Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBROT:2021:1279 
 
Datum uitspraak:19-02-2021
Datum gepubliceerd:23-02-2021
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:AWB - 20 _ 1991
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Aanvraag WIA-uitkering afgewezen, want eiseres is minder dan 35% arbeidsongeschikt. Eiseres kan eenvoudige gebruiksaanwijzingen of instructies lezen op basis van opleidingsniveau.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/1991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen


[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,
gemachtigde: mr. T. Erdal,

en


de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.




Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.

Bij besluit van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Dordrecht op 4 februari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.




Overwegingen


1.1.
Eiseres is vanwege lage rugpijn op 18 september 2017 uitgevallen voor haar werk als tuinbouwmedewerker. Op 16 juni 2019 heeft eiseres een Wet WIA-uitkering aangevraagd.



1.2.
In verband met deze aanvraag heeft na de toepasselijke wachttijd op 31 oktober 2019 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. In het rapport van diezelfde datum heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Er lijkt volgens de verzekeringsarts een discrepantie te zijn tussen de medische objectiveerbare gegevens en de beleving van eiseres; zij ervaart meer beperkingen dan er op medische gronden kan worden gegeven. Op basis van de gestelde diagnoses zijn er echter gronden om haar te beperken voor zwaar fysieke werkzaamheden. Daarnaast dient eiseres te worden beperkt op persoonlijk en sociaal functioneren, omdat de behandelaar aangeeft dat sprake is van depressieve episode en ongespecificeerde angststoornis waarvoor eiseres onder behandeling staat. Eiseres kan aldus volgens de verzekeringsarts arbeid verrichten die voldoet aan wat is vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2019, geldig per 25 september 2019. In de FML zijn beperkingen aangegeven voor 1. Persoonlijk functioneren, 2. Sociaal functioneren, 3. Aanpassing aan fysieke omgevingseisen, 4. Dynamische handelingen, 5. Statische houdingen en 6. Werktijden.

De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens een aantal gangbare functies geduid waarbij hij rekening heeft gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. Hij heeft de volgende functies geselecteerd, namelijk Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Monteur printplaten (SBC-code 267051) en Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071). Aanvullend is de functie Medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie functies, Monteur printplaten), kan worden verdiend, ligt 1,55% lager dan het inkomen dat eiseres verdiende voordat zij ziek werd (het zogeheten maatmaninkomen). Hiermee is door de primaire arbeidsdeskundige een arbeidsongeschiktheidspercentage van 1,55% vastgesteld.



1.3.
Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit vastgesteld dat eiseres, in aansluiting op de toepasselijke wachttijd, met ingang van 16 september 2019 niet in aanmerking voor een Wet WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.



2.1.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 februari 2020 vastgesteld dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts zorgvuldig was en dat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres correct zijn vastgesteld. Bij de voornamelijk onvoldoende medisch objectief te verklaren klachten zijn de beperkingen zeer fors en ruim aangegeven. Er zijn geen argumenten aangevoerd die aanleiding gaven om meer beperkingen aan te nemen voor aandacht- en concentratieproblemen. De gehoorproblemen en klachten aan de duimen gaven evenmin aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen.



2.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 maart 2020 aanleiding gezien om de functies Medior Soldering operator (uit de SBC-code 111180 Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten)) en Monteur printplaten te laten vervallen omdat de gevraagde kennis van de Engelse en Nederlandse taal niet aanwezig is bij eiseres. Hij heeft twee nieuwe functies geselecteerd, namelijk Productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) en Medewerker bloemzaadproductie (SBC-code 111010). Op basis van de nieuwe mediaanfunctie (Productiemedewerker metaalbewerking) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eiseres 15,14% arbeidsongeschikt is. Dit is minder dan 35% en daarmee heeft verweerder bij het bestreden besluit vastgesteld dat het bezwaar van eiseres ongegrond is.

3. In beroep voert eiseres aan dat haar arbeidsongeschiktheid door verweerder niet conform het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is onderzocht. Zij voert daartoe aan dat de verzekeringsarts enkel op zijn eigen oordeel is afgegaan, terwijl eiseres nog diverse behandelingen dient te ondergaan. Zo wijst eiseres erop dat zij voor haar knipvinger injecties krijgt, maar dat een operatieve ingreep niet is uitgesloten. Diverse behandelingen van de knieklachten hebben ook niet geleid tot een verbetering; een mogelijke verbetering zou kunnen optreden met een kunstknie. Deze behandeling dient nog in gang te worden gezet en kan mogelijk een beduidend effect hebben op de mogelijkheden om arbeid te verrichten in de toekomst. Niet is gebleken dat met deze mogelijke behandelwijze rekening is gehouden.

Eiseres claimt verder dat het onderzoek in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat niet de juiste diagnoses zijn gesteld en de juiste beperkingen in acht zijn genomen. Eiseres heeft meer beperkingen dan in de FML zijn vastgesteld. Zij lijdt aan incontinentie en heeft klachten aan voeten, knieën, in de lage rug en nek, met uitstralingspijn. In combinatie met de knieklachten betekent dit dat eiseres nauwelijks kan lopen, maar desondanks zijn daarvoor vrijwel geen beperkingen in de FML opgenomen. Aan de psychische klachten is volkomen voorbij gegaan, terwijl deze alleen maar verergeren. Eiseres lijdt aan een depressie en heeft een verstoord dag- en nachtritme en gebruikt medicatie. De FML doet geen recht aan de beperkingen van eiseres. Doordat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen is eiseres ook niet in staat om de geduide functies te verrichten. Het handelingstempo is te hoog en ze kan niet langdurig staan en/of zitten. Vanwege de taalbarrière is het niet mogelijk om onder meer instructies te bespreken of intern opgeleid te worden.

Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres nog nadere (medische) informatie overgelegd.

4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.



5.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 16 september 2019 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, gelet op haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.



5.2.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, dat wat in het bezwaarschrift is aangevoerd en op de hoorzitting in bezwaar, en ook op de in het dossier aanwezige medische informatie (informatie van de behandelend sector). Het onderzoek heeft daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1306), mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel en is raadpleging van de behandelend sector aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Geen van deze situaties doet zich hier, ten tijde van de datum in geding, voor. Niet is gebleken dat een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet en er zijn geen aanwijzingen voor een afwijkend standpunt van de behandelend sector. Dat eiseres (op 9 maart 2020) voor haar knieklachten door de huisarts is verwezen naar de orthopeed, dat een kunstknie mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering, en een operatie voor haar knipvinger in de toekomst wellicht niet is uitgesloten, maakt dat niet anders. Bovendien is bij de heroverweging in bezwaar de van de behandelend artsen ontvangen medische informatie reeds betrokken bij de beoordeling. Het onderzoek heeft ook op dit punt op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.

De rechtbank stelt vast dat de primaire verzekeringsarts de diagnoses depressieve episode, ongespecificeerde angststoornis, chronisch pijnsyndroom, gonartrose (slijtage in de knieën), tendinopathie (peesontsteking), lage rugklachten en cervicaal radiculaire pijnklachten (nekhernia) heeft gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze diagnoses onderschreven. Blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 februari 2020 is ten aanzien van de knieklachten bekend dat sprake is van forse patellofemoraal arthrose met multipele kraakbeendefecten, chondropathie graad 3-4. Ten aanzien van de in het beroepschrift gestelde diagnoses, en de door eiseres overgelegde (medische) informatie, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 juli 2020 toegelicht dat sprake is van slijtage aan de knieën en dat geen sprake is van een algehele artrose. De pijnklachten zijn verder onvoldoende verklaarbaar. De triggerfinger is eind januari 2020 en dus vier maanden na de datum in geding ontstaan en wordt om die reden niet meegenomen bij het vaststellen van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres. Voor wat betreft het item ‘lopen’ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat eiseres niet geknield of gehurkt actief kan zijn, maar dat zij wel een kwartier achter elkaar zou kunnen lopen met een maximum van 1 tot 2 uur per dag. Ook wordt zij in staat geacht om incidenteel iets van de grond op te rapen, zoals een muntstuk. Dat eiseres zich hierin niet kan vinden, zoals zij ter zitting nog heeft benadrukt, maakt niet dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kan worden gevolgd, indachtig het feit dat de klachten en beperkingen van eiseres zijn onderkend en betrokken. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat in de FML in alle categorieën, inclusief in het persoonlijk functioneren, beperkingen zijn aangegeven die ruimschoots tegemoetkomen aan de geclaimde beperkingen van eiseres. De rechtbank ziet in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen aanknopingspunten voor twijfel aan dit standpunt. Eiseres heeft niet met (nadere) medische stukken aannemelijk gemaakt dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hadden van haar situatie. Daarbij merkt de rechtbank op dat, hoewel de situatie van eisers invoelbaar is, de subjectieve beleving van de klachten door eiseres niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. Het gaat er voor de FML niet om hoe de klachten worden ervaren, maar van belang is welke klachten objectief kunnen worden vastgesteld, zoals de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) ook terecht heeft opgemerkt. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak, zie onder meer de uitspraak van de Raad van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat ten onrechte geen beperking is opgenomen in de FML ten aanzien van ‘lezen’ (in de Nederlandse taal), volgt de rechtbank dit niet. Het betreft het ontbreken van vaardigheden, waarmee in het arbeidskundig profiel rekening is gehouden. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt.

Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat in bezwaar ten onrechte functies zijn geselecteerd waarbij kennis van de Nederlandse taal vereist is. Dit betoog faalt. De arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) heeft het opleidingsniveau van eiseres bepaald op ‘2’; dit komt neer op het kunnen lezen van eenvoudige gebruiksaanwijzingen of instructies. Vastgesteld is dat eiseres in haar land van herkomst het basisonderwijs heeft gevolgd en enkele jaren voortgezet onderwijs. Zij heeft een certificaat behaald voor de Nederlandse taal. Verder is onderkend dat eiseres zeer matig Nederlands spreekt; zij kan de Nederlandse taal spreken en verstaan als het gaat om eenvoudige woorden en zinnen. Niet kan worden vastgesteld dat eiseres de Nederlandse taal qua schrift beheerst. Hiermee is bij het duiden van de functies in bezwaar rekening gehouden. Zo heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de primaire geduide functie Monteur printplaten (SBC-code 267051) juist verworpen, omdat eiseres de Nederlandse taal niet kan lezen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 juli 2020 (naar aanleiding van de gronden van beroep) inzichtelijk gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn. Hij heeft daarbij toegelicht dat er geen sprake is van lezen, maar - zoals de arbeidskundig analist desgevraagd heeft aangegeven - het opvolgen van werkinstructies, welke zijn gebaseerd op het herkennen van symbolieken en plaatjes. Van het lezen van complexe instructies is dus geen sprake. Ook zou eiseres in staat moeten zijn om een interne opleiding te volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat bij de geduide functies geen hoog handelingstempo is vastgesteld en dat de belasting van eiseres op het gebied van dynamische handelingen (handgebruik), staan en zitten niet wordt overschreden. Eiseres kan alle handgrepen uitoefenen en het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) geeft geen signalering ten aanzien van extreme hand- en vingerbewegingen. De beroepsgronden slagen daarmee niet.



5.3.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 15,14%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 februari 2021 .



De griffier is buiten staat



griffier rechter


Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Link naar deze uitspraak