Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2017:3285 
 
Datum uitspraak:17-05-2017
Datum gepubliceerd:26-06-2017
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:316869 /HA ZA 17-105
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Artikel 843a Rv. Geen voldoende duidelijk belang in relatie tot de vordering in de hoofdzaak bij het opvragen van de gevorderde bescheiden. Tevens al deels voldaan aan de vordering en voor een ander deel strijd met op grond van artikel 25 Gemeentewet opgelegde geheimhoudingsplicht.
Trefwoorden:bestemmingsplan
landbouwgrond
vaststellingsovereenkomst
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

zittingsplaats Arnhem


zaaknummer / rolnummer: 316869 / HA ZA 17-105 / 17


Vonnis van 17 mei 2017


in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. A]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B.V. B] .
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B.V. C]

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B.V. D]

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[B.V. E] .
6. [eiser X]
7. [eiser Z]
allen gevestigd/wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente]
eisers in de hoofdzaak
eisers in het incident
advocaat: mr. M.J.H. van Baalen te Wageningen

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE LINGEWAARD

zetelend te Bemmel
gedaagde in de hoofdzaak
gedaagde in het incident
advocaten: mr. H. Zeilmaker en mr. J.W.M. Hagelaars, beiden te Nijmegen


Partijen zullen hierna [eisers] en de Gemeente worden genoemd.





1De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de conclusie van antwoord in het incident.



1.2
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.






2De vooralsnog vaststaande feiten

2.1
Op initiatief van Basal Toeslagstoffen Maastricht (hierna: BTM) heeft de Gemeente op 6 februari 2014 een bestemmingsplan vastgesteld met het doel herinrichting van de Huissensche Waarden mogelijk te maken (hierna: het plan). Het concept voorontwerp daarvan dateerde van 6 september 2012. In het plan worden rivierverruiming en zand- en kleiwinning gecombineerd met recreatie, natuurontwikkeling en herstel van cultuur-historische waarden (hierna ook: het project). [eisers] hebben landbouwgrond binnen het plangebied. De zand- en kleiwinning door BTM - en de realisatie van het plan - maakte nodig dat BTM over de grond van [eisers] zou komen te beschikken. In het plan wordt in dit verband onder meer het volgende opgemerkt:

Één klein deel van de gronden in en rondom de toekomstige zandwinplas is (nog) niet in eigendom van BTM. Deze gronden vormen wel een onontbeerlijk onderdeel van het plan. Deze gronden zijn in het bezit bij de enige agrariër met een huisperceel in de Huissensche waarden. Deze agrariër pacht ook gronden van BTM en andere eigenaren die instemmen met de aanleg van de zandwinplas. Het is duidelijk dat de aanstaande ontpachting en uitvoering van het inrichtingsplan grote gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de betrokken agrariër. De huidige vorm is in ieder geval niet meer mogelijk.
De gemeente en/of BTM streven ernaar om met deze eigenaar een minnelijke overeenkomst te sluiten. Daarbij is ruiling van gronden, gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het bedrijf, en/of een passende financiële vergoeding mogelijk (..) Indien het minnelijke traject niet tot resultaat zal leiden kan de gemeenteraad besluiten om te onteigenen.
(..)
De gemeente Lingewaard heeft laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de bedrijfsverplaatsing van het bedrijf van de gebroeders [eisers] binnen en buiten het plangebied (..) Op basis van het onderzoek heeft de Gemeente de conclusie getrokken dat verplaatsing van het bedrijf binnen de Huissensche waarden niet realistisch is (..)
(..)
De gronden die nodig zijn voor de uitvoering van het plan worden bij voorkeur op minnelijke wijze verworven. Daarnaast zullen, binnen wettelijke kaders, ook de aantoonbare financiële gevolgen voor het bedrijf van reclamant, veroorzaakt door het initiatief, vergoed moeten worden (..)

Onder meer [eisers] hebben tegen het plan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.



2.2
De Gemeente had op 25 juli 2012 met BTM een uitvoeringsovereenkomst herinrichting plangebied Huissensche Waarden gesloten (hierna: de overeenkomst). Op grond hiervan was BTM belast met de uitwikkeling van het project (considerans, A4) en zou de Gemeente het ontwerpbestemmingsplan voortvarend in procedure brengen (art. 5.2). De Gemeente zou zich voorts actief inspannen om er samen met andere overheidsinstellingen zorg voor te dragen dat ten behoeve van voor de realisering van het project benodigde planologische maatregelen, vergunningen en ontheffingen tijdig besluiten zouden worden genomen. Onder het faciliteren werd tevens begrepen het bevorderen van de medewerking van derden, alsmede het inzetten van alle publiekrechtelijke instrumentaria teneinde tot realisatie te komen, waaronder eventueel indien noodzakelijk en voor zover wettelijk mogelijk de inzet van instrumenten ontleend aan de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Onteigeningswet (art. 5.5). Volgens artikel 8.2 van de overeenkomst zou BTM alle ten behoeve van het project noodzakelijke terreinen aankopen dan wel de beschikking daarover krijgen en zou de Gemeente BTM hierbij faciliteren door het eventueel, voor zover wettelijk mogelijk, inzetten van de instrumenten ontleend aan de Wet voorkeursrecht Gemeenten en de Onteigeningswet.



2.3
De Gemeente heeft [eisers] , nadat [eisers] daartoe een verzoek op grond van Wet openbaarheid van bestuur had gedaan, een kopie van de overeenkomst ter beschikking gesteld. In die kopie is een aantal bepalingen en een aantal gedeelten van bepalingen (voornamelijk bepalingen van financiële aard) onzichtbaar gemaakt.



2.4
BTM is met [eisers] in contact getreden teneinde hun gronden te verwerven die nodig waren voor realisering van het project.



2.5
In het kader daarvan hebben [eisers] meerdere adviseurs ingeschakeld en daarvoor kosten gemaakt.



2.6
Eind november 2014 heeft BTM de Afdeling bestuursrechtspraak bericht dat het project, onder meer wegens gewijzigde economische omstandigheden en de crisis in de markt, voor haar niet uitvoerbaar was en de Afdeling verzocht de beroepen gegrond te verklaren en het plan te vernietigen. Op 4 december 2014 heeft de raad van de Gemeente besloten ermee in te stemmen dat Burgemeester en Wethouders van de Gemeente met BTM afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van het project. Op 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het plan vernietigd.



2.7

[eisers] hebben in 2015 tevergeefs met de Gemeente gesproken over vergoeding van de onder 2.5 bedoelde kosten. Op 31 maart 2016 heeft de advocaat van [eisers] de Gemeente gesommeerd tot betaling van een desbetreffend bedrag van € 219.654, 93, aan welke sommatie de Gemeente geen gevolg heeft gegeven.






3Het vordering in de hoofdzaak en in het incident

3.1
In de hoofdzaak vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door [eisers] geleden schade en de veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 219.654, 93, vermeerderd met rente en kosten. [eisers] baseren die vorderingen op:
- de redelijkheid en billijkheid
- gerechtvaardigd vertrouwen/gewekte verwachtingen
- een vergelijkbaar oordeel van de Nationale Ombudsman
- het uitgangspunt van de Onteigeningswet, te weten volledige schadeloosstelling
- meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.



3.2
In het incident vorderen [eisers] , op grond van de artikelen 843a en 162, althans 21 en 22 Rv:
1. de Gemeente te veroordelen om in het geding te brengen:
a. de afspraken zoals vastgelegd in de overeenkomst;
b. (de afspraken zoals genoemd in) het raadsbesluit van 4 december 2014;
2. de Gemeente te veroordelen in de proceskosten en de nakosten van het incident.


3.3
Ter toelichting stellen [eisers] hierbij belang te hebben omdat zij met deze informatie hun stellingen nader kunnen onderbouwen. Immers, aldus [eisers] , waarschijnlijk hebben de Gemeente en BTM (nadere) afspraken gemaakt over de gronden van [eisers] , onder meer over:
- het moment dat de gronden van [eisers] aan BTM worden geleverd
- de prijs waarvoor BTM die gronden afneemt
- de situatie die ontstaat met het niet doorgaan van de zandwinning
- eventuele claims van derden zoals [eisers] .



3.4
De Gemeente voert gemotiveerd verweer, waarop hierna nog zal worden ingegaan. Zij concludeert tot:

Primair:

- niet-ontvankelijk verklaring van [eisers] dan wel afwijzing van de incidentele vorderingen
- hoofdelijke veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [eisers] in de kosten van het incident

Subsidiair:

- het verbinden van de voorwaarde aan een toewijzende veroordeling inhoudende dat [eisers] wordt geboden de betreffende stukken niet verder te verspreiden en geheim te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom
- het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een toewijzend vonnis met de bepaling dat van het vonnis tussentijds appel zal worden toegelaten.






4De beoordeling in het incident


3.1
Artikel 843a Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. De Gemeente betwist dat [eisers] een rechtmatig belang hebben bij de afspraken tussen BTM en de Gemeente, althans dat [eisers] aan hun stelplicht hebben voldaan door alleen te zeggen dat zij het waarschijnlijk vinden dat de Gemeente en BTM afspraken over de positie van [eisers] hebben gemaakt. Van geen van de onder 3.3 genoemde aspecten valt volgens de Gemeente in te zien dat die relevant zijn voor de stellingen die [eisers] in de hoofdzaak hebben geponeerd. Volgens de Gemeente miskennen [eisers] dat artikel 843a niet bedoeld is voor het opvragen van documenten waarvan de eiser slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. [eisers] stellen wel, aldus de Gemeente, dat zij hun stellingen nader kunnen onderbouwen als zij weten wat de Gemeente en BTM hebben afgesproken over de door [eisers] genoemde onderwerpen, maar [eisers] laten na om duidelijk te maken voor welke stellingen de afspraken dan van belang zijn. De Gemeente ziet werkelijk niet in waarom afspraken over de beëindiging van het project tussen BTM en de Gemeente van invloed zouden zijn op de aansprakelijkheid van de Gemeente voor door [eisers] gemaakte kosten.



3.2
Zonder een nadere toelichting – die ontbreekt – ziet de rechtbank dat ook niet in. Bovendien heeft de Gemeente bij haar conclusie een exemplaar van de overeenkomst in het geding gebracht grotendeels zonder de eerdere weglatingen. Alleen de in de overeenkomst genoemde bedragen zijn nu nog weggelaten. Wat de afspraken betreft waarnaar het genoemde raadsbesluit verwijst, heeft de Gemeente er zich, onder verwijzing naar een raadsbesluit van 26 november 2014, ook op beroepen dat in dat besluit – waarin wordt ingestemd met de kaders voor het aangaan van een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het project – op grond van artikel 25 van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd omtrent het in de desbetreffende besloten raadsvergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die de raad ter gelegenheid van die vergadering zijn overgelegd en dat de Gemeente een strafbaar feit zou plegen bij het prijsgeven van de inhoud van de genoemde afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank voert de Gemeente terecht aan dat, ware zij op zichzelf gehouden tot inzage, afschrift of uittreksel van een desbetreffend bescheiden, zij zich zou kunnen beroepen op gewichtige redenen om dat niet doen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv.



3.3
Het beroep op artikel 843a Rv slaagt dus niet. Om dezelfde redenen als hierboven genoemd ziet de rechtbank op dit moment ook geen aanleiding openlegging van de desbetreffende bescheiden en geschriften als bedoeld in artikel 162 Rv of overlegging van de desbetreffende bescheiden als bedoeld in artikel 22 Rv te bevelen. De vorderingen in het incident zullen daarom worden afgewezen.



3.4
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] in de kosten van het incident worden veroordeeld.






4De verdere procedure in de hoofdzaak


4.1
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord door de Gemeente.






5De beslissing

De rechtbank


in het incident:



5.1
wijst de vorderingen af;



5.2
veroordeelt [eisers] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 2.000,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (tarief VI, 1 punt);


in de hoofdzaak:




5.3
verwijst de zaak naar de rol van 28 juni 2017 voor het nemen van een conclusie van antwoord door de Gemeente.


Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
Link naar deze uitspraak