eindvonnis wordt ingesteld.



5.52.
De rechtbank zal Petrobras c.s. en POG als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen veroordelen in de proceskosten van de incidenten. Nu de Stichting één conclusie van antwoord in beide incident heeft genomen, zal worden volstaan met een kostenveroordeling alsof sprake is van één incident. Petrobras c.s. en POG zullen hoofdelijk tot betaling van deze kosten worden veroordeeld. De kosten worden begroot op€ 1.356,00 (3 punten x tarief € 452,00).





6De beoordeling in de hoofdzaak


6.1.
Tijdens de op 23 augustus 2017 gehouden comparitie is - voor zover thans van belang - afgesproken dat Petrobras c.s. en POG een kort schematisch overzicht van de door hen voorziene ontvankelijkheids- en inhoudelijke verweren (skeleton argument) zullen opstellen en dat aan de hand daarvan, voordat een conclusie van antwoord wordt genomen, door alle verschenen partijen zal worden overlegd over de meest efficiënte procesvoering, in welk kader zo nodig een volgende regiezitting zal worden bepaald. Het in het proces-verbaal opgenomen tijdpad houdt in dat Petrobras c.s. en POG op de rol van 17 oktober 2018 een akte (inhoudende bedoeld skeleton argument) nemen, waarna de Stichting op de rol van 14 november 2018 een akte kan nemen met een - eveneens korte en schematische- reactie op de



aktes van Petrobras c.s. en POG, waarna een eventuele regiezitting op 18 december 2018 kan plaatsvinden. De hoofdzaak zal daarom verwezen worden naar de rol van 17 oktober 2018 voor het nemen van een akte door zowel Petrobras c.s. als POG waarin zij het genoemde korte schematische overzicht kunnen geven.





7De beslissing

De rechtbank


in de incidenten



7.1.
verklaart zich onbevoegd om:
van de jegens Petrobras, [gedaagde 5] , [gedaagde 6] en de niet verschenen gedaagden ingestelde vorderingen kennis te nemen voor zover deze zijn gebaseerd op:



verwijt I: het initiëren en in stand houden van de grootschalige fraude; en:



verwijt VII: het handelen in strijd met (overige) geldende regelingen;





7.2.
wijst de incidentele vorderingen van Petrobras c.s. en van POG voor het overige af;



7.3.
veroordeelt Petrobras c.s. en POG hoofdelijk in de kosten van het inci dent, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op € 1.356,00;


in de hoofdzaak




7.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen
van een akte door zowel Petrobras c.s. als POG waar zij ieder een kort schematisch overzicht van de door hen voorziene ontvankelijkhe"8s- en inhoudelijke verweren kunnen geven. De Stichting zal vervolgens in de gelegenh 1d worden gesteld om (op de rol va 14 november 2018) bij akte kort en schematisch op ie overzichten te reageren·



7.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.


Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt-Molier en mr.
M.P. van Achterberg en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.
[2066/106/2148 /2862]
Link naar deze uitspraak