Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBROT:2020:9449 
 
Datum uitspraak:22-10-2020
Datum gepubliceerd:06-07-2022
Instantie:Rechtbank Rotterdam
Zaaknummers:ROT 19/866 en ROT 19/2795
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Boetes opgelegd aan slachterij voor problemen bij het kantelen. Een klep van de containers ging niet open wat pijn spanning en lijden heeft veroorzaakt bij de kuikens. Voor de rechtbank staat vast dat er voor eiseres nog onbenutte mogelijkheden waren om dit te vermijden. De boetes zijn terecht opgelegd, maar de boetes worden verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
pluimvee
 
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummers: ROT 19/866 en ROT 19/2795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2020 in de zaken tussen


[eiseres] , te [plaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. E. Dans,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr.ing. H.D. Strookman,

en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).




Procesverloop

Bij besluiten van 27 oktober 2017 (het primaire besluit I), 4 mei 2018 (de primaire besluiten II, III en IV), 25 mei 2018 (het primaire besluit V) en 31 augustus 2018 (het primaire besluit VI) heeft verweerder eiseres zes keer een boete opgelegd van € 5.000,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.

Bij besluiten van 11 januari 2019 en 24 april 2019 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. De beroepen zijn tegelijk behandeld met ROT 19/3331. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , plant manager, [naam] , assistent productiemanager en [naam] , QA manager. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).




Overwegingen

1. Deze beroepen gaan over zes boetes die verweerder heeft opgelegd aan eiseres naar aanleiding van constateringen van toezichthouders van de NVWA bij het kantelen van containers met pluimvee op de slachterij van eiseres. In beroep ROT 19/866 gaat het om één boetezaak (201705938) en in beroep ROT 19/2795 gaat het om vijf boetezaken (201800238, 201800276, 201800277, 201800252 en 201801609).



Het beroep ROT 19/866


1. Verweerder heeft in het primaire besluit I aan eiseres een boete opgelegd voor twee beboetbare feiten.


1.1.
Beboetbaar feit 1: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.”



1.2.
Beboetbaar feit 2: “De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.”



1.3.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder f, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).



1.4.
Verweerder heeft een boete van in totaal € 5.000 opgelegd voor beide beboetbare feiten. Vanwege samenhang tussen de beboetbare feiten legt verweerder slecht eenmaal een boetebedrag op, behorend bij het beboetbaar feit 2. Daarnaast is die boete verhoogd omdat eiseres al eerder (bij besluit van 23 juni 2017) is beboet voor hetzelfde feit.



1.5.
In het bestreden besluit I heeft verweerder de boete gehandhaafd en het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder aan eiseres een dwangsom toegekend van € 1.260 wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.



1.6.
Verweerder heeft het primaire besluit I en het bestreden besluit I gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 21 augustus 2017 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende: “Tijdens de inspectie bevond ik mij in de slachthal bij de kantelaar van [eiseres] , waar containers met levend, onbedwelmd pluimvee worden gelost. Ik zag hier dat bij een container die zojuist gekanteld was nog 1 klep dichtzat. Ik ben vervolgens de trap bij de kantelaar opgelopen zodat ik de container op de transportband beter kon zien. De container werd door 2 medewerkers iets naar achter verplaatst vanaf de kantelaar. Ik zag toen duidelijk dat er 1 klep nog dicht zat. De andere kleppen waren open en bijna alle kuikens waren uit deze lades door het kantelen, ik zag dat er 1 achter was gebleven in een lade en deze werd er met de hand uitgehaald. Ik zag dat de medewerkers met de hand de dichte klep openden. Toen deze open was zag ik dat alle kuikens in deze lade op elkaar gedrukt vlak achter de klep zaten door het kantelen. Deze kuikens werden met de hand uit de lade gehaald en op de dumpband gezet. Toen de medewerkers zo alle kuikens uit de lade hadden gehaald zag ik dat 1 medewerker snel de trap af liep om onder de kantelaar te komen. Ik liep achter hem aan en zag daar dat 1 kuiken op een onderdeel onder de kantelaar zat (zie foto’s). Dit kuiken is daar weggehaald door de medewerker en vervolgens bij de DOA zoeker op de transportband gezet. Ik hoorde vocalisaties van zowel de kuikens die uit de lade gehaald werden als het kuiken dat onder de kantelaar weggehaald werd, dit is een teken van spanning. Ik stelde vast dat de dieren niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard.”


Het beroep ROT 19/2795




2.1
Verweerder heeft in de primaire besluiten II, III, IV en V (boetezaken 201800238, 201800276, 201800277 en 201800252) aan eiseres boetes opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen en niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.”



2.2
Verweerder heeft in het primaire besluit VI (boetezaak 201801609) aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat de dieren niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.”



2.3.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid en tweede lid (aanhef en onder d en/of f) van Verordening 1099/2009.



2.4
Verweerder heeft in de primaire besluiten II, III, IV, V en VI voor de genoemde beboetbare feiten een boete van € 5.000 opgelegd. Daarbij is het boetebedrag verhoogd omdat eiseres al eerder (bij besluit van 13 oktober 2017) is beboet voor hetzelfde feit.



2.5
In het bestreden besluit II heeft verweerder de boetes gehandhaafd en het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten II, III, IV, V en VI ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder aan eiseres een dwangsom toegekend van € 805 wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.



2.6.
Verweerder heeft de primaire besluiten II, III, IV, V en VI en het bestreden besluit II gebaseerd op vijf rapporten van bevindingen die op respectievelijk 18 december 2017 (boetezaak 201800238), 10 december 2017 (boetezaak 201800276), 10 december 2017 (boetezaak 201800277), 5 januari 2018 (boetezaak 201800252) en 24 februari 2018 (boetezaak 201801609) zijn opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.


2.6.1.
In het rapport van bevindingen van 18 december 2017 (140174/106659) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 14 december 2017 onder meer het volgende:
“Na de kanteling, die ik heb gezien, werd de geleegde container die inmiddels weer recht stond gecontroleerd door de medewerker die erop moet toezien dat de kanteling correct verloopt. Hij en ik zagen toen dat de klep van de rechter onder la van de rij van 4 niet geopend was bij de kanteling en de kuikens nog in de lade zaten. Tijdens de kanteling was de klep van de container ten gevolge van een technisch mankement niet geopend waardoor de kuikens tegen de klep en boven op elkaar werden gedrukt omdat ze niet uit de container konden glijden. De medewerker heeft toen handmatig de klep geopend en daarna (volgens recente afspraken) de container weer gekanteld zodat de kuikens eruit konden. Uit de containers gelost levend pluimvee werd bij het verplaatsen niet beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in deze situatie, door het op en tegen elkaar vallen van kuikens, niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard.”



2.6.2.
In het rapport van bevindingen van 10 december 2017 (139992/106499) beschrijft de toezichthouder een controle op 7 december 2017 onder meer als volgt:
“Tijdens controle van de slachtplanning van donderdag 07-12-2017 omstreeks 16:00 uur viel mij op dat er op de planning bij koppel 8 stal 2 van mester [naam] 35 kuikens per lade gepland stonden. Aangezien bij het kantelen met 32 kuikens per lade het kantelen nog acceptabel is maar bij 35 kuikens per lade (bij deze containers en afmeting en snelheid van de band waarop de kuikens gekanteld worden) er altijd sprake is van ruw kantelen. Ik ben daarom tijdens het slachten van koppel 8 stal 2 van mester [naam] uit


[plaats] , naar de kantelaar gegaan en heb gedurende 10 minuten naar het kantelen gekeken samen met [naam] , assistent chef aanvoer. Ik bevond mij bij de kantelaar van [eiseres] , waar containers met levend, onbedwelmd pluimvee worden gelost. Uit de containers gelost levend pluimvee werd bij het verplaatsen niet beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Ik zag namelijk dat het onbedwelmde pluimvee tijdens het kantelen:




op zodanige wijze op de lege dumpband gekanteld werden dat de kuikens uit één container op sommige plaatsen drie lagen dik op elkaar gestapeld werden;




reacties vertoonden die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, worstelen om overeind te blijven of om op te staan en een toename van vocalisatie in vergelijking met de situatie van rust voorafgaande aan het kantelen;




kuikens die terug liepen richting kantelaar waardoor ze bedolven werden onder de kuikens van de volgende container.




Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in deze situatie, door het op en tegen elkaar vallen van kuikens, en de fysieke uitingen van de kuikens daarbij, niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard.”



2.6.3.
In het andere rapport van bevindingen van 10 december 2017 (139989/106498) schrijft de toezichthouder over zijn bevindingen op 6 december 2017 onder meer het volgende:
“Tijdens mijn inspectie, omstreeks 16:45 uur, bevond ik mij op het bordes. De zijdeurtjes van de kantelaar had ik geopend, waardoor ik zicht had op de dumpband en de opening van de kantelaar, waarop de container aansluit bij het kantelen. De operator bevond zich naast mij op het bordes, achter het gesloten schuifhek. Na de kanteling, die ik heb gezien, werd de geleegde container die inmiddels weer recht stond gecontroleerd door de medewerker die erop moet toezien dat de kanteling correct verloopt. Hij en ik zagen toen dat de klep van de linker onder la van de rij van 4 niet geopend was bij de kanteling en de kuikens nog in de lade zaten. Tijdens de kanteling was de klep van de container t.g.v. een technisch mankement niet geopend waardoor de kuikens tegen de klep en boven op mekaar werden gedrukt omdat ze niet uit de container konden glijden. De medewerker heeft toen handmatig de klep geopend en daarna (volgens recente afspraken) de container weer gekanteld zodat de kuikens eruit konden. Uit de containers gelost levend pluimvee werd bij het verplaatsen niet beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden.

Ik zat op mijn kantoor en kreeg omstreeks 14:00 uur de mededeling van de chef panklaar dat de laatste auto die de kuikens van mester [naam] zou aanvoeren kwam te vervallen. Na de aanvoerplanning bekeken te hebben vroeg ik of er dan minder kuikens van die bewuste mester en koppel aangevoerd zouden worden, want de laatste auto zou volgens de planning 3740 kuikens aanvoeren. Hij vertelde toen dat hij het niet zeker wist, maar dacht dat toch het totale aantal vermeld op de planning aangevoerd zou worden. Ik kon dit volgens hem het beste navragen bij de aanvoer planning. Ik belde toen naar [naam] van de planning en die bevestigde dat toch het aantal kuikens vermeld op de planning aangevoerd


zou worden. Het aantal zou verdeeld worden over de resterende 8 ingeplande auto’s. Op de planning stond dat er 32 kuikens per lade zouden zitten maar met de veranderde planning zouden dit 34 kuikens per lade worden. (Ongeveer 500 kuikens per auto meer) Dit verdeeld over 24 containers is dus 20 kuikens meer per container, en dus 2 kuikens meer per lade. Aangezien bij kantelen met 32 kuikens per lade het kantelen nog acceptabel is maar bij 34 kuikens per lade (bij deze containers en afmeting en snelheid van de band waarop de kuikens gekanteld worden) er altijd sprake is van ruw kantelen. Ik ben daarom tijdens het slachten van koppel 9 stal 1 van mester [naam] , omstreeks 17.00 uur, naar de kantelaar gegaan en heb gedurende 10 minuten naar het kantelen gekeken samen met [naam] , assistent chef aanvoer. Ik bevond mij bij de kantelaar van [eiseres] , waar containers met levend, onbedwelmd pluimvee worden gelost. Uit de containers gelost levend pluimvee werd bij het verplaatsen niet beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Ik zag namelijk dat het onbedwelmde pluimvee tijdens het kantelen:




op zodanige wijze op de lege dumpband gekanteld werden dat de kuikens uit één container op sommige plaatsen drie lagen dik op elkaar gestapeld werden;




reacties vertoonden die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, worstelen om overeind te blijven of om op te staan en een toename van vocalisatie in vergelijking met de situatie van rust voorafgaande aan het kantelen;




kuikens die terug liepen richting kantelaar waardoor ze bedolven werden onder de kuikens van de volgende container;




bij iedere kanteling bleven één of meerdere kuikens zitten op de randen van de kantelaar, waardoor deze bedolven werden onder de kuikens van de volgende container.




Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in deze situatie, door het op en tegen elkaar vallen van kuikens, en de fysieke uitingen van de kuikens daarbij, niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard.”



2.6.4.
Op 5 januari 2018 rapporteert een toezichthouder in een rapport (140529/106934) over een controle op 18 december 2017 onder meer het volgende:
“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal ter hoogte van de kantelaar. Ik stond onderaan de trap die naar de kantelaar leidt. Ik had net de AM-controle uitgevoerd van de aangevoerde vleeskuikens die in de aanvoerhal stonden en was op weg naar de CAS-gasverdover om de gasbedwelming van de kuikens te beoordelen. Ik zag, toen ik mij onderaan de trap naar de kantelaar bevond, dat er net een container met kuikens werd gekanteld. Ik zag dat de gekantelde container een hoek van tenminste 45 ° maakte ten opzichte van de (horizontale) uitgangspositie van de container. Ik zag dat de kuikens in de rechteronderlade door het kantelen tegen elkaar gleden en vielen en bovenop elkaar lagen (zie foto 1). De kuikens uit de overige 7 lades waren door het kantelen op de aanvoerband gegleden. Ik zag dat de container weer terugzakte in de (horizontale) uitgangspositie en

ongeveer 20 centimeter van de kantelaar werd afbewogen door de lopende band. Ik zag dat er zich nog steeds kuikens in de rechteronderlade bevonden. Ik zag dat de klep van de rechteronderlade nog gesloten was (zie foto 2). Ik zag dat de medewerker bij de kantelaar de klep van de rechteronderlade met de hand opende. Ik zag dat, door het openen van de klep, 1 kuiken tussen de kettingen van de lopende band viel, op de grond ongeveer 1,5 meter lager. Ik zag dat 1 kuiken tussen de kettingen viel en achter de vleugels vast bleef zitten (zie


foto 3). Ik zag dat de medewerker bij de kantelaar het kuiken pakte en via de voorzijde van de kantelaar op de glijbaan naar de aanvoerband plaatste. Ik zag dat de container voor de tweede keer gekanteld werd om de rechteronderlade te legen op de aanvoerband. Ik zag dat na de tweede kanteling de container leeg was en in de richting van de voorwasser werd getransporteerd. Ik zag de volgende container in positie gebracht worden voor het kantelen. Ik zag dat deze container gekanteld werd. Ik zag wederom dat de gekantelde container een hoek van tenminste 45° maakte ten opzichte van de (horizontale) uitgangspositie van de container. Ik zag wederom dat de kuikens in de rechteronderlade door het kantelen tegen elkaar gleden en vielen en bovenop elkaar lagen. De kuikens uit de overige 7 lades waren door het kantelen wederom op de aanvoerband gegleden. Ik zag dat de container wederom weer terugzakte in de (horizontale) uitgangspositie en ongeveer 20 centimeter van de kantelaar werd afbewogen door de lopende band. Ik zag wederom dat er zich nog steeds kuikens in de rechteronderlade bevonden. Ik zag wederom dat de klep van de rechteronderlade nog gesloten was. Ik zag wederom dat de medewerker bij de kantelaar de klep van de rechteronderlade met de hand opende. Ik zag dat, door het openen van de klep,


ditmaal 2 kuikens tussen de kettingen van de lopende band vielen, op de grond ongeveer 1,5 meter lager. Ik zag dat de tweede container ook voor de tweede keer gekanteld werd om de


rechteronderlade te legen op de aanvoerband. Ik zag dat na de tweede kanteling deze tweede container leeg was en in de richting van de voorwasser werd getransporteerd. Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in de beschreven situatie niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard.”



2.6.5.
In het rapport van bevindingen van 24 februari 2018 (141788/108218) staat over een controle op 9 februari 2018 onder meer het volgende:
“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op het bordes aan de zijkant van de kantelaar. De zijdeurtjes van de kantelaar had ik geopend, waardoor ik zicht had op de dumpband en de opening van de kantelaar, waarop de container aansluit bij het kantelen. De operator bevond zich naast mij op het bordes, achter het gesloten schuifhek. Ik bekeek een kanteling. Ik zag dat op het moment dat de container op zijn diepst gekanteld was, dat er uit één lade geen kuikens gleden en dat de klep gesloten bleef. Ik zag dat in de lade, waarvan de klep niet geopend was, de kuikens op en tegen elkaar in de lade werden gedrukt en werden tegengehouden door de dichte klep. Vervolgens kantelde de container weer naar zijn horizontale positie terug. Vervolgens zag ik dat de operator naar de achterkant van de container was gelopen en met een metalen staaf de - nog steeds - gesloten klep opende, door

de metalen staaf door de bewuste lade te brengen en van binnenuit de klep open te stoten. Na het openen van de klep werd de container nogmaals gekanteld en werden de kuikens alsnog gelost op de transportband. In het bedrijf heb ik de heer [naam] aangesproken, bij mij bekend als de medewerker die verantwoordelijk is voor de verdoving en daarmee verband houdende activiteiten, en bracht hem van mijn bevinding op de hoogte. Nadat hij bij zijn collega (de operator bij de kantelaar) navraag over het voorval had


gedaan, verklaarde hij mij dat het kunststof plaatje, waarmee de klep wordt dichtgehouden (zie foto), erg stug was, waardoor de kleppentrekker de klep niet geopend kreeg. Op het ‘dagoverzicht vervoer 2’ van 9 februari 2018 zag ik dat er 32 kuikens per lade waren gepland voor het koppel dat op dat moment werd geslacht. Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in de beschreven situatie niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard.”


De beroepen ROT 19/866 en ROT 19/2795





3.1.
Eiseres voert in alle boetezaken aan dat geen sprake is van overtredingen. Een zekere mate van pijn, spanning en lijden is inherent aan het slachtproces. Eiseres wijst daarbij op overweging 2 van de considerans bij Verordening 1099/2009. Van een overtreding van artikel 3, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder f, van de Verordening 1099/2009 is alleen sprake indien de situatie vermijdbaar was en dat was hier niet aan de orde. Het is namelijk niet mogelijk om tijdens het kantelen te controleren of alle kleppen zijn geopend en een klep alsnog tijdens het kantelen handmatig te openen; dit is gevaarlijk voor de medewerkers en op grond van de interne procedure van eiseres (die door de NVWA is goedgekeurd) niet toegestaan. Als de container weer is teruggekanteld wordt met een laser gecontroleerd of de lades leeg zijn en zo niet, dan gaat er een alarm af en valt het systeem stil zodat de medewerkers alsnog de klep veilig handmatig kunnen openen. Daarnaast is het onvermijdelijk dat er incidenteel een klep niet opent. De oorzaak daarvan ligt niet bij de kantelaar maar bij de containers. Containers kunnen (ook door activiteiten buiten eiseres om) verbuigen of beschadigd raken of rubbers op de containers kunnen hard worden, waardoor een klep klemt en niet opent tijdens het kantelen. Het is niet mogelijk om voorafgaand aan het kantelen te zien of een klep niet zal openen. Wel worden containers steeds door medewerkers van eiseres gecontroleerd op beschadigingen en dergelijke.



3.2.
Daarnaast voert eiseres in boetezaken 201705938 en 201800252 aan dat, voor zover verweerder ook een overtreding ziet in de kuikens die naast de container terecht zijn gekomen en handmatig op de lopende band zijn gezet, niet is aangetoond dat in die situatie sprake was van een vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Uit het rapport in boetezaak 201705938 blijkt namelijk niet waardoor het kuiken naast de container terecht gekomen is en uit welke lade het afkomstig was. Uit het rapport in boetezaak 201800252 blijkt wel dat de kuikens afkomstig waren uit de lade waarvan de klep niet opende, maar bij het handmatig openen kunnen niet alle kuikens worden tegengehouden. Daarnaast bevatten de rapporten van bevindingen geen enkele aanwijzing dat de betreffende medewerkers niet adequaat hebben gehandeld.



3.3.
Verder voert eiseres in boetezaken 201800276 en 201800277 nog aan dat in die zaken volgens verweerder ook sprake is van ruw kantelen, maar eiseres betwist dat sprake is geweest van extra pijn, spanning of lijden. Er is geen (wettelijke) grondslag waaruit volgt dat bij meer dan 32 kuikens per lade er altijd sprake is van ruw kantelen en aantasting van het dierenwelzijn. Voorts voert eiseres aan dat ook overigens uit de rapporten van bevindingen in boetezaken 201800276 en 201800277 niet blijkt dat sprake was van ruw kantelen en dus van overtredingen. In beide rapporten zijn identieke bewoordingen gebruikt; het gaat dus om een standaard tekst en daarmee is onvoldoende specifiek beschreven wat er is waargenomen en waarin de situatie afweek van de gebruikelijke situatie. Dat kuikens kortstondig na het kantelen op elkaar terecht kunnen komen is inherent aan het kantelproces; ongeveer 30 kuikens komen min of meer tegelijk op de dumpband terecht en hebben even tijd nodig om een plekje te vinden. Uit de rapporten blijkt niet hoeveel kuikens op elkaar terecht kwamen, hoe lang dat duurde en in welke mate dat afweek van de gebruikelijke situatie. De in de rapporten genoemde tekenen van pijn, spanning of lijden zijn ook niet voldoende om een overtreding aan te nemen; tijdens het kantelen fladderen kuikens altijd en worstelen ze om overeind te komen, ook het geluid dat ze daarbij maken is volstrekt normaal. Daarnaast is niet te voorkomen dat een enkel kuiken terugloopt over de band of op de randen van de kantelaar blijft zitten, aldus eiseres.



4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in vijf boetezaken niet betwist dat een klep niet openging bij het kantelen van de container. Terecht stelt eiseres dat alleen sprake is van een overtreding van artikel 3 van Verordening 1099/2009 als sprake was van een vermijdbare situatie. In overweging 2 van de preambule van Verordening 1099/2009 staat dat pijn, spanning of lijden als vermijdbaar beschouwd moeten worden indien bedrijfsexploitanten of bij het doden van dieren betrokken personen een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. Dat het kantelen een geoorloofde methode is, zoals eiseres aanvoert, is op zichzelf dus onvoldoende om te concluderen dat veroorzaakte pijn, spanning of lijden niet vermijdbaar was. Voor die conclusie dient te worden onderzocht of het gebruikte systeem optimaal werd toegepast en of er in dat verband nog niet benutte mogelijkheden waren om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. Ter zitting is dit ook besproken en voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat er bij eiseres nog niet benutte mogelijkheden zijn.



4.2.
Het niet opengaan van een klep kan worden veroorzaakt doordat een container is verbogen/beschadigd of een rubberen onderdeel van de klep hard is geworden. Het is denkbaar dat bij een zeer regelmatige controle van de containers voorafgaand aan het kantelen, beschadigingen of problemen met de rubbers tijdig kunnen worden opgemerkt en containers kunnen worden gerepareerd of uit het kantelproces worden gehaald om zo het niet openen van kleppen te vermijden. Daarnaast zou voorafgaand en/of tijdens het kantelen kunnen worden gecontroleerd of alle kleppen opengaan. Eiseres stelt dat bij het kantelsysteem zoals dat is ingericht op haar bedrijf het niet mogelijk is om voor of tijdens het kantelen te controleren of alle kleppen zijn geopend. Daarbij neemt eiseres echter ten onrechte de wijze waarop zij het kantelsysteem in haar bedrijf heeft ingericht en toepast als vaststaand gegeven. Zoals hiervoor is overwogen mag van de exploitant worden verwacht dat het kantelsysteem optimaal wordt toegepast en dat in dat kader redelijkerwijs alle mogelijkheden worden benut om verdere pijn, spanning of lijden te vermijden. Verweerder heeft ter zitting onbetwist gesteld dat als handmatige controles door medewerkers niet veilig zijn, ook gebruik gemaakt zou kunnen worden van sensoren, camera’s en andere technische hulpmiddelen om het niet opengaan van een klep tijdig (voorafgaand aan het kantelen) op te merken. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid om de inrichting van het kantelsysteem zodanig aan te passen dat tijdig kan worden ingegrepen als een klep niet opent. Verweerder wijst daarbij op de inrichting van het kantelsysteem van een andere slachterij in een zaak waarin het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 2 april 2019 (ECLI:NL:CBB:2019136) uitspraak heeft gedaan. Bij die slachterij is het kantelsysteem zo ingericht dat de kleppen al voorafgaande aan het kantelen worden geopend. Daardoor kan bij het niet openen van een klep nog vóór het kantelen worden ingegrepen en dus worden voorkomen dat kuikens tijdens het kantelen tegen een dichte klep worden gedrukt. Tenslotte heeft verweerder ook nog gewezen op de mogelijkheid om bij het kantelsysteem van eiseres nog tijdens het kantelen in te grijpen. De toezichthoudend dierenarts heeft ter zitting toegelicht dat bij eiseres de kleppen aan het begin van het kantelproces worden geopend en onbetwist gesteld dat als op dat moment bij het niet openen van een klep direct wordt ingegrepen kan worden voorkomen dat de lades nog verder worden gekanteld en de kuikens nog meer tegen een dichte klep worden gedrukt.



4.3.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het volledig kantelen van een lade pluimvee terwijl een klep niet opengaat vermijdbaar is. Daarnaast staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat het kantelen van een lade waarbij de klep niet opengaat pijn, spanning of lijden bij de kuikens veroorzaakt. Zoals het CBb heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 2 april 2019 is aannemelijk dat, gelet op het aantal kuikens en het gemiddeld gewicht daarvan, een behoorlijk gewicht op de kuikens drukt aan de zijde van de lade op het moment dat de container kantelt, maar de klep niet open gaat. Doordat de container kantelt, terwijl de kuikens er niet uit kunnen, schuiven de kuikens niet alleen tegen elkaar maar ook op elkaar. De kuikens aan de zijde van de lade worden tegen de lade gedrukt, terwijl een deel van het gewicht van de andere kuikens op hen drukt. Niet valt in te zien dat dit geen pijn, spanning of lijden zou veroorzaken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in boetezaken 201705938, 201800278, 201800277, 201800252 en 201801609 dan ook terecht geoordeeld dat door het niet openen van de kleppen bij het kantelen artikel 3 van Verordening 1099/2009 is overtreden. Of in boetezaken 201705938 en 201800252 ook vermijdbare pijn, spanning of lijden is veroorzaakt bij kuikens na het alsnog handmatig openen van de klep behoeft daarom geen bespreking.



4.4.
Ten aanzien van het begrip ‘ruw kantelen’ in boetezaken 201800276 en 201800277 overweegt de rechtbank dat in de rapporten van bevindingen in deze boetezaken weliswaar staat dat vanwege het aantal kuikens per lade sprake zou zijn van ruw kantelen, maar uit de rapporten, de primaire besluiten en het bestreden besluit blijkt niet dat vanwege het aantal kuikens per lade volgens verweerder sprake zou zijn van een overtreding. De toezichthouder constateert in de rapporten dat sprake is van een (te) groot aantal kuikens per lade en gaat vervolgens kijken bij het kantelproces. Daarbij constateert de toezichthouder onder meer dat kuikens drie lagen op elkaar op de dumpband terecht kwamen, dat kuikens worstelden om overeind te komen en dat kuikens werden bedolven onder kuikens van de volgende container. Vanwege die constateringen is volgens verweerder sprake van een overtreding omdat niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden de kuikens is bespaard. Of de hoeveelheid kuikens per lade daarvan de oorzaak is, is daarvoor niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank is in de betreffende rapporten voldoende specifiek omschreven welke constateringen de toezichthouder heeft gedaan en is de conclusie dat niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard, voldoende gemotiveerd. Dat in beide rapporten (opgesteld door dezelfde toezichthouder) deels gelijke bewoordingen zijn gebruikt is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de toezichthouder beschreven constateringen. Voor de rechtbank staat voldoende vast dat de kuikens bij het op elkaar vallen en worstelen om overeind te komen pijn, spanning of lijden hebben ondervonden. Dat het volgens eiseres bij het kantelproces gebruikelijk is dat kuikens op elkaar terecht komen op de dumpband en worstelen om overeind te komen en dat het gebruikelijk is dat daarbij vocalisaties en fladderen optreden, kan niet tot de conclusie leiden dat dus geen sprake zou zijn van een overtreding. Immers, voor vaststelling van de overtreding is niet relevant of die ondervonden pijn, spanning of lijden bij het kantelproces bij eiseres al dan niet gebruikelijk is, maar is van belang of die pijn, spanning of lijden te vermijden is. En naar het oordeel van de rechtbank staat in voldoende mate vast dat dat het geval is. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit onbetwist gesteld dat met een langzamere kanteling, grotere tussenposes tussen de opeenvolgende kantelingen of met een grotere dumpband deze situaties zijn te voorkomen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in boetezaken 201800276 en 201800277 ten aanzien van de constateringen van de kuikens op de dumpband ook terecht een overtreding van artikel 3 van Verordening 1099/2009 vastgesteld.

5. Eiseres voert in alle boetezaken aan dat de boetes onevenredig hoog zijn. Eiseres houdt de kans op een storing zo klein mogelijk en als er onverhoopt toch een onvermijdelijke storing optreedt dan dient dat niet te resulteren in de oplegging van een vanwege recidive verhoogde boete, maar dient deze te worden gematigd. Daarbij wijst eiseres op artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (Besluit handhaving). Uit de rapporten van bevindingen blijkt niet dat de kuikens letsel hebben opgelopen door de dichte kleppen. De toezichthouders schrijven enkel dat sprake was van vocalisaties, wat een teken zou zijn van spanning maar dat vindt eiseres niet noemenswaardig. Het kantelen duurt namelijk zeer kort (ongeveer 25 seconden) en de kuikens werden hoogstens iets meer op elkaar gedrukt. Voorts vindt eiseres de verhoging van de boetes vanwege recidive ook onredelijk gezien de praktijk dat bij eiseres dagelijks en continu toezicht wordt gehouden door de NVWA. De recidivebepaling in het Besluit handhaving is van toepassing op alle exploitanten maar alleen bij slachterijen is sprake van permanent continu toezicht waardoor de kans op constatering van een overtreding veel groter is. Uit het Besluit handhaving en de toelichting daarop blijkt niet dat daar rekening mee is gehouden. Met een recidiveperiode van vijf jaar kan eiseres, gezien het dagelijks strenge toezicht, nooit onder een verhoging van de boete uitkomen, aldus eiseres.



5.1.
De aan eiseres opgelegde bestuurlijke boetes zijn aan te merken als punitieve sancties. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Zoals het CBb heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:355) vormt voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen de bepaling van artikel 5:46, derde lid, van de Awb het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of - in deze zaak - de ingevolge de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden.



5.2.
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en artikel 1.2 en de Bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren wordt bij overtredingen als hier aan de orde een boete van € 2.500 gehanteerd. De rechtbank overweegt dat het met Verordening 1099/2009 gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - voorop staat en de rechtbank acht de gebruikelijke boete van € 2.500 in het algemeen evenredig. Terecht heeft verweerder geen aanleiding gezien om de boetes op grond van artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit handhaving te halveren. Niet kan worden geconcludeerd dat de risico’s of gevolgen van de overtredingen voor het dierenwelzijn gering waren of ontbraken. Van aantasting van het dierenwelzijn is niet alleen sprake bij aan de kuikens toegebracht letsel. Bij de overtreden norm in artikel 3 van Verordening 1099/2009 gaat het immers om elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Zoals hiervoor is overwogen staat voldoende vast dat eiseres die niet heeft voorkomen en dat dus het welzijn van de kuikens door de overtredingen is aangetast. Dat de ondervonden pijn, spanning of lijden maar van korte duur zou zijn geweest kan niet afdoen aan het feit dat de kuikens vermijdbare pijn, spanning of lijden hebben ondervonden en maakt dus niet dat de gevolgen voor het dierenwelzijn gering waren of ontbraken.



5.3.
Niet in geschil is dat eiseres eerder voor een soortgelijke overtreding een boete is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de in artikel 2.5 van het Besluit handhaving bedoelde verhoging bij recidive, zoals de wetgever deze voor ogen heeft gehad en beoordeelt de boetes van € 5.000 als niet onevenredig. Zoals het CBb heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 2 april 2019 vormt de omstandigheid dat een slachterij onder permanent toezicht staat, op zich zelf geen reden om de opgelegde boetes onevenredig te achten. Het permanente toezicht betekent niet dat de kanteling van alle containers wordt gecontroleerd. Bij het toezicht op het openen van de kleppen is sprake van steekproeven. Niet is gesteld of gebleken dat de frequentie van het toezicht bij eiseres hoger is dan bij andere bedrijven met vergelijkbare bedrijfsactiviteiten. De rechtbank ziet in dat toezicht dan ook, evenals het CBb, geen aanleiding voor het oordeel dat de opgelegde boetes niet passend en geboden zijn.

6. Eiseres voert aan dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.



6.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500.



6.2.
In het beroep ROT 19/866 is de redelijke termijn aangevangen op 2 oktober 2017, de datum waarop het voornemen is uitgebracht. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna 13 maanden overschreden, waarbij de bestuurlijke fase ruim drie maanden teveel in beslag heeft genomen en de overschrijding van 10 maanden in de rechterlijke fase was. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete te matigen met 15 % tot een bedrag van € 4.250.



6.3.
In het beroep ROT 19/2795 zijn in de vijf boetezaken de voornemens uitgebracht op 9 april 2018 (boetezaak 201800238), 6 april 2018 (boetezaken 201800276 en 201800277), 30 april 2018 (boetezaak 201800252) en 7 augustus 2018 (boetezaak 201801609). Dat betekent dat de redelijke termijn in alle vijf boetezaken is overschreden. In de boetezaken 201800238, 201800276 en 201800277 is de redelijke termijn met ongeveer zeven maanden overschreden, waarbij de overschrijding in de bestuurlijke fase minder dan een maand was en de overschrijding van de redelijke termijn dus vrijwel volledig in de rechterlijke fase heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in deze overschrijding met zeven maanden aanleiding om de boetes in boetezaken 201800238, 201800276 en 201800277 te matigen met 10 % tot een bedrag van € 4.500. In boetezaken 201800252 en 201801609 is de redelijke termijn op het moment van deze uitspraak overschreden met respectievelijk bijna zes en bijna drie maanden waarbij die overschrijding volledig in de rechterlijke fase heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet in die overschrijdingen van de redelijke termijn aanleiding om de boetes in boetezaken 201800252 en 201801609 dan ook te matigen met 5 % tot een bedrag van € 4.750.

7. Omdat de rechtbank de boetebedragen verlaagt, worden de bestreden besluiten I en II in zoverre vernietigd en de primaire besluiten I, II, III, IV, V en VI herroepen. De beroepen ROT 19/866 en 19/2795 zijn dus gegrond en de rechtbank stelt zelf de boetebedragen vast zoals hiervoor onder 6.2 en 6.3 is weergegeven.



8.1.
Nu de beroepen gegrond worden verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2016:252 en ECLI:NL:CBB:2019:209 zal de rechtbank, rekening houdend met de mate van toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder dan wel de rechtbank, verweerder en/of de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) opdragen deze bedragen te vergoeden. Dat betekent dat in het beroep ROT 19/866, waar de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, de te vergoeden kosten voor 3/13 deel door verweerder worden gedragen en voor 10/13 deel door de rechtbank. In het beroep ROT 19/2795 is de overschrijding (vrijwel) volledig aan de rechtbank toe te rekenen en zal de vergoeding dus volledig worden gedragen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).



8.2.
Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 345,- per beroep. In ROT 19/866 dient verweerder € 80,- (3/13 deel afgerond) daarvan te vergoeden. De overige € 265,- aan griffierecht in ROT 19/866 en het griffierecht in ROT 19/2795 dient te worden vergoed door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), in totaal € 610,-.



8.3.
Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- per beroep (1 punt voor het indienen van het verzoek om matiging van de boete en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het CBb van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32). In ROT 19/866 dient verweerder € 121,- (3/13 deel afgerond) aan proceskosten te vergoeden. Het overige bedrag aan proceskosten in ROT 19/866 evenals de proceskosten in ROT 19/2795 dienen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) te worden vergoed, in totaal € 929,-.


Conclusie


9. Al het voorgaande betekent dus dat verweerder op goede gronden in deze zes boetezaken de overtreding heeft vastgesteld en eiseres daarvoor de boetes van € 5.000 mocht opleggen, maar dat de boetebedragen door de rechtbank worden verlaagd vanwege de duur van de procedure. Omdat de hoogte van de boetebedragen door de rechtbank wordt aangepast worden de beroepen gegrond verklaard en wordt aan eiseres vergoeding van griffierecht en proceskosten toegekend.






Beslissing

De rechtbank:


verklaart de beroepen ROT 19/866 en ROT 19/2795 gegrond;


vernietigt de bestreden besluiten in ROT 19/866 en ROT 19/2795 voor zover die zien op de hoogte van de boetes;


herroept de primaire besluiten in ROT 19/866 en ROT 19/2795 voor zover die zien op de hoogte van de boetes;


stelt het boetebedrag in ROT 19/866 (boetezaak 201705938) vast op € 4.250,-;


stelt de boetebedragen in ROT 19/2795 vast op € 4.500,- (boetezaken 201800238, 201800276 en 201800277) en op € 4.750,- (boetezaken 201800252 en 201801609);


bepaalt dat verweerder aan eiseres € 80,- aan griffierecht vergoedt;


bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres € 610,- aan griffierecht vergoedt;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 121,-;


veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 929,-.




Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 oktober 2020.




griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Link naar deze uitspraak