Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBOVE:2017:2566 
 
Datum uitspraak:23-05-2017
Datum gepubliceerd:23-06-2017
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:5817030 HA VERZ 17-37
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van de g-grond. Volgens werkgever is er sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk die is ontstaan door de wijze van communiceren door werknemer. Die communicatie bestaat uit vele ellenlange brieven met een vervelende, soms beledigende, toonzetting. De kantonrechter oordeelt dat onvoldoende is gebleken dat de werkgever zich adequaat heeft ingespannen om dat communicatieprobleem te verhelpen. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van een voldragen g-grond die ontbinding rechtvaardigt. Het verzoek wordt afgewezen.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
burgerlijk wetboek
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer : 5817030 \ HA VERZ 17-37


Beschikking van de kantonrechter van 23 mei 2017


in de zaak van

de stichting STICHTING SAXENBURGH GROEP,gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
verzoekende partij, hierna te noemen SBG,
gemachtigde: mr. G.M. Vos,

tegen



[verweerster]
,wonende te Emmen,
verwerende partij, hierna te noemen [verweerster] ,
gemachtigde: mr. A.J.E. Riemslag.





1De procedure


1.1.
SBG heeft een verzoek met producties (genummerd 1 t/m 13) ingediend, ingekomen ter griffie op 17 maart 2017, strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. [verweerster] heeft een verweerschrift met producties (genummerd 1 t/m 8) ingediend.



1.2.
Op 9 mei 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van SBG heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft mr. Riemslag met betrekking tot de producties bij verweerschrift nog de brief van 3 mei 2017 toegezonden en heeft zij bij brief van 4 mei 2017 de nadere producties 9 en 10 toegezonden.






2De feiten

2.1
SBG is een zorginstelling die zich bezig houdt met ouderenzorg, revalidatiezorg en ziekenhuiszorg. Er werken ongeveer 2000 mensen.



2.2

[verweerster] , geboren [1974] , is op 1 juli 2001 in dienst getreden bij SBG. De laatste functie die werknemer vervulde, is die van administratief medewerkster inkoop/operationeel medewerkster inkoop, met een salaris van € 2.281,81 bruto per maand, op basis van een werkweek van 32 uur (parttime factor 88,89%). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen van toepassing.



2.3
Bij brief van 22 januari 2015 heeft SBG aan [verweerster] meegedeeld dat haar functie niet terugkeert in de nieuwe organisatiestructuur en dat zij om die reden per 1 april 2015 als boventallig wordt aangemerkt.



2.4
In verband met de boventalligheid is op de situatie van [verweerster] het Doorlopend Sociaal Plan Saxenburgh Groep van toepassing (hierna: Sociaal Plan). Onder het kopje ‘Uitgangspunten’ van het Sociaal Plan staat onder meer:

In de begeleiding bij organisatieveranderingen zal het verkrijgen van ander werk door werknemers centraal staan. Gedwongen ontslagen zijn niet aan de orde. Dit betekent dat alle inspanningen erop gericht zijn dat werknemers worden geplaatst in een functie die aansluit bij hun capaciteiten, ervaringen en kwaliteiten, dan wel dat werknemers toegerust en in staat zijn om een andere functie binnen of buiten de organisatie te verwerven.




2.5
In de periode van 8 april 2015 tot 7 augustus 2015 heeft [verweerster] niet gewerkt in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof.



2.6
Tijdens de periode van boventalligheid heeft [verweerster] per aangetekende post meerdere omvangrijke brieven aan SBG gestuurd, waaronder onder meer:
- brief van 23 september 2015 – 19 november 2015 van 18 pagina’s
- brief van 22 december 2015 – 8 januari 2016 van 19 pagina’s
- brief van 23 december 2015 van 5 pagina’s
- brief van 23 januari 2016 – 6 februari 2016 van 19 pagina’s
- brief van 17 maart 2016 – 28 maart 2016 van 2 pagina’s en > 100 pagina’s aan bijlagen
- brief van 21 juni 2016 van 6 pagina’s



2.7
Bij brief van 14 januari 2016 schrijft de manager P&O, mevrouw [X] , per brief aan [verweerster] :

In het kader van de gesprekken die er gevoerd zijn en de verschillende brieven c.q. mails die we van jou hebben ontvangen berichten we je het volgende.



We hebben jouw informatie in goede orde ontvangen. We zijn geschrokken van de wijze waarop jij jouw onvrede en frustratie uit. De toon en inhoud van jouw brieven en mails zijn dermate ver verwijderd van ons standpunt dat we op dit moment daar niet schriftelijk, inhoudelijk op reageren. Het is onmogelijk op alle door jouw aangegeven opmerkingen, suggesties en vragen volledig en naar tevredenheid te reageren. (…) In verschillende gesprekken die er gevoerd zijn hebben we gepoogd die zaken bespreekbaar te maken die het proces verstoren. Helaas bleek dat in vele gevallen te moeilijk.



Gezien jouw vragen en opmerkingen m.b.t. het gelopen traject tot nu toe, is het noodzakelijk dat we in gesprek blijven met elkaar. Juist in persoonlijke gesprekken kan je tot een oplossing komen. Wij blijven streven naar een onderlinge verhouding en sfeer die het mogelijk maakt om jouw kansen op een nieuwe positie, maar ook eventueel noodzakelijk te maken afspraken over het dienstverband te maken. Dat streven hebben we bij iedereen die boventallig is verklaard en is ook passend binnen het beleid van de Saxenburgh Groep. (…)




2.8
Na een gesprek met [verweerster] op 8 december 2016 stuurt de manager Facilitair,Vastgoed en Techniek, de heer [Y] , op 16 december 2016 aan [verweerster] een e-mail waarin hij aan [verweerster] bevestigt dat hij haar wil betrekken bij een nieuwe ontwikkeling binnen zijn afdeling en dat hij haar in januari 2017 zal uitnodigen voor een nader gesprek daarover.



2.9
Vervolgens stuurt [verweerster] (op of omstreeks 13 januari 2017) per e-mail terug een zogenaamde ‘vooruitlopende reactie op gesprek 8 december 2016’. Aan het slot daarvan schrijft zij:

P.S. Ik heb er de tijd/moeite voor genomen om je middels deze vooruitlopende mail en mijn aanstaande reactie in 1 keer te voorzien van zo volledige informatie, waarmee we de kans verkleinen dat we met elkaar verzanden in een eindeloze heen- en weer communicatie over vragen/onduidelijkheden etc. Jij wilt immers ook snel verder met de invulling van dit project neem ik aan. Ik wil je daarom vriendelijk verzoeken om aankomende week mijn reactie op het gesprek per mail af te wachten. Wat mij betreft is van mijn zijde eventuele verdere communicatie/overleg over dit project/de tijdelijke werkzaamheid niet meer nodig. Een vervolggesprek op basis van deze reactie zal gezien deze korte vooruitlopende mail en mijn volledige reactie, namelijk niet meer zinvol zijn.


Desalniettemin kan ik het waarderen dat er aan mij gedacht is.




2.10
Daarop antwoord de heer [Y] per e-mail onder meer als volgt:

Helaas moet ik je melden dat ik zeer verbaasd, maar ook verbolgen ben over jouw reactie van afgelopen vrijdag – 13 januari 2017 – zoals verwoord in de bijlage.


In het gesprek van 8 december jl. hebben we heel duidelijk met elkaar besproken dat we je het vertrouwen geven om je op een nieuwe structurele positie op de afdeling inkoop te betrekken. Met de beste bedoelingen hebben we je geïnformeerd over de komende ontwikkelingen en dat we jou daar, vanuit goed werkgeverschap, een rol in willen geven.



In dat kader hebben we je een aantal vragen gesteld (zodat we zorgen dat onze verwachtingen matchen), maar ook besproken dat we vooral rechtstreeks en normaal met elkaar willen communiceren, zonder ellenlange schriftelijke betogen met allerlei onjuiste conclusies, beledigingen en insinuaties. Wat er in het verleden is gepasseerd (…) is door mij en een aantal collega’s als zeer vervelend ervaren.



Die manier van communiceren vinden wij namelijk NIET acceptabel, hetgeen reeds meermaals met je is besproken en ook tijdens het laatste gesprek nog eens extra is benadrukt. Tot mijn grote verbazing doe je het nu gewoon weer. (…)



De maat is nu echt vol en ik vraag je vriendelijk, doch dringend nu voor de laatste maal nadrukkelijk om hier onmiddellijk mee te stoppen. Ik wil dan ook géén aanvullende reactie van jou op de ‘vooruitlopende’ mail meer zien, want alleen dan kunnen we kijken of er voor de toekomst nog voldoende vertrouwen is. (…)






3Het verzoek

3.1.
SBG verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW, onder toekenning van een wettelijke transitievergoeding en onder compensatie van kosten. Dit betekent dat SBG verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van het feit dat de arbeidsverhouding zodanig is verstoord, dat van een werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.



3.2
SBG legt aan het verzoek ten grondslag dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die met name is ontstaan door de manier waarop [verweerster] heeft gecommuniceerd vanaf het moment dat zij boventallig is verklaard. Die communicatie bestaat uit vele ellenlange brieven met een vervelende, soms beledigende, toonzetting. SBG stelt dat dit heeft geleid tot een onherstelbare vertrouwensbreuk. Om die reden wenst zij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.



3.3

[verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair, voor het geval de ontbinding wordt toegewezen, tot toekenning van een transitievergoeding van € 16.811,33 bruto, alsmede een billijke vergoeding van € 60.000,= met de wettelijke rente over die vergoedingen en daarbij vraagt zij om bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de geldende opzegtermijn zonder aftrek van proceduretijd. In beide gevallen verzoekt zij om SBG te veroordelen in de kosten van de procedure.



3.4

[verweerster] voert tegen het verzoek aan dat na de boventallig verklaring voor haar van belang is dat het Sociaal Plan goed wordt uitgevoerd. Dat betekent voor haar dat haar voorrangspositie bij het vervullen van interne vacatures moet leiden tot een nieuwe plek in de organisatie en niet dat SBG telkens weer op de voorgrond zet dat zij met [verweerster] een vaststellingsovereenkomst wil sluiten teneinde de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Zij heeft kritiek gehad op de uitvoering van het Sociaal Plan en heeft die kritiek op haar manier geuit richting werkgever. Zij vecht voor behoud van haar arbeidsplek bij deze werkgever en voert aan dat het vanuit dat oogpunt haar goed recht is om bij de werkgever te protesteren als zaken niet goed gaan. SBG is echter onvoldoende ingegaan op haar inhoudelijke vragen. Dat zij zich wil inzetten voor de organisatie blijkt volgens [verweerster] uit het feit dat zij al die tijd gewoon het haar opgedragen werk heeft gedaan en dat de leidinggevenden daarover telkens tevreden zijn.





4De beoordeling

4.1
Gesteld noch gebleken is dat een opzegverbod van toepassing is.



4.2
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Stcrt. 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).



4.3
De kantonrechter stelt vast dat waar het de werknemer met name te doen is om de inhoud van haar kritiek, de werkgever voornamelijk is afgeketst op de vorm waarin de kritiek is geuit. Wat dat betreft is er wel sprake van enige verstoring in de verstandhouding tussen partijen. Het is echter de vraag of er in deze situatie geoordeeld kan worden dat er sprake is van een zo ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.



4.4
Gezien de in deze procedure door SBG overgelegde brieven met bijlagen van [verweerster] , stelt de kantonrechter vast dat deze brieven inderdaad op bepaalde momenten scherp van toon zijn en dat de brieven qua lengte zeer omvangrijk zijn zodat deze niet prettig zijn om te lezen. De kantonrechter acht het van belang om in zijn beoordeling van deze situatie de omstandigheid te betrekken dat deze brieven zijn geschreven door een werknemer wiens arbeidsplaats op de tocht staat en die in die periode enkele maanden niet aan het arbeidsproces deelnam vanwege zwangerschap en bevalling. De brieven zijn derhalve onder druk van een dreigend ontslag tot stand gekomen. In dat kader is tevens van belang dat SBG wel betoogt dat zij niet uit was op ontslag (zoals is verwoord bij de uitgangspunten van het Sociaal Plan), maar dat anderzijds is gebleken dat zij meerdere keren aan [verweerster] de mogelijkheid heeft voorgehouden om tot een vaststellingsovereenkomst te komen ten einde de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Onbestreden is door [verweerster] aangevoerd dat verschillende collega’s van haar hun arbeidsovereenkomst met een vaststellings-overeenkomst hebben laten beëindigen. Ook ter zitting heeft SBG genoemd dat een vaststellingsovereenkomst voor haar een oplossingsrichting is in het geval van boventalligheid, aangezien zij geen harde baangarantie kan geven. De druk van een dreigende beëindiging van de arbeidsovereenkomst was derhalve reëel aanwezig.



4.5
Uit de situatie die nu is ontstaan, blijkt dat de brieven van [verweerster] een averechts effect hebben gehad. Uit haar brieven blijkt immers dat zij uit was op antwoorden op haar inhoudelijke vragen over het proces van boventalligheid, maar die antwoorden heeft zij kennelijk niet afdoende gekregen. De inhoud en de vorm (toonzetting en overmatige uitvoerigheid) van de communicatie hebben elkaar wat dat betreft tegengewerkt. SBG heeft gesteld dat zij tijdens gesprekken met [verweerster] aan haar heeft duidelijk gemaakt dat zij de toonzetting van de brieven niet op prijs stelde. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft SBG niet goed duidelijk weten te maken wat zij concreet als werkgever heeft gedaan om [verweerster] te begeleiden, toen bleek dat enkel haar opmerkingen daarover niet tot het gewenste resultaat leidden. Dat het niet goed lukte om dat probleem bespreekbaar te maken blijkt immers al uit de brief van SBG van 14 januari 2016. In die situatie had SBG een derde kunnen inschakelen (bijvoorbeeld een coach, mediator of bedrijfsmaatschappelijk werker) om [verweerster] in haar kwetsbare positie te helpen bij de communicatie richting haar werkgever, even los van de inhoudelijke antwoorden op haar vragen.



4.6
Een andere omstandigheid die logischerwijs een negatieve invloed heeft gehad op de communicatie van partijen is het feit dat de wijze waarop binnen SBG met vrijkomende vacatures is omgegaan niet altijd goed is verlopen. Zo is er in februari 2016 een vacature ‘medewerker servicegericht planbureau’ ontstaan. Nog voor deze functie werd opengesteld heeft [verweerster] op eigen initiatief een gesprek gehad met de leidinggevende van het nieuw op te zetten planbureau. Vervolgens is [verweerster] door SBG op de opengestelde vacatures geattendeerd teneinde te kunnen solliciteren, hetgeen [verweerster] ook heeft gedaan. Tijdens het verloop van de sollicitatieprocedure heeft [verweerster] niets meer vernomen. Vervolgens bleek dat [verweerster] het voorgesprek al als een afwijzing had moeten opvatten. Voorts heeft SBG ter zitting erkend dat het is voorgekomen dat ontstane vacatures al werden ingevuld zonder dat ze algemeen binnen de organisatie zijn opengesteld, ondanks het feit dat dit niet de voorgeschreven procedure is. [verweerster] heeft daarom niet altijd de kans gehad om te solliciteren op functies die wel in aanmerking kwamen. Zo is in de functie ‘medewerker planning bureau patiënten logistiek’ medio december 2016 zonder openstelling een andere medewerker geplaatst die veel korter in dienst was dan [verweerster] , terwijl [verweerster] op basis van het Sociaal Plan bij gelijke geschiktheid juist voorrang had behoren te krijgen bij plaatsing. Het is dan ook begrijpelijk dat dergelijke gebeurtenissen frustraties hebben opgeleverd bij [verweerster] en dat dit haar kritische houding heeft versterkt. Dit is de communicatie tussen [verweerster] en de medewerkers van P&O (de personeelsafdeling van SBG) niet ten goede gekomen.



4.7
Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat SBG ter zitting heeft laten doorschemeren dat de weerstand bij de personeelsafdeling tegen de brieven van [verweerster] langzamerhand heeft doorgewerkt bij de interne beoordeling of er – bij meerdere sollicitanten – sprake is van gelijke geschiktheid. Het is de vraag of dat terecht is. Er zijn immers geen klachten aangevoerd over de uitvoering van de werkzaamheden door [verweerster] op de werkvloer. [verweerster] heeft in de afgelopen twee jaar, ondanks haar boventalligheid, telkens op wisselende tijdelijke plekken gewoon gewerkt. Dat de betreffende leidinggevenden tevreden waren over dat werk, zoals zij zelf aanvoert, is door SBG niet weersproken. Bovendien is gesteld noch gebleken dat ook vóór het boventallig worden al sprake was van onwelgevallige communicatie van de kant van [verweerster] . Deze vorm van communicatie moet derhalve worden gerelateerd aan de reorganisatie en (de uitvoering van) het Sociaal Plan.



4.8
Op grond van voorgaande overwegingen komt de kantonrechter tot de conclusie dat de verstoring tussen partijen louter ligt op het vlak van de communicatie met P&O in verband met de uitvoering van het Sociaal Plan en, in het verlengde daarvan, in het omgaan met vacatures. Aan die verstoring hebben beide partijen hun bijdrage geleverd, terwijl onvoldoende is gebleken dat de werkgever zich adequaat heeft ingespannen om dat communicatieprobleem te verhelpen. Op uitvoering van de werkzaamheden door [verweerster] valt niets aan te merken en er is niet gebleken van een verstoring tussen [verweerster] en haar leidinggevenden op de werkvloer. Gelet op deze omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat er geen sprake is van een zodanig ernstige en duurzame verstoring van de verstandhouding dat er sprake is van een voldragen g-grond die ontbinding rechtvaardigt. De kantonrechter zal het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst daarom afwijzen.



4.9
Gelet op de uitkomst van de zaak, zal SBG worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.200,= voor salaris gemachtigde.






5De beslissing
De kantonrechter:


5.1.
wijst de verzochte ontbinding af;



5.2.
veroordeelt SBG tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 1.200,=;



5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.


Deze beschikking is gegeven door mr. F. Koster, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2017. (ap)
Link naar deze uitspraak