Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RVS:2017:2763 
 
Datum uitspraak:11-10-2017
Datum gepubliceerd:11-10-2017
Instantie:Raad van State
Zaaknummers:201607565/1/A2
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Bij uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling het door het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2015 in zaak nr. 15/1388 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, het door [verzoekster] daartegen ingestelde incidenteel hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het door [verzoekster] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard en een besluit van het college van 19 oktober 2015 vernietigd. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Trefwoorden:agrarisch
bestemmingsplan
planschade
Wetreferenties:Algemene wet bestuursrecht
Wet ruimtelijke ordening
 
Uitspraak
201607565/1/A2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te Nieuwediep, gemeente Aa en Hunze,
verzoekster,

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1925.

Procesverloop

Bij uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling het door het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2015 in zaak nr. 15/1388 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, het door [verzoekster] daartegen ingestelde incidenteel hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het door [verzoekster] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard en een besluit van het college van 19 oktober 2015 vernietigd. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht de uitspraak van 13 juli 2016 te herzien dan wel vervallen te verklaren.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2017, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ir. R.G. van Popta, en het college, vertegenwoordigd door ing. G. Ebels en T. Bruining, zijn verschenen. Ter zitting heeft [verzoekster] verzocht om wraking van mr. B.P.M. van Ravels. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst.

Het verzoek om wraking is door een kamer, bestaande uit drie andere leden van de Afdeling, ter zitting behandeld op 31 augustus 2017 en bij mondelinge uitspraak van dezelfde dag afgewezen.

De Afdeling heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting van 31 augustus 2017, waar het college, vertegenwoordigd door ing. G. Ebels en T. Bruining, is verschenen.

Overwegingen

1.    [verzoekster] is eigenaresse van de vrijstaande woning aan de [locatie] te Nieuwediep (hierna: de woning). Zij heeft bij het college een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit vermindering van de waarde van de woning, die zij onder meer stelt te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan Kanaaldorpen van 13 juli 2011 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). In het nieuwe bestemmingsplan heeft een ten zuidoosten van de woning gelegen agrarisch gebied (hierna: het plangebied) een bestemming voor Verkeer - Parkeerterrein gekregen. Het college heeft [verzoekster] een tegemoetkoming in planschade toegekend. [verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat die tegemoetkoming onvoldoende is, omdat, samengevat weergegeven, het college de maximale mogelijkheden van het nieuwe planologische regime en de daaruit voor haar voortvloeiende nadelen heeft onderschat.

2.    In haar uitspraak van 4 september 2015 heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen uitsluitend in geschil is of het college voldoende rekening heeft gehouden met de maximale mogelijkheden van het nieuwe planologische regime en dan met name met de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan op de gronden met de bestemming Verkeersterrein-Parkeerterrein. De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van [verzoekster] geoordeeld dat het college onvoldoende rekening met deze mogelijkheden heeft gehouden en dat het college is uitgegaan van een onjuiste maximale invulling van het nieuwe planologische regime. Uitgaande van een door haar gegeven uitleg aan de planregels van het nieuwe bestemmingsplan, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de nadelige gevolgen van het nieuwe planologische regime heeft onderschat, omdat het nieuwe bestemmingsplan niet in de weg staat aan realisering van een parkeerdek met een open staalconstructie. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van het college vernietigd wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft in haar uitspraak ook te kennen gegeven dat het college zich in het nieuwe besluit op bezwaar dient uit te laten over het door [verzoekster] ingenomen standpunt dat het nieuwe planologische regime ook de mogelijkheid biedt voor het realiseren van een parkeerdek als ophoging.

3.    Het college heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. [verzoekster] heeft tegen deze uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van het college was, samengevat, gericht tegen de uitleg die de rechtbank in haar uitspraak had gegeven aan de planregels van het voor het plangebied geldende nieuwe planologische regime en tegen het daarop gebaseerde oordeel over de maximale invulling van dit regime en het daaruit voor [verzoekster] voortvloeiende nadeel.

4.    In haar uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling het door het college ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, het door [verzoekster] ingestelde incidenteel hoger beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het door [verzoekster] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de Afdeling het besluit van college van 19 oktober 2015, dat het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank had genomen en dat, gelet op artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met art. 6:24 van die wet, eveneens onderwerp van dit geding vormde, vernietigd.

5.    [verzoekster] heeft tegen het hoger beroep van het college onder meer ingebracht dat dit hoger beroep in verband met het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het college niet te kennen had gegeven wat er met de aangevallen uitspraak diende te gebeuren. In de uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling dit betoog verworpen. Daartoe heeft zij overwogen dat duidelijk is dat het college vernietiging van de uitspraak van de rechtbank beoogde en dat er geen grond is voor het oordeel dat het college geen belang had bij het hoger beroep.

6.    Aan haar verzoek om herziening van de uitspraak van 13 juli 2016 op het door het college ingestelde hoger beroep heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat een hogerberoepschrift een verzoek of eis om vernietiging van de aangevallen uitspraak moet bevatten, dat het college in hoger beroep niet om vernietiging van de aangevallen uitspraak heeft verzocht, dat de Afdeling dat verzoek ten onrechte aan het college heeft toegeschreven en dat de Afdeling het hoger beroep van het college niet-ontvankelijk had behoren te verklaren. In dit verband voert zij aan dat zij, na kennisneming van de uitspraak van 13 juli 2016, bij e-mailbericht van 15 augustus 2016 aan het college heeft gevraagd of het over brieven of andere documenten ter ondersteuning van het oordeel van de Afdeling beschikt en dat het college, bij brief van 31 augustus 2016, vervolgens heeft medegedeeld dat dat niet het geval is. Voorts voert zij aan dat zij zich, in het kader van een schikkingsvoorstel, in een e-mailbericht van 15 september 2016 op het standpunt heeft gesteld dat het college met het instellen van hoger beroep niet de vernietiging van de aangevallen uitspraak heeft beoogd en dat het college dat in een brief van 26 september 2016 niet heeft ontkend. Volgens [verzoekster] is daarmee sprake van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

6.1.     Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:

De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4582), is herziening een buitengewoon rechtsmiddel dat er niet toe dient om een geschil waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. De uitspraak kan slechts worden herzien, indien deze in het licht van na de uitspraak bekend geworden nieuwe feiten of omstandigheden, bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, geen stand meer kan houden.

6.3.    Het betoog van [verzoekster] komt grotendeels neer op een herhaling van hetgeen zij heeft aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 13 juli 2016. In die uitspraak heeft de Afdeling daarop beslist. Het bijzondere rechtsmiddel herziening biedt een partij niet mogelijkheid het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. De hierboven vermelde, onder a, b en c in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb genoemde criteria zijn cumulatief.  Wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking kunnen komen, dient derhalve aan al deze drie criteria te worden voldaan. De door [verzoekster] gestelde feiten en omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden die, waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.

6.4.    Hetgeen [verzoekster] overigens naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar verzoek om herziening, komt er op neer dat hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2017 heeft overwogen evident in strijd met het recht is. Ter onderbouwing van dit betoog heeft zij echter geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb, naar voren gebracht.

7.    Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.

8.    [verzoekster] heeft de Afdeling voorts verzocht om de uitspraak van 13 juli 2016, voor zover deze betrekking heeft op haar incidenteel hoger beroep, vervallen te verklaren. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat de Afdeling in die uitspraak ten onrechte het incidenteel hoger beroep ongegrond heeft verklaard en dat hetgeen de Afdeling ter motivering daarvan heeft overwogen evident onjuist is. Het is, volgens [verzoekster], evident in strijd met de goede procesorde dat het college in hoger beroep argumenten naar voren heeft gebracht, die na het besluit op bezwaar geen onderdeel van het rechtsgeschil waren. In dit verband heeft zij aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft miskend dat het college zich in het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van 23 januari 2015, niet op het standpunt heeft gesteld dat een parkeerdek met open staalconstructie een overkapping in de zin van de planregels van het nieuwe bestemmingsplan is. Dit heeft volgens [verzoekster] tot gevolg dat het college dit standpunt niet alsnog kan innemen zonder in strijd met een goede procesorde te handelen.

8.1.    In de uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling daarover overwogen dat in het advies van de commissie van 23 januari 2015 is uiteengezet dat het, gelet op de planregels, niet is toegestaan een parkeerdek met een open staalconstructie in het plangebied op te richten, zodat deze mogelijkheid terecht niet in de planvergelijking is betrokken. De commissie heeft daartoe slechts als argument gegeven dat een parkeerdek met een open staalconstructie geen bouwwerk is dat ondergeschikt is aan de bestemming voor parkeerterreinen, als bedoeld in artikel 16.1 van de planregels. Dit betekent echter niet dat de rechtbank niet had mogen toetsen, zoals zij heeft gedaan, of het realiseren van een parkeerdek met een open staalconstructie niet op grond van een ander argument kan worden uitgesloten, zoals het college in bezwaar en in beroep had aangevoerd.

8.2.    Een uitspraak kan slechts in zeer bijzondere gevallen vervallen worden verklaard. Vervallenverklaring van een uitspraak dient uitsluitend tot herstel van evidente, niet voor rectificatie vatbare fouten van de rechter, die niet door het instellen van enig rechtsmiddel kunnen worden ondervangen.

8.3.    Hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat zodanig, zeer bijzonder geval zich hier voordoet.

9.    [verzoekster] heeft de Afdeling verder verzocht het hoger beroep van het college te vernietigen wegens strijd met de goede procesorde.

9.1.    De Afdeling is niet bevoegd een hoger beroep van een partij te vernietigen. De Afdeling ziet ook overigens geen aanleiding om op grond van dit argument ambtshalve tot vervallenverklaring van de uitspraak van 13 juli 2016 over te gaan.

10.    De Afdeling ziet, gelet op het voorgaande, geen grond om ambtshalve tot vervallenverklaring van de uitspraak van 13 juli 2016 over te gaan en het incidenteel hoger beroep van [verzoekster], zoals verzocht, opnieuw te behandelen.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Ravels    w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017

452.
Link naar deze uitspraak