Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBMNE:2020:5260 
 
Datum uitspraak:09-12-2020
Datum gepubliceerd:08-04-2021
Instantie:Rechtbank Midden-Nederland
Zaaknummers:UTR 19/4942
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Studiefinancieringszaak - vordering wegens meerinkomen - reisrecht en nullening - niet afgezien van aanspraak op studiefinanciering
Trefwoorden:studiefinanciering
 
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 19/4942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen


[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en


De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering en Onderwijs, verweerder.





Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser in 2015 teveel heeft bijverdiend en als gevolg daarvan een bedrag van € 2.894,22 aan studiefinanciering van eiser teruggevorderd.

Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Met toestemming van de partijen heeft er geen zitting plaatsgevonden en heeft de rechtbank het onderzoek op 11 november 2020 gesloten.



Overwegingen


Inleiding


1. Eiser ontving van januari 2015 tot en met juni 2015 studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs. In juli 2015 ontving hij een lening en een studentenreisproduct. Van augustus 2015 tot en met december 2015 ontving hij een nullening en een studentenreisproduct. In totaal heeft hij in 2015 € 2.894,22 ontvangen aan basisbeurs en reisvoorziening.

2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in 2015 een zogenoemd meerinkomen had in de zin van artikel 3.17, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Dat betekent dat eiser te veel heeft bijverdiend, waardoor verweerder een vordering op hem heeft. Eiser had in 2015 een toetsingsinkomen van € 16.962,- maar mocht in dat jaar niet meer dan € 13.856,11 bijverdienen. Eiser moet daarom € 2.894,22, het ontvangen bedrag aan basisbeurs en reisvoorziening, terugbetalen aan verweerder. Volgens verweerder maakt een studentenreisproduct ook onderdeel uit van studiefinanciering, waardoor voor de bepaling van het toetsingsinkomen naar het gehele jaar moet worden gekeken en niet alleen naar de periode waarover eiser een basisbeurs ontving.


Berekening meerinkomen


3. Eiser betwist niet dat hij in 2015 in totaal € 16.962,- heeft bijverdiend. Hij voert echter aan dat verweerder alleen zijn inkomen van januari tot en met juni had mogen meenemen voor de berekening van het meerinkomen. Alleen in deze periode ontving hij namelijk een basisbeurs. In deze periode is hij ver onder de bijverdiengrens gebleven. In de periode daarna had hij alleen nog maar een studentenreisproduct. Deze is hij gewoonweg vergeten stop te zetten, maar hij heeft hem de laatste maanden niet meer gebruikt.

4. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 een meerinkomen van een studerende in een kalenderjaar leidt tot een vordering van onze minister op de studerende. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met de vrije voet, die op 1 januari 2015 € 13.856,11 bedroeg. Op grond van artikel 3.17, vijfde lid, van de Wsf 2000 blijft bij de berekening van het meerinkomen, het inkomen dat is verworven over de periode in het kalenderjaar waarin de studerende zonder onderbreking geen studerende was in de zin van de wet óf heeft afgezien van zijn aanspraak op studiefinanciering buiten beschouwing. Dit kan slechts de periode betreffen die begint bij aanvang van het kalenderjaar, of eindigt bij het einde van het kalenderjaar.

5. De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat eiser het gehele jaar 2015 nog studerende was. Voor toepassing van artikel 3.17, vijfde lid, van de Wsf 2000 is vervolgens van belang of eiser heeft afgezien van zijn aanspraak op studiefinanciering door vanaf juli geen basisbeurs meer te ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake van is. Eiser ontving immers nog wel een studentenreisproduct en dit valt ook onder studiefinanciering. Dit leidt de rechtbank af uit artikel 3.1, eerste lid, van de Wsf 2000, waarin vermeld is dat de studiefinanciering onder andere uit de basisbeurs bestaat, gecombineerd met artikel 3.6, tweede lid, van de Wsf 2000, waarin staat dat de reisvoorziening deel uit maakt van de basisbeurs. Daarbij komt dat eiser vanaf juli een zogenaamde nullening ontving, als bedoeld in artikel 8.1, derde lid, van de Wsf 2000. Uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter is af te leiden dat een studerende aan wie een nullening is toegekend, zelfs zonder dat daarbij een OV-studentenreiskaart is afgehaald, moet worden geacht niet te hebben afgezien van zijn aanspraak op studiefinanciering. Dat eiser wellicht niet wist dat hij onder deze omstandigheden niet had afgezien van zijn recht op studiefinanciering staat hier niet aan in de weg. Het ligt namelijk op de weg van eiser om zich tijdig op de hoogte te stellen van de gevolgen van zijn inkomen in 2015 op de bijverdienregeling. Niet is gebleken dat eiser geen kennis heeft kunnen nemen van informatie die door verweerder hierover op de website en in brochures wordt vermeld. Dat eiser zou zijn vergeten zijn reisproduct stop te zetten en deze de laatste maanden niet meer zou hebben gebruikt, komt voor zijn eigen risico.




Moment van de vordering


6. Eiser betoogt verder dat verweerder in 2019 niet meer het besluit heeft kunnen nemen om geld over 2015 terug te vorderen. Nu dit jaren later is, had eiser hier geen rekening meer mee hoeven houden. De rechtbank is van oordeel dat dit argument van eiser niet opgaat. In de Wsf 2000 staat immers geen termijn genoemd waarbinnen de vordering wegens meerinkomen moet worden ingesteld. Verweerder mocht daarom ook in 2019 nog een vordering instellen.


Zware straf


7. Eiser betoogt dat hij te zwaar wordt gestraft met deze vordering, en verzoekt primair om kwijtschelding en subsidiair om matiging van het bedrag. Hij heeft door persoonlijke omstandigheden zijn studie niet af kunnen ronden en heeft daarom een jaar extra collegegeld moeten betalen. Nu voelt het alsof hij dubbel wordt gestraft. Daarnaast vindt eiser het bedrag dat hij terug moet betalen gelet op zijn omstandigheden te hoog. Daarbij wijst hij er ook op dat hij niet heeft gefraudeerd.

8. De rechtbank overweegt dat de vordering die aan eiser is opgelegd een compensatoire maatregel is, en geen boete. Het heeft dan ook geen punitief karakter. Bij zo’n vordering gaat het om herstel van een bepaalde toestand. Daarbij is toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde omdat eiser moet terugbetalen wat hij teveel heeft ontvangen. Dat eiser te zwaar gestraft zou worden, volgt de rechtbank dan ook niet. Daarbij komt dat de wet geen ruimte biedt voor kwijtschelding of matiging van het bedrag.


Conclusie


9. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht een vordering wegens meerinkomen van € 2.894,22 heeft vastgesteld. Verweerder heeft voor de berekening van de vordering terecht het inkomen van eiser over het gehele jaar meegenomen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



















Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.




De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.


griffier rechter


Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.



Artikel 3.17, eerste lid, van de Wet Studiefinanciering 2000 jo artikel 6 van de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES, voor het jaar 2015.


Volgens de Wsf 2000 zoals deze gold op 31 augustus 2015.


Centrale Raad van Beroep (CRvB) 31 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1658).


CRvB 30 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2313).
Link naar deze uitspraak