Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBOVE:2021:784 
 
Datum uitspraak:19-02-2021
Datum gepubliceerd:23-02-2021
Instantie:Rechtbank Overijssel
Zaaknummers:ak_ZWO_19_2225
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Afwijzing verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van de vader vanwege ernstig, structureel conflict; verzoek om loskoppeling; onvoldoende uitleg waarom in geval van eiser de aanvullende beurs niet met toepassing van de hardheidsclausule en zonder alimentatiebeschikking kan worden uitgevoerd; beroep gegrond.
Trefwoorden:burgerlijk wetboek
levensonderhoud
studiefinanciering
tarieven
 
Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/2225

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen


[eiser] , te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Hummel.





Procesverloop

Bij besluit van 3 april 3019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader afgewezen.

Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 30 juli 2020 heeft de rechtbank een vraag aan verweerder gesteld. Verweerder heeft op 19 augustus 2020 gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Gemachtigde van verweerder heeft deelgenomen aan de zitting via een Skype-verbinding.




Overwegingen


De feiten


1. Eiser volgt een voltijdsopleiding tot medewerker ICT aan het Regionaal Opleidingscentrum Twente (ROC Twente). Eiser ontvangt daarvoor studiefinanciering voor thuiswonenden in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en een reisvoorziening.

Eiser heeft op 3 augustus 2018 een verzoek ingediend om bij de vaststelling van zijn aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader, vanwege een ernstig, structureel conflict. Dit wordt ook wel een verzoek om loskoppeling genoemd.

Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals die hierboven onder ‘Procesverloop’ uiteen is gezet.


Het standpunt van verweerder


2. Verweerder heeft aangenomen dat eisers vader weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te voldoen en ook dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen eiser en zijn vader. Verder heeft verweerder in het besluit aangegeven dat dan moet worden beoordeeld of er een alimentatieverplichting voor eisers vader is vastgesteld, omdat eiser jonger is dan 21 jaar. Dit laatste is niet het geval. Verweerder vindt dat eiser niet heeft aangetoond dat van hem niet gevergd kan worden dat hij een alimentatieprocedure tegen zijn vader begint.


Het standpunt van eiser


3. Volgens eiser blijkt uit de verklaringen van de deskundigen die hij heeft overgelegd dat sprake is van zodanige zwaarwegende en bijzondere omstandigheden dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 gehouden is de aanvullende beurs zonder alimentatiebeschikking vast te stellen. Eiser is vanwege de situatie getraumatiseerd en hij heeft professionele hulp ingeschakeld. Sinds medio 2019 is het rustig en indien eiser een alimentatieverzoek indient, zal hij, al dan niet door tussenkomst van een advocaat, contact moeten opnemen met zijn vader. Eiser is gezien het verleden bang voor zijn vader en durft niet een alimentatieverzoek in te dienen. De angst is voornamelijk gericht op het feit dat zijn vader zowel verbaal als fysiek agressief tegenover hem wordt, zoals in het verleden ook is gebeurd. De situatie zal escaleren op het moment dat eiser het verzoek indient, ook als dat door tussenkomst van een advocaat is. Eisers angst is reëel, omdat zijn vader dergelijk gedrag eerder heeft vertoond. Onder deze omstandigheden kan niet van eiser worden gevraagd dat hij een alimentatieprocedure zal starten.

Verder stelt eiser dat verweerder het verzoek tot loskoppeling niet volledig had mogen afwijzen. Verweerder had bij een afwijzing alleen kunnen beslissen tot de maand volgend op de maand waarin eiser 21 jaar is geworden. Dit, omdat artikel 12 van het Besluit studiefinanciering 2000 slechts werking heeft tot het bereiken van de leeftijd van 21 jaar. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar een uitspraak van 2 augustus 2017 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2017:2671.


Het wettelijk kader



4.1
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf)

Artikel 3.14. Weigerachtige of onvindbare ouders
1. Op aanvraag van een studerende kan de aan hem toegekende aanvullende lening worden
verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie.
2. (…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval criteria gegeven ter
beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.

Artikel 11.5. Hardheidsclausule
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan
afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. (…).



4.2
Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000)

Hoofdstuk 3. Weigerachtige of onvindbare ouders

Artikel 6. Algemeen
1. Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,
b. het gezag van de ouder is beëindigd op grond van artikel 266 of 267 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,
c. de studerende geen contact met de ouder heeft,
d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.
2. (…).

Artikel 12. Draagkracht uit alimentatie
1. Indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid,
onderdeel d, ontvangt, komt het door de rechter vastgestelde bedrag aan alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank of een notariële akte te worden overlegd. Het bedrag dat in het bewijsstuk wordt genoemd, wordt vermeerderd met de wettelijke indexering.
2. (…).



4.3
Burgerlijk Wetboek

Artikel 1:395a
1. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun
meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt.
(…).


Het oordeel van de rechtbank




5.1
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen eiser en zijn vader. Daarbij gaat verweerder ervan uit dat eisers vader weigert om de ouderlijke financiële bijdrage te voldoen. Verder is er geen alimentatieplicht vastgesteld en is eiser geen alimentatieprocedure gestart tegen zijn vader. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat van eiser niet verlangd kan worden dat hij een alimentatieprocedure tegen zijn vader voert. Daarnaast zijn partijen verdeeld over de vraag of verweerder de afwijzing van eisers verzoek had moeten beperken tot de maand volgend op de maand waarin eiser 21 jaar is geworden.



5.2
Een student maakt in principe aanspraak op een aanvullende beurs als sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen de ouder en de student. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken is daarmee niet gezegd dat iemand in dat geval een volledige aanspraak heeft op een aanvullende beurs. Ook wanneer een ernstig en structureel conflict wordt aangenomen moet een ouder naar (vastgesteld of nog vast te stellen) vermogen bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de studerende. De zogenoemde loskoppeling is niet bedoeld zo ver te gaan dat de ouder met wie zo’n conflict bestaat ongeacht zijn inkomen in het geheel geen bijdrage behoeft te leveren, terwijl de ouder met wie zo’n conflict niet bestaat daarin wel (naar vermogen) moet bijdragen. Dit neemt echter niet weg dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule een volledige aanspraak op een aanvullende beurs met voorbijgaan aan een mogelijke alimentatieverplichting van de ouder kan vaststellen. Er moet dan sprake zijn van zwaarwegende en bijzondere omstandigheden. Als toepassing van een wettelijke bepaling in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling, dan is een gerechtvaardigd beroep op de hardheidsclausule echter niet aan de orde.



5.3
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van deze zwaarwegende en bijzondere omstandigheden heeft eiser brieven van wijkcoach [naam 1] ( [naam 1] ), toegepast psycholoog/kindercoach [naam 2] ( [naam 2] ), teammanager [naam 3] ( [naam 3] ) van het ROC Twente en [naam 4] ( [naam 4] ), specialist loopbaancentrum van het ROC Twente, overgelegd. [naam 1] geeft aan dat eiser geen contact meer heeft met zijn vader en dat, om verdere escalatie te voorkomen, eiser geen alimentatie heeft aangevraagd. In een telefoongesprek met verweerder heeft [naam 1] verklaard dat eisers vader stalkgedrag vertoont door via Facebook berichten te versturen en te verschijnen op het werk van eiser. Er is daarover contact geweest met de politie.

[naam 2] geeft aan dat er een conflict is tussen eiser en zijn vader. Er was regelmatig sprake van agressie (bedreigingen) in de gezinssituatie. Eiser voelde zich niet meer veilig als zijn vader thuis of in de omgeving van het huis was. In mei 2015 heeft de vader het gezin verlaten. De vader bleef contact opnemen met eiser en verscheen ongevraagd bij voetbalwedstrijden en op school. Ook op sociale media heeft de vader zich vervelend uitgelaten, naar aanleiding waarvan de wijkagent bij de vader op bezoek is geweest. Eiser heeft al enkele jaren geen contact meer met zijn vader en nu en op korte termijn is geen zicht op herstel van dit contact. Contact opnemen met zijn vader zal voor eiser te belastend zijn, omdat het idee alleen al bij eiser veel onrust en angst teweegbrengt. Volgens [naam 2] is er sprake van een periode van (teruggekeerde) rust die niet verstoord moet worden. [naam 3] maakt in zijn brief melding van bedreiging en intimidatie door eisers vader en geeft aan dat eiser bang is dat de situatie escaleert indien hij een alimentatieprocedure begint. [naam 4] maakt melding van tegenvallende schoolprestatie en psychische klachten vanwege de traumatische gebeurtenissen uit het verleden. Met name de relationele problemen tussen de ouders maar ook het gedrag van de vader naar eiser, hebben geleid tot problemen in zijn ontwikkeling. De vele ruzies, fysiek en verbaal geweld en het lastig vallen op sociale media hebben op eiser grote impact gehad. Eiser worstelt met wat er is gebeurd, maar omdat ook zijn functioneren op school hierdoor wordt belemmerd, is hij verwezen naar Mediant GGZ, zo schrijft ze.
Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing van zijn betoog berichten van het Facebookaccount van zijn zus overgelegd, nadat zij haar achternaam heeft gewijzigd.



5.4
De rechtbank vindt dat verweerder onvoldoende heeft uitgelegd waarom in het geval van eiser de aanvullende beurs niet met toepassing van de hardheidsclausule en zonder alimentatiebeschikking kan worden vastgesteld. Anders dan verweerder hecht de rechtbank wel waarde aan de verklaring van [naam 2] . Zij schrijft weliswaar haar bericht van
1 augustus 2019 niet op briefpapier van een instantie, maar in een brief van 8 mei 2019 licht zij ook toe dat zij beroepsmatig gesprekken heeft gevoerd met eiser in haar hoedanigheid van toegepast psycholoog en kindercoach. Verweerders standpunt dat eiser de alimentatieprocedure door tussenkomst van een advocaat kan laten voeren en dat hij dan zelf geen contact met zijn vader hoeft te hebben, maakt nog niet dat eiser problemen met zijn vader door deze procedure bespaard zullen blijven. Uit de informatie die is overgelegd blijkt genoegzaam dat het gedrag van eisers vader een zeer nadelige uitwerking zal hebben op de psychische gesteldheid van eiser en op zijn functioneren. Eiser heeft tijdens de zitting verteld dat een behandeling bij [naam 5] voor hem aangewezen is, maar dat deze nog niet van start is gegaan omdat de wachtlijst lang is, mede in verband met de coronamaatregelen. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder onvoldoende inzichtelijk gemaakt in welk opzicht de onverkorte toepassing van artikel 12 van het Bsf 2000 in het geval van eiser in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de regelgever en de strekking van de regeling.



5.5
De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit geen standpunt heeft opgenomen over de toepassing van het bepaalde in artikel 12 van het Bsf 2000 vanaf het moment dat eiser 21 jaar wordt. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de werking van artikel 12 van het Bsf 2000 beperkt is tot het 21e jaar van een student en dat de situatie vanaf november 2021 voor eiser verandert. Verweerder heeft uitgelegd dat in haar systeem nog niet eerder kon worden verwerkt dat eiser vanaf zijn 21e jaar andere aanspraken heeft, maar dat hierover in het bestreden besluit wel al duidelijkheid had kunnen en moeten worden gegeven. Verweerder heeft toegezegd in haar systeem voor eiser een aanpassing te zullen doorvoeren met ingang van november 2021. Eiser hoeft daarvoor geen nieuwe aanvraag in te dienen.


Conclusie


6. Uit wat hiervoor onder 5.4 en 5.5 is overwogen volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het gaat om de vaststelling van de aanvullende beurs.

7. De rechtbank ziet geen grond de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe afweging moeten maken over de toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank ziet daarbij geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het traject Enschede-Almelo v.v. Voor vergoeding van reiskosten wordt een tarief gehanteerd waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. De vergoeding voor de door eiser in verband met de zitting gemaakte reiskosten wordt, op de voet van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder c, van dat besluit en artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken, vastgesteld op € 14,62 (retour openbaar vervoer 2e klas volgens www.9292.nl).

10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het griffierecht vergoedt.

































Beslissing

De rechtbank:


verklaart het beroep gegrond;


vernietigt het bestreden besluit;


draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;


veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.082,62;


draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.



Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier, op

De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.


griffier rechter























Afschrift verzonden aan partijen op:



Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.


zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3872


Uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6427
Link naar deze uitspraak