Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBLIM:2017:9862 
 
Datum uitspraak:11-10-2017
Datum gepubliceerd:12-10-2017
Instantie:Rechtbank Limburg
Zaaknummers:5842377 CV EXPL 17-2813
Rechtsgebied:Arbeidsrecht
Indicatie:Kan de Wet normering topinkomens in de weg staan aan een vaststellingsovereenkomst? Ja. Voor zoveel samengeteld, al de beloningscomponenten opgesomd in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, het door de WNT gestelde maximum te boven gaan is er strijd met de wet aan de orde. Resterende vakantiedagen worden daarom geacht te zijn begrepen in de maximale door de WNT toe te kennen vergoeding. Daarin ligt voor de werknemer op zichzelf genomen geen verboden beletsel besloten voor een vrije opname van verlofdagen, aangezien opname van verlof, voorafgaand aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te allen tijde mogelijk blijft. Uitsluitend uitbetaling in géld, voor zoveel het door de wet aangereikte financieel-nominale plafond overschrijdend, leidt immers tot nietigheid c.q. onverschuldigde betaling.
Trefwoorden:arbeidsovereenkomst
burgerlijk wetboek
uitkering
vaststellingsovereenkomst
wettelijke rente
Wetreferenties:Burgerlijk Wetboek Boek 7
Burgerlijk Wetboek Boek 7 902
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 1.6
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 2.10
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector 7.3
 
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 5842377 CV EXPL 17-2813


Vonnis van de kantonrechter van 11 oktober 2017,


in de zaak van:



[eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres] , [adres eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. C.A.H. Lemmens,

tegen:


de stichting STICHTING DAELZICHT,

gevestigd en kantoorhoudende te 6097 AV Heel, gemeente Maasgouw, Heerbaan 17,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben.






1De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:



de dagvaarding van 17 maart 2017, met bijbehorende producties,


de conclusie van antwoord, met producties,


de in briefvorm aangekondigde comparitie van partijen, gehouden op 20 juni 2017,


de voorafgaand aan deze comparitie van partijen ter griffie ingezonden akte overlegging nadere producties zijdens eiseres,


de akte na comparitie aan de zijde van beide partijen, telkens met nadere producties.



Ten slotte is vonnis bepaald.




2De feiten

Uit het over en weer door partijen naar voren gebrachte kunnen de volgende vaststaande feiten worden afgeleid, voor zoveel nu voor een beoordeling ter zake doend:



gedaagde kan worden aangeduid als een zorg instelling die onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens valt;


eiseres heeft, samen met een collega, de raad van bestuur van gedaagde gevormd en is ingevolge arbeidsovereenkomst bij gedaagde in dienst geweest; in die overeenkomst is – in artikel 10.1 daarvan – een financiële beëindigingsregeling opgenomen, welke regeling ingevolge de overgangsregeling van artikel 7.3 van de Wet normering topinkomens gedurende 4 jaren na inwerkingtreding van deze wet (nog) niet onderworpen is aan deze wet;


in de loop van 2016 is er een onwerkbare situatie ontstaan doordat de ondernemingsraad en – een deel van – het managementteam het vertrouwen in de raad van bestuur van gedaagde hebben opgezegd; dat heeft ertoe geleid dat eiseres, samen met haar collega, gedwongen is teruggetreden als bestuurslid, terwijl er ook een beëindigingsregeling is besproken;


die beëindigingsregeling is op dat moment – ultimo april dan wel aanvang mei 2016 – niet gefinaliseerd, om reden van de af te wachten uitkomsten van in ieder geval een tweetal externe onderzoeken naar het functioneren van de raad van bestuur; na het beschikbaar gekomen zijn van de resultaten van deze onderzoeken zijn de besprekingen ten aanzien van deze beëindigingsregeling hervat en is, op voet van het hierboven aangeduide artikel 10.1 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, een algehele vaststellingsovereenkomst tussen partijen gesloten (productie 1 bij dagvaarding); in die vaststellingsovereenkomst wordt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 december 2016 beëindigd, terwijl daarin ook – in artikel 7 – de reeds in de arbeidsovereenkomst vermelde beëindigingsvergoeding van één jaarsalaris is opgenomen;


eiseres heeft zich met ingang van 19 mei 2016 arbeidsongeschikt gemeld bij gedaagde; die arbeidsongeschiktheid heeft ononderbroken voortgeduurd tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst.






3De stellingen en vorderingen van eiseres

Eiseres stelt zich, kort en goed gezegd, op het standpunt dat de hierboven bij de vaststaande feiten bedoelde vaststellingsovereenkomst integraal en volledig door gedaagde nageleefd dient te worden. Ook indien de inhoud van die vaststellingsovereenkomst op onderdelen in strijd zou zijn met de Wet normering topinkomens, aangezien dat ofwel nu eenmaal zo is afgesproken ofwel ook om reden dat strijd met de inhoud van deze wet in feite niet aan de orde is, mede gelet op de overgangstermijn van artikel 7.3 van deze wet. In ieder geval, zo stelt eiseres subsidiair aan de orde, is gedaagde schadeplichtig uit hoofde van slecht werkgeverschap dan wel onrechtmatig handelen, zodat zij ook om die reden tot vergoeding van schade verplicht is.

Op deze grondslag vordert eiseres uiteindelijk:
a: verklaring voor recht dat de eiseres toekomende ontslagvergoeding € 185.930,37 bruto bedraagt, te vermeerderen met de bruto waarde in geld van 30 vakantiedagen over het jaar 2016, zijnde € 22.134,57,
b: veroordeling van gedaagde tot betaling van het netto equivalent van het bedrag sub a, onder aftrek van het reeds aan eiseres betaalde bedrag,
c: veroordeling van gedaagde tot uitbetaling van de 30 door eiseres niet opgenomen verlofdagen, indien de tegenwaarde daarvan niet reeds samen met het sub a bedoelde jaarsalaris aan eiseres toegekend zou zijn,
d: veroordeling van gedaagde tot afgifte van het onderzoeksrapport van Integis, op straffe van een dwangsom,
e: veroordeling van gedaagde tot afgifte van een afschrift van de melding data lekken, zoals die werd gedaan, en het op de hoogte houden van eiseres van de voortgang van een onderzoek, op straffe van een dwangsom,


dan wel, subsidiair,
i: verklaring voor recht dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en/of anderszins schadeplichtig is tegenover eiseres, waarbij de te vergoeden schade dient te worden bepaald op de transitievergoeding, zoals eiseres die in ander geval toe was gevallen,
h: veroordeling van gedaagde in de volledige kosten van rechtsbijstand, zoals eiseres die voor haar rekening heeft zien komen, nader op te maken bij staat,

en, primair zowel als subsidiair,
j: veroordeling van gedaagde in de proceskosten, nakosten daaronder te begrijpen.




4Het verweer van gedaagde

Het verweer van gedaagde komt er, naar de kern genomen, op neer dat zij zich weliswaar gebonden acht aan de met eiseres gesloten vaststellingsovereenkomst, doch niet voor zover deze overeenkomst in strijd komt met de inhoud van de Wet normering topinkomens. In zo een geval is de inhoud van de met eiseres overeengekomen vaststellingsovereenkomst immers nietig, terwijl al hetgeen ingevolge deze vaststellingsovereenkomst in strijd met de wet zou zijn uitbetaald, als onverschuldigd betaald heeft te gelden.

Wat de vorderingen van eiseres tot afgifte van het Integis rapport betreft, geldt dat de opsteller van dit rapport daar geen ruimte voor geeft, terwijl de melding data lekken eiseres reeds volledig bekend is evenals het uitgebleven resultaat van een vervolgens verricht onderzoek.




5Het oordeel van de kantonrechter

De kantonrechter stelt de hierboven reeds aangestipte vaststellingsovereenkomst voorop, zoals deze op 31 oktober 2016 door partijen werd gesloten. Daarmee is blijkens de inhoud van die overeenkomst een finale regeling tussen partijen aan de orde, waaraan beide partijen gebonden zijn. Ook eiseres zelf, zodat een eventueel al aan de orde komende subsidiaire grondslag en een subsidiaire vordering tot schadevergoeding als vanzelf al buiten beeld moet blijven. Dat volgt uit de omstandigheid dat partijen nadrukkelijk hebben beoogd een uitputtende, allesomvattende regeling te treffen (vergelijk al de considerans van deze beëindigingsovereenkomst, productie 1 bij dagvaarding).

Het geschil tussen partijen komt vervolgens in hoofdzaak en naar de kern genomen neer op de vraag of en in hoeverre de Wet normering topinkomens alsnog aan de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst tussen partijen in de weg staat, zodat daar gedeeltelijk alsnog geen uitvoering aan gegeven zou behoeven te worden. De enkele omstandigheid dát er sprake is van een door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst stelt de Wet normering topinkomens nog niet terzijde. Weliswaar biedt artikel 7: 902 Burgerlijk Wetboek (BW) de mogelijkheid van afwijking van ook dwingend recht, doch dat is vervolgens niet mogelijk indien inhoud of strekking van de vaststellingsovereenkomst in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Door en met de Wet normering topinkomens is er dáár nu juist sprake van, aangezien die wet simpelweg geen ruimte laat en ook geen ruimte bedoelt te laten voor afwijking daarvan.




Uitbetaling van tegoed aan verlofdagen


Bij de beoordeling van de vraag of de aan eiseres toekomende verlofdagen nu wel of niet nog ter gelegenheid van het einde van het dienstverband tot uitkering kunnen komen, dient de Wet normering topinkomens tot uitgangspunt te worden genomen. In die wet, in artikel 1.6, wordt een maximale bezoldiging voorzien. Voor eiseres betreft dat – ingevolge artikel 10 van de arbeidsovereenkomst, in verbinding met de overgangsregeling WNT en de uitvoerende afspraken in de vaststellingsovereenkomst - één jaarsalaris, van een omvang zoals dat ingevolge artikel 7.3 van de Wet normering topinkomens nog wordt toegelaten. Blijkens de bij die wet behorende Uitvoeringsregeling (Uitvoeringsregeling WNT) behoort de afkoopsom van niet opgenomen vakantie- of compensatiedagen tot de bezoldiging die de wet op het oog heeft en die in de wet wordt gemaximeerd. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat het in aanmerking te nemen maximale jaarsalaris mede wordt bepaald door het bedrag ter zake van (met betrekking tot datzelfde jaar 2016) uitbetaalde vakantie- of compensatiedagen. Voor zoveel immers, samengeteld, al de beloningscomponenten, opgesomd in artikel 2 Uitvoeringsregeling, het door de wet gestelde maximum te boven gaan, is er daarmee “automatisch” strijd met de wet aan de orde. De door eiseres – hoezeer ook op voet van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen – nagestreefde uitbetaling van verlofdagen leidt daarom als vanzelf tot strijd met de wet, indien en voor zover het door de wet aangereikte financieel-nominale maximum van één jaarsalaris daardoor nu eenmaal – gelet op de overigens aan eiseres over 2016 toekomende beloningsbestanddelen – wordt overschreden. Daarin ligt voor eiseres op zichzelf genomen geen verboden beletsel besloten voor een vrije opname van verlofdagen, zoals door haar wel is betoogd, aangezien opname van verlof, voorafgaand aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst, te allen tijde mogelijk blijft. Uitsluitend uitbetaling in géld, voor zoveel het door de wet aangereikte financieel-nominale plafond overschrijdend, leidt immers tot nietigheid c.q. onverschuldigde betaling.

De conclusie wordt daarmee dat eiseres geen aanspraak kan maken op uitbetaling van haar tegoed aan verlofdagen, indien de voor haar maximaal geldende bezoldiging van één jaarsalaris reeds op andere wijze is “uitgeput”. Uit de nader overgelegde becijfering van de hand van Ernst & Young (productie 9 aan de zijde van gedaagde, zoals kennelijk – in concept – ook ter beschikking gesteld aan de gemachtigde van eiseres, zonder dat daar vervolgens tegenspraak tegen werd gedaan) volgt verder een voor eiseres geldende maximale beloning van een bedrag ad € 180.096,79 die als zodanig geen ruimte (meer) laat voor extra betalingen “daar boven op”. Daarbij verliest de kantonrechter de in deze becijfering opgenomen aanspraak van eiseres op nabetaling tot, per saldo, € 15.348,00 niet uit het oog, doch zó een bedrag wordt door eiseres niet tot onderwerp van haar vordering uit hoofde van een tegoed aan verlofdagen gemaakt. Dit saldobedrag ad € 15.348,00 dient kennelijk “sowieso” nog aan eiseres na te worden betaald, ook los en onafhankelijk van de tegenwaarde van een tegoed aan verlofdagen.


Resterende nevenvorderingen


De vordering tot afgifte van het rapport van Integis steunt op de inhoud van de voor beide partijen bindende vaststellingsovereenkomst (artikel 13). Aan de zijde van Integis valt vervolgens geen absoluut beletsel voor inzage in – en verstrekking van een afschrift van een rapportage aan te wijzen. Daartoe kan worden verwezen naar productie 6 bij antwoord en de daarin opgenomen mededeling dat een verplichting ingevolge gerechtelijk oordeel zal (moeten) worden gerespecteerd. Deze nevenvordering zal derhalve aan eiseres toe worden gewezen.

Anders is dit vervolgens ten aanzien van de nevenvordering van eiseres met betrekking tot de melding van een data lek en het daaraan gegeven vervolg. Die melding is eiseres immers kennelijk reeds ter hand gesteld, terwijl ook de negatieve uitkomst van een onderzoek aan haar bekend is gemaakt. Niet valt in te zien dat en waarom eiseres in zo een situatie nog een resterend, rechtens relevant belang bij haar vorderingen op dit punt zou hebben. Het verweer van gedaagde treft mitsdien in zoverre doel en deze vordering zal van de hand worden gewezen.


Slotsom


Uit het vorenstaande vloeit voort dat eiseres – niettegenstaande de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst – slechts aanspraak kan maken op een beëindigingsvergoeding tot een bedrag van € 180.096,79, zonder dat de financiële tegenwaarde van het verlof tegoed daarbij opgeteld kan worden. Die aldus vaststelbare beëindigingsvergoeding is feitelijk reeds nagenoeg aan eiseres uitbetaald, afgezien van het hierboven bedoelde pro resto bedrag ad € 15.348,00, welk bedrag (bij gebreke van een eisvermeerdering of verandering) echter geen onderwerp van de onderhavige procedure vormt. Al de hierboven opgesomde vorderingen van eiseres komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking, met uitzondering van de vordering tot afgifte van het rapport van Integis. Bij deze uitkomst van de procedure dient eiseres als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt, zodat eiseres zal worden veroordeeld in de kosten. Er wordt daarom al met al beslist als volgt.




6Beslissing:

Veroordeelt gedaagde tot afgifte aan eiseres van een afschrift van het integrale rapport van Integis, inclusief bijlagen, zulks binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat gedaagde niet aan deze veroordeling mocht voldoen, onder maximering van deze dwangsom tot een bedrag van in totaal € 10.000,00.

Veroordeelt eiseres in de proceskosten tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op in totaal € 2.100,00 voor gemachtigdensalaris, bij gebreke van betaling binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de 9e dag na betekening van dit vonnis en tot aan de volledige betaling daarvan.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.


Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter te Roermond en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.

type: PB
coll: ksf
Link naar deze uitspraak