Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBLIM:2020:2216 
 
Datum uitspraak:16-03-2020
Datum gepubliceerd:26-03-2020
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:C/03/274655 / KG ZA 20-72
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Kort geding. Het spoedeisend belang van eiser bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen is niet door gedaagde bestreden en volgt uit de aard van de zaak. Doordat gedaagde de gestelde, onverschuldigde betalingen niet heeft bestreden, dient zij, op grond van artikel 6:203 lid 2 BW voor de door haar onverschuldigd ontvangen geldsom een gelijk bedrag aan eiser terug te betalen.
Trefwoorden:paarden
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht


zaaknummer / rolnummer: C/03/274655 / KG ZA 20-72


Vonnis in kort geding van 16 maart 2020


in de zaak van



[eiser]
,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,

tegen



[gedaagde]
,
wonende te [woonplaats 2] aan de [adres] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding van 21 februari 2020 met één productie


de producties twee tot en met zes van eiser


de mondelinge behandeling


de pleitnota van eiser


de op de mondelinge behandeling door eiser - met toestemming van gedaagde -overgelegde beslagstukken, die bij gedaagde bekend zijn.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.





2De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en samengewoond. Zij hebben samen één kind en gedaagde is zwanger van hun tweede kind. Gedaagde moet op korte termijn van het tweede kind bevallen.



2.2.
Eiser heeft een dakdekkersbedrijf onder de naam “ [handelsnaam] ” (eenmanszaak). Gedaagde is betrokken geweest bij de financiële administratie van dat bedrijf.





3Het geschil


3.1.
Eiser vordert samengevat - in kort geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1) gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te
betalen een bedrag van € 58.624,13, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
vervaldatum van iedere afboeking tot de dag der algehele voldoening, en de
buitengerechtelijke incassokosten;
2) gedaagde te veroordelen in de kosten van het op 6 februari 2020 bij verlof gelegde
conservatoir derdenbeslag ad € 719,79;
3) gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten,
met bepaling dat gedaagde de wettelijke rente hierover is verschuldigd indien deze
kosten niet binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis althans de
betekening daarvan aan eiser zijn betaald.



3.2.
Eiser stelt ter onderbouwing van het gevorderde - samengevat - dat gedaagde zonder zijn toestemming van de zakelijke rekening van zijn bedrijf gelden naar haar privérekeningen heeft overgeboekt. Die gelden dienden ter betaling van de zakelijke debiteuren van eiser. Eiser heeft ter onderbouwing van de onrechtmatige overboekingen een overzicht van overboekingen/bankafschriften (productie 1 bij dagvaarding) overgelegd. Hieruit blijkt dat gedaagde in de periode van 25 maart 2019 tot en met 18 november 2019 bedragen van in totaal € 38.576,04 en in de periode 29 november 2019 tot en met 8 januari 2020 van in totaal € 20.048,09 heeft overgemaakt naar haar privérekening. In totaal is door deze handelwijze van gedaagde € 58.624,13 onverschuldigd aan gedaagde betaald, aldus eiser. Subsidiair stelt eiser dat hij door de onrechtmatige handelwijze van gedaagde schade heeft geleden ter hoogte van - in ieder geval -
€ 58.624,13.



3.3.
Eiser stelt dat hij als gevolg van de onrechtmatige betalingen van gedaagde onvoldoende aan zijn betalingsverplichtingen jegens zakelijke debiteuren kan voldoen. Bovendien vreest eiser dat gedaagde geen verhaal zal bieden voor de door haar aan zijn zakelijke rekening onttrokken gelden.



3.4.
Gedaagde erkent - samengevat - dat zij de onverschuldigde betalingen van in totaal € 58.624,13 heeft ontvangen. Zij voert aan dat zij de overgeboekte gelden heeft besteed aan privé-uitgaven, zoals de aankoop van een aantal paarden. Gedaagde wil het verschuldigde aan eiser terugbetalen, maar is daartoe niet in één keer in staat. Zij wil een betalingsregeling met eiser treffen.
Betreffende de omvang van de gevorderde hoofdsom voert gedaagde aan dat haar ouders een bedrag van
€ 10.000,00 naar de bankrekening van eiser hebben overgemaakt. Gedaagde zal de door haar ouders aan eiser betaalde € 10.000,00 op termijn aan hen moeten terugbetalen, aldus gedaagde op de mondeling behandeling. Daarnaast heeft gedaagde zelf een bedrag van circa € 4.200,00 à € 4.400,00 aan een zakelijke debiteur van eiser, namelijk aan [naam] , voldaan, aldus gedaagde. Gedaagde stelt verder dat zij, in overleg met eiser, twee van de aangekochte paarden te koop heeft aangeboden. De voor de paarden te ontvangen koopsommen zullen aan eiser worden (terug)betaald.



3.5.
Eiser staat niet afwijzend tegenover het treffen van een betalingsregeling met gedaagde, doch wil een dergelijke regeling (om hem moverende redenen) niet al in deze procedure treffen.



3.6.
Eiser erkent dat hij € 10.000,00 van de ouders van gedaagde op zijn bankrekening heeft ontvangen. Hij betwist, bij gebrek aan wetenschap, dat die betaling is geschied als deelaflossing van de voornoemde schuld van gedaagde aan eiser. Hij weet nog niet of die € 10.000,00 een lening betreft, die hij (in termijnen) moet terugbetalen, dan wel of de ontvangen € 10.000,00 een deelaflossing van de schuld van gedaagde betreft. Afspraken daarover staan nog niet vast, aldus eiser. Eiser betwist niet dat gedaagde de bewuste betaling aan [naam] heeft gedaan; hij betwist wel dat die betaling in mindering op de hoofdsom strekt. De verkoop van de twee paarden en te ontvangen koopsommen staan verder nog niet vast, aldus eiser.





4De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van eiser bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen is niet door gedaagde bestreden en volgt uit de aard van de zaak.



4.2.
Doordat gedaagde de gestelde, onverschuldigde betalingen (rov. 3.2) niet heeft bestreden, dient zij, op grond van artikel 6:203 lid 2 BW voor de door haar onverschuldigd ontvangen geldsom van in totaal
€ 58.624,13 in beginsel een gelijk bedrag aan eiser terug te betalen.
De stelling van gedaagde, inhoudende dat zij de hoofdsom door middel van betaling door haar ouders van een bedrag van € 10.000,00 al deels heeft voldaan, wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen, temeer nu eiser het gestelde rechtsgevolg van die betalingen op de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft bestreden.
Wel dient van het in hoofdsom gevorderde bedrag van € 58.624,13 een bedrag van € 4.200,00 te worden afgetrokken, nu eiser niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken dat gedaagde één van zijn zakelijke crediteuren ter grootte van circa € 4.200,00 uit eigen zak heeft voldaan.



4.3.
Doordat gedaagde de hoofdsom ad € 58.624,13 - € 4.200,00, zijnde € 54.424,13 te kwader trouw heeft ontvangen, is zij op grond van artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim met de teruggave ervan en dient zij de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom, telkens vanaf de vervaldatum van de betreffende afboekingen tot de dag van volledige betaling, te voldoen.



4.4.
De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.



4.5.
De gevorderde betaling van de beslagkosten is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv eveneens toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 719,79 voor verschotten en € 980,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 980).



4.6.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eiser worden begroot op:
- betekening oproeping € 102,91
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat € 980,00
totaal € 2.019,91.



4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot en worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.





5De beslissing
De voorzieningenrechter


5.1.
veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van kwijting aan eiser € 54.424,13 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, telkens vanaf de vervaldatum van een afboeking als vermeld in productie 1 bij de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,



5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.319,24 (1% x (€ 54.424,13 - € 10.000,00) + € 875,00) te betalen,



5.3.
veroordeelt gedaagde in de beslagkosten ten bedrage van € 1.699,79,



5.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op € 2.019,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,



5.5.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,



5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,



5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken.



type: CM
Link naar deze uitspraak