Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBDHA:2020:4437 
 
Datum uitspraak:19-05-2020
Datum gepubliceerd:22-05-2020
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:AWB 18/9779
Rechtsgebied:Vreemdelingenrecht
Indicatie:De staatsecretaris van Justitie en Veiligheid heeft terecht beslist dat een Italiaanse vrouw in Nederland in de periode van 1999-2018 geen duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Trefwoorden:bijstandsuitkering
erfenis
levensonderhoud
minimumloon
uitkering
zorgkosten
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 18/9779

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen


[eiseres] ,
geboren op [geboortedag] 1978, van Italiaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. T.W.F. Kouwenhoven),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).


Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad. Op 30 juli 2018 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het door eiseres ingediende bezwaar bij besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 19 december 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Ook heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft op 19 maart 2019 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. Bij beslissing van 2 april 2019 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.

Op 7 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen.

In het op 3 mei 2019 aan partijen verzonden proces-verbaal van de zitting van 2 april 2019 heeft de rechtbank aan verweerder een aantal vragen gesteld die bij de rechtbank waren gerezen naar aanleiding van het dossier en het verhandelde ter zitting. Verweerder heeft op 3 juni 2019 gereageerd op de vragen van de rechtbank. Op 11 juni 2019 heeft eiseres op verweerders reactie gereageerd. Op 11 oktober 2019 heeft de rechtbank aan eiseres een aanvullende vraag gesteld. Hierop hebben eiseres en verweerder op 22 oktober 2019 respectievelijk 7 november 2019 gereageerd.

Bij beslissing van 19 november 2019 heeft de rechtbank de zaak naar de meervoudige kamer verwezen. Eiseres heeft haar gronden aangevuld en verweerder heeft op 6 februari 2020 opnieuw een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.



Overwegingen

1. Eiseres heeft de Italiaanse nationaliteit.

2. Vanaf 5 september 2017 ontvangt eiseres een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Dit is voor verweerder aanleiding geweest om nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres in Nederland.


Standpunt verweerder


3. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet als economisch actieve, als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid en onder a, van het Vb 2000, en ook niet als economisch niet-actieve, als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid en onder b, van het Vb 2000, kan worden aangemerkt. Verweerder stelt dat de bewijslast niet bij verweerder ligt nu het niet gaat om het stopzetten van een verblijfsrecht maar om het vaststellen dat er geen sprake is rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Ook is niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres heeft beschikt over voldoende middelen van bestaan om in haar onderhoud te voorzien. De inkomsten die eiseres had uit Italië acht verweerder hiervoor niet voldoende aangezien niet is gebleken dat eiseres over dit inkomen de vereiste belastingen heeft afgedragen. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat zij in de periode van 2008 tot 2014 beschikt heeft over een ziektekostenverzekering. Al daarin heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat zij rechtmatig verblijf heeft gehad als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Volgens verweerder is gelet op deze overwegingen ook geen sprake van duurzaam verblijfsrecht in de zin van artikel 8.17 van het Vb 2000. Uit de gegevens van de Basisregistratie Personen (BRP) is verder gebleken dat eiseres een aanzienlijk deel van de periode van belang uitgeschreven was uit de BRP, aldus verweerder.


Beoordeling door de rechtbank


4. Het wettelijk kader in de bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

5. De vraag die in geschil is, is of eiseres duurzaam verblijfsrecht heeft verworven op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000, hetzij op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, in samenhang met artikel 8.17 van het Vb 2000. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2017 volgt dat iedere Unieburger die betoogt een duurzaam verblijf in een lidstaat te hebben, zelf moet aantonen dat zij voldoet aan de vereisten, genoemd in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000. De bewijslast ligt dus bij eiseres.


Reële en daadwerkelijke arbeid: economisch actieve gemeenschapsonderdaan



6.1
Eiseres stelt dat zij een duurzaam verblijfsrecht heeft. Er is volgens eiseres sprake geweest van reële en daadwerkelijke arbeid van 1999 tot 2006. In die periode was zij aan te merken als economisch actieve gemeenschapsonderdaan. Zij heeft daarom van rechtswege een duurzaam verblijfsrecht verkregen. Eiseres overlegt uitdraaien uit haar arbeidsverleden over de jaren 1999 tot en met 2006, zoals geregistreerd bij het UWV. Ook voert eiseres in dit kader aan dat zij sinds 2011 de Straatkrant verkoopt.



6.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode van 1999 tot 2006 gedurende vijf jaren heeft voldaan aan artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 en overweegt daartoe als volgt.



6.3
De rechtbank stelt vast dat uit de door eiseres overgelegde stukken van het UWV kan worden afgeleid dat er arbeid is verricht in de jaren 1999 tot en met 2006. Het UWV-overzicht geeft verder aan hoeveel SV-dagen er in die jaren is gewerkt. Maar uit dat overzicht kan niet worden afgeleid wat het aantal uren is dat eiseres heeft gewerkt en wat het maandelijks inkomen is geweest. Wel kan uit die stukken worden afgeleid dat eiseres in ieder geval niet komt aan de minimale vereiste 40% van de gebruikelijk volledige arbeidstijd. Zij heeft namelijk hooguit twee jaar, in 2000 en 2002, 40% of meer van die gebruikelijke arbeidstijd gewerkt. De rechtbank oordeelt verder in dit kader dat verweerder ook de stelling van eiseres dat zij voor de Straatkrant heeft gewerkt onvoldoende heeft mogen achten voor aannemelijkheid dat sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Uit de door eiseres overgelegde brief van 26 juni 2014 blijkt enkel dat eiseres sinds september 2011 werkt voor de Straatkrant als zelfstandig verkoper en dat geen sprake is geweest van een dienstverband.



6.4
Gelet daarop is de rechtbank met verweerder van oordeel dat uit hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht niet blijkt dat zij in de jaren 1999 tot en met 2006 heeft voldaan aan de norm uit verweerders beleid van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm of ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd, en daarmee of sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid.


Economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan




7.1
Verder stelt eiseres dat zij vanwege haar inkomsten uit Italië in de periode van 2008 tot 2017 is aan te merken als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Vanaf februari 2008 werd eiseres onderhouden door haar grootvader die periodiek geldbedragen aan haar overmaakte. Na het overlijden van haar grootvader heeft eiseres in 2009 vastgoed geërfd. Dit vastgoed is verkocht, het geld werd beheerd door een Italiaanse advocaat die aan eiseres periodiek een bedrag ten behoeve van levensonderhoud heeft overgemaakt. In 2017 was het geld uit deze erfenis op. Dat eiseres geen belastingen heeft afgedragen over het inkomen uit Italië, althans dat niet kan aantonen, leidt niet tot de conclusie dat dit inkomen buiten beschouwing gelaten dient te worden. Eiseres overlegt ter onderbouwing geldoverschrijvingsbewijzen van haar grootvader aan haar over de jaren 2008 en 2009, geldoverschrijvingsbewijzen van de Italiaanse advocaat aan haar over de jaren 2010 tot en met 2014, een kopie van de overlijdensakte van haar grootvader en een vertaling van een Italiaanse verkoopakte van een huis.



7.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de periode tussen 2008 en 2017 niet aangemerkt kan worden als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Een economisch niet-actieve onderdaan moet in ieder geval beschikken over voldoende middelen van bestaan, wat betekent dat hij een inkomen heeft dat tenminste gelijk is aan het wettelijk minimumloon. Nog afgezien van de vraag of eiseres met het inkomen uit Italië aan deze norm heeft voldaan en de vraag of het inkomen legaal was of niet, stelt de rechtbank vast dat uit artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb 2000 expliciet blijkt dat daarnaast ook vereist is om een ziektekostenverzekering te hebben om als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan te worden aangemerkt.



7.3
Eiseres stelt dat zij een lange periode wel heeft beschikt over een zorgverzekering maar zij kan dit niet aantonen met stukken. Uit informatie van het CAK blijkt volgens eiseres dat zij niet voorkomt op de lijst van onverzekerden of ambtshalve verzekerde wanbetalers, maar het CAK kan geen inzicht geven in de vraag bij welke verzekeraars eiseres verzekerd is geweest. Uit het arrest Baumbast v. UK van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt verder volgens eiseres dat het niet volledig gedekt zijn voor alle zorgkosten geen reden mag zijn het rechtmatig verblijf te weigeren of beëindigen. Eiseres voert ten slotte in dit kader aan dat ze in de periode waarin aanwezigheid van een zorgverzekering zou moeten worden aangetoond geen, althans nauwelijks, beroep heeft gedaan op de van overheidswege gefinancierde zorg.



7.4
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode van belang heeft beschikt over een ziektekostenverzekering. De stelling van eiseres dat zij een periode wel verzekerd is geweest, heeft zij niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat zij niet voorkomt op lijsten van onverzekerden of wanbetalers, is onvoldoende om dit aannemelijk te maken. Ook haar stelling dat zij in bewijsnood verkeert om dit aan te tonen heeft eiseres niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet verder in het arrest Baumbast geen aanknopingspunten die de stelling van eiseres onderbouwen dat het niet (volledig) gedekt zijn voor alle zorgkosten geen reden mag zijn het rechtmatig verblijf te weigeren danwel te beëindigen. In de zaak Baumbast waren de omstandigheden anders, zo had de vreemdeling in die zaak aantoonbaar een ziektekostenverzekering in een andere lidstaat. Daarvan is in het geval van eiseres niet gebleken.



7.5
Bovendien blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2019 dat de omstandigheid dat eiseres eerder geen beroep heeft gedaan op het socialebijstandsstelsel, niet zonder meer betekent dat zij heeft beschikt over voldoende middelen van bestaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit het dossier is gebleken dat, alhoewel eiseres pas sinds 5 september 2017 een uitkering op grond van de Pw ontvangt, zij daarvoor wel degelijk een beroep heeft gedaan op verschillende sociale voorzieningen zoals de daklozenopvang, daklozenhuisartszorg en de verkoop van de Straatkrant.



7.6
Ten slotte is, zoals ter zitting bevestigd door de gemachtigde van eiseres, gebleken dat eiseres van 31 december 2014 tot 7 september 2017 uitgeschreven was uit de BRP. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de uitschrijving van eiseres een belangrijke aanwijzing mocht zien dat eiseres haar hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 24 april 2008 en 24 mei 2016. Het is vervolgens aan de vreemdeling om te weerleggen dat hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.



7.7
Eiseres stelt dat de uitschrijving uit de BRP haar niet tegengeworpen kan worden, omdat zij wel degelijk in Nederland woonachtig was. Eiseres stelt dat zij in 1999 aan een gewelddadige relatie in Italië is ontsnapt. Uit angst gevonden te worden door haar ex-partner bleef zij periodes uit de BRP. Eiseres overlegt geldoverschrijvingsbewijzen van haar grootvader aan haar over de jaren 2008 en 2009, gericht aan eiseres in Nederland, geldoverschrijvingsbewijzen van de Italiaanse advocaat over de jaren 2010 tot en met 2014, gericht aan eiseres in Nederland en maandelijkse apotheekkwitanties van augustus 2014 tot augustus 2017 op haar naam en adres in [woonplaats] .



7.8
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij in Nederland was in de periode dat ze stond uitgeschreven. Uit de door haar overgelegde kwitanties van de apotheek en de geldoverschrijvingen gericht aan eiseres in Nederland blijkt wellicht dat ze toen een band met Nederland had, maar niet dat eiseres gedurende die periode daadwerkelijk in Nederland verbleef. Gelet daarop is tevens niet vast komen te staan dat het gestelde verblijf van eiseres in Nederland als economisch niet-actieve, in de periode van 2008 tot 2017, ononderbroken was, zoals volgens artikel 8.17 van het Vb 2000 vereist is om te kunnen spreken van duurzaam verblijfsrecht.


Mengvorm economisch actief en economisch niet-actief




8.1
Eiseres stelt vervolgens dat richtlijn 2004/38 (de richtlijn) zich niet verzet tegen een mengvorm tussen de status als economisch actieve en de status als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Het ontkennen van rechtmatig verblijf van een Unieburger die van 1999 tot 2007 zonder een beroep op de bijstand te doen in het eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien, enkel omdat zij deels in de ene, deels in de andere categorie zou vallen, is in strijd met de richtlijn.



8.2
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of er sprake kan zijn van een mengvorm tussen de status economisch actief en economisch niet-actief in deze zaak niet van belang is. Zoals de rechtbank onder 7.4 heeft geoordeeld, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er geen sprake was van de situatie zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Gelet daarop zou een eventuele mengvorm, wat daar verder ook van zij, er in het geval van eiseres niet toe kunnen leiden dat er over bepaalde maanden tezamen genoeg inkomen is geweest. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om nader op de beoordeling van deze vraag in te gaan.


Belangenafweging




9.1
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. Eiseres wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018. Ter zitting, op 2 april 2019, heeft eiseres verklaard dat zij lijdt aan ‘high functioning’-autisme en aan een milde posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van de mishandeling door haar Italiaanse ex-partner. Ter onderbouwing van haar medische situatie overlegt eiseres brieven van huisarts [huisarts] , een afspraken- en medicatieoverzicht van huisartsenpraktijk [huisartsenparktijk] en een wilsverklaring tot niet-reanimeren.



9.2
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging ten onrechte in het bestreden besluit ontbreekt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2018 volgt dat een richtlijnconforme interpretatie van artikel 8.16, eerste lid, vierde zin, van het Vb 2000 met zich brengt dat verweerder de in die bepaling bedoelde belangenafweging niet alleen maakt als hij vaststelt dat het rechtmatig verblijf van een burger van de Unie niet langer bestaat en de burger daarbij meedeelt dat hij Nederland moet verlaten, maar ook als hij vaststelt dat een dergelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 8.12 van het Vb 2000 nooit heeft bestaan en de Unieburger daarvan mededeling doet.



9.3
Omdat de belangenafweging ten onrechte in het bestreden besluit ontbreekt, verklaart de rechtbank het beroep gegrond.



10.1
De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft het ontbreken van de belangenafweging namelijk hersteld in het verweerschrift van 19 maart 2019, aangevuld in het verweerschrift van 6 februari 2020, door daarin wel een belangenafweging te maken.



10.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen en overweegt daartoe als volgt.



10.3
Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde belangen voldoende kenbaar in de belangenafweging betrokken. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de korte periode dat eiseres in Nederland is sinds haar nieuwe registratie in de BRP in september 2017, de onrechtmatigheid van het verblijf van eiseres sindsdien, de vertrekplicht die aan eiseres is opgelegd en waaraan zij geen gehoor heeft gegeven, het feit dat eiseres is geboren en opgegroeid in Italië en daar een groot deel van haar leven heeft gewoond, dat niet is gebleken van familiebanden in Nederland en ten slotte dat niet is gebleken van relevante medische omstandigheden. De rechtbank constateert dat uit de overgelegde medische stukken kan worden afgeleid dat eiseres haar huisarts vaak met klachten bezoekt, dat zij gebruik maakt van verschillende soorten medicatie en dat eiseres een grote afhankelijkheid heeft van die medicatie. De door eiseres gestelde omstandigheid dat sprake zou zijn van PTSS en autisme blijken hier echter niet uit. Eiseres heeft haar belangen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd naar voren gebracht. De rechtbank volgt verweerder verder in het standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom haar medische klachten aan het terugkeren naar Italië in de weg staan. Niet is gebleken dat eiseres de vereiste zorg niet in Italië kan krijgen of dat haar verwijdering uit Nederland op een andere manier gezien haar medische situatie onevenredig bezwarend voor haar zal zijn.


Conclusie


11. Gelet op hetgeen onder 9.3 is overwogen, verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 10.1 tot en met 10.3 en omdat de overige beroepsgronden van eiseres niet slagen, ziet de rechtbank aanleiding om de beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden buiten bespreking te laten en om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting en 1 punt voor de nadere schriftelijke reactie met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, dan moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.









Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.100,-.


Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzitter, mr. C.W.M. Giesen en mr. D. Bode,
leden, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op




griffier voorzitter






Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

















BIJLAGE

WETTELIJK KADER

Artikel 8.7 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000
1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
(…)

Artikel 8.12 van het Vb 2000
1. De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
(…)
3 Voor de toepassing van het eerste lid, onder b, beschikt de vreemdeling met een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat in artikel 3.74 voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval over voldoende middelen van bestaan.

Artikel 8.17 van het Vb 2000
1. Duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft:
a. de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, die gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad;
b. (…).
2. Voor de berekening van het ononderbroken verblijf, bedoeld in het eerste lid, vormt geen onderbreking een afwezigheid uit Nederland:
a. van ten hoogste zes maanden per jaar;
(…)

Artikel 8.18 van het Vb 2000
1. Duurzaam verblijfsrecht kan slechts worden verloren door een afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland.
2. Duurzaam verblijfsrecht kan door Onze Minister uitsluitend worden beëindigd om ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid.

Op grond van paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beschouwt de IND in aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.



ECLI:NL:RVS:2017:3170.


Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.


Op grond van artikel 8.12, derde lid, van het Vb 2000, in samenhang met artikel 3.74, eerste lid en onder a, van het Vb 2000.


Centraal Administratie Kantoor.


Arrest van 17 september 2002, C-413/99.


ECLI:NL:RVS:2019:2504.


ECLI:NL:RVS:2008:BD1177.


ECLI:NL:RVS:2016:1539.


Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.


Gronden 11 juni 2019, naar aanleiding van de vragen van de rechtbank van 2 april 2019.


ECLI:NL:RVS:2018:3584.
Link naar deze uitspraak