Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CBB:2021:474 
 
Datum uitspraak:04-05-2021
Datum gepubliceerd:04-05-2021
Instantie:College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummers:19/1729
Rechtsgebied:Bestuursrecht
Indicatie:Beroep ter zitting ingetrokken. Proceskostenveroordeling.
Trefwoorden:landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
meststoffenwet
Wetreferenties:Meststoffenwet
 
Uitspraak
uitspraak












COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant,
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Herczog).



Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.

Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Bij besluit van 8 november 2019 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het primaire besluit herzien en het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 0 kg.

Appellant heeft op 11 november 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Verweerder heeft op 18 februari 2021 een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak met nummer 20/871. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Ter zitting heeft appellant het beroep ingetrokken en daarbij verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van het griffierecht.

Na de zitting heeft het College de zaken voor het doen van uitspraak weer gesplitst. In de zaak met nummer 20/871 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.



Overwegingen



Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.


Op 1 december 2017 heeft appellant zijn eenmanszaak uitgeschreven uit het handelsregister en is een stille maatschap tussen [naam 1] en [naam 2] opgericht. Op 29 januari 2018 heeft verweerder van appellant een melding overdracht bedrijf ontvangen, waaruit blijkt dat appellant zijn bedrijf per 15 december 2017 heeft overgedragen aan de stille maatschap. Bij het primaire besluit van 31 januari 2018 heeft verweerder fosfaatrecht aan appellant toegekend. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt en verweerder heeft een inhoudelijke beslissing op dat bezwaar genomen. In het bestreden besluit is niet onderkend dat de eenmanszaak van appellant ten tijde van het primaire besluit al was opgeheven en dat het fosfaatrecht aan de stille maatschap had moeten worden toegekend. Appellant zag zich daarom genoodzaakt beroep in te stellen tegen het bestreden besluit.


Uit de dossierstukken die verweerder met het verweerschrift heeft toegezonden, blijkt dat verweerder drie dagen voordat appellant beroep heeft ingesteld een vervangingsbesluit heeft genomen, waarin het fosfaatrecht van appellant op 0 kg is vastgesteld in verband met de bedrijfsoverdracht. Appellant stelt dat hij het vervangingsbesluit pas met het verweerschrift voor het eerst heeft ontvangen. Het College stelt vast dat het in ieder geval aannemelijk is dat het vervangingsbesluit en het beroepschrift elkaar gekruist hebben. Het is appellant dus pas nadat hij beroep had ingesteld, duidelijk geworden dat verweerder hem is tegemoetkomen in die zin dat het fosfaatrecht niet meer aan de eenmanszaak maar aan de stille maatschap is toegekend.


Gelet op het voorgaande ziet het College aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellant. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het College deze kosten vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Voor het toekennen van een punt voor het verschijnen ter zitting ziet het College geen aanleiding. Appellant was immers voorafgaand aan de zitting al bekend met het vervangingsbesluit, zodat het beroep ook eerder dan pas ter zitting ingetrokken had kunnen worden.



5. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 174,- aan appellant dient te vergoeden.



Beslissing

Het College veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 534,-.


Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021.

De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Link naar deze uitspraak