Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:GHAMS:2020:2917 
 
Datum uitspraak:27-10-2020
Datum gepubliceerd:15-01-2021
Instantie:Gerechtshof Amsterdam
Zaaknummers:200.248.684/01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Verenigingsrecht. Besluit van bestuur van vereniging van volkstuinders tot opzegging lidmaatschap van de appellante. Ingevolge artikel 2:15 BW had de appellante binnen een jaar na de dag waarop zij van het opzeggingsbesluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd, een vordering tot vernietiging daarvan kunnen indienen bij de rechtbank. Zij heeft dit niet gedaan, zodat het besluit tot opzegging als rechtsgeldig wordt aangemerkt. Vordering van de vereniging tot ontruiming c.a. door de eerste rechter toegewezen. Bekrachtiging.
Trefwoorden:belastingrecht
burgerlijk wetboek
huurovereenkomst
taxatie
tuinder
 
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.248.684/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 6639113 CV EXPL 18-3066


arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 oktober 2020


inzake



[appellant]
,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R. G. E. de Vries te Diemen,

tegen

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid BOND VAN [V],
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. Ringnalda te Utrecht.






1Het geding in hoger beroep


Partijen worden hierna [appellant] respectievelijk BVV genoemd.


[appellant] is bij dagvaarding van 26 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna de kantonrechter) van 11 september 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen BVV als eiseres en [appellant] als gedaagde.

In deze zaak is bij tussenarrest van 13 november 2018 een comparitie bevolen, het proces-verbaal van de op 20 december 2018 gehouden comparitie bevindt zich bij de stukken.

Daarna zijn in deze zaak de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van [appellant] ;
- antwoordakte.

Vervolgens is arrest gevraagd.


[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van BVV alsnog zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
BVV heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.





2Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 tot en met 18 de vaststaande feiten vermeld die hij bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt heeft genomen. Daaromtrent bestaat in hoger beroep geen geschil zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt neemt.
De feiten worden hierna onder 3.1 weergegeven.





3Beoordeling


3.1. (
i) [appellant] heeft sinds 1 juli 2006 een [V] in gebruik van BVV in het volkstuinpark [A] te Amsterdam, een afdeling van BVV.

(ii) Blijkens het schriftelijke huurcontract tussen partijen zijn op de overeenkomst de bepalingen van de statuten en reglementen van BVV van toepassing. Aan de overeenkomst is onverbrekelijk het lidmaatschap van BVV verbonden.

(iii) Volgens artikel 6 van het van toepassing verklaarde reglement van Nieuwe
Levenskracht is, kort samengevat, ieder lid verplicht per jaar in de maanden maart tot
en met november 10 maal twee uur Algemeen Werk te verrichten. De werkzaamheden
die behoren tot dit werk worden bepaald door de verfraaiingscommissie.
Wanneer het lid zich hieraan onttrekt, wordt dit aangemerkt als een overtreding waarbij een boete wordt opgelegd van € 25,-. Indien het lid door ziekte niet in staat is de werkbeurten te doen, dient hij/zij het bestuur hiervan in kennis te stellen. De
werkbeurten mogen door een vervanger worden uitgevoerd.

(iv) In artikel 8 van de statuten van BVV is bepaald dat het lidmaatschap kan eindigen door opzegging door BVV. Een opzegging kan volgens lid 4 sub a plaatsvinden wanneer het lid in strijd handelt met de statuten, een reglement of een besluit, hetzij op bondsniveau hetzij op afdelingsniveau. Volgens sub c van hetzelfde lid kan opzegging ook plaatsvinden wanneer een lid zijn verplichtingen niet nakomt.

( v) Artikel 5 lid 3 van de overeenkomst luidt - voor zover hier van belang -·als volgt:
“( . .) Huurder zal na beëindiging van de huurovereenkomst het gehuurde ontruimen en als schone tuingrond opleveren, tenzij het bepaalde in artikel 9 van het Huurreglement toepassing vindt. Indien huurder ter zake in gebreke blijft, is de bond gerechtigd het gehuurde voor rekening van huurder in orde te (laten) maken en de opstallen en tuinbeplanting van huurder te laten taxeren overeenkomstig de richtlijnen van de bond en vervolgens te verkopen. Op de opbrengst wordt in mindering gebracht hetgeen de Bond van de gebruiker te vorderen heeft. De alsdan resterende opbrengst zal gedurende twee maanden na de verkoop ter beschikking blijven van gebruiker, waarna de opbrengst vervalt aan de bond.”

(vi) BVV heeft een beslissing van de Tuchtcommissie van BVV van 8 december 2016 in het geding gebracht. Volgens deze beslissing heeft het bestuur van de afdeling [A] een aangifte tegen [appellant] gedaan bij deze commissie in verband met onder meer een bedreiging door [appellant] en haar zoon van een andere tuinierster op het park. In de overwegingen van de commissie wordt melding gemaakt van meerdere incidenten in de afgelopen jaren en ook van achterstand in werkbeurten. De commissie concludeert dat er sprake is van verziekte verhoudingen, maar dat deze door de commissie niet kunnen worden opgelost. De commissie komt tot het oordeel dat [appellant] haar tuin in ieder geval niet onderhoudt op de wijze als voorgeschreven door de bepalingen van het tuinreglement. De commissie beslist tot het opleggen van een geldboete van € 200,- aan [appellant] , maar wel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarde dat er uiterlijk bij het einde van het tuinseizoen op 1 oktober 2017 geen achterstallig onderhoud van haar tuin zal zijn, een en ander ter beoordeling van de tuin/verfraaiings-commissie van de afdeling [A] .

(vii) BVV heeft bij brief van 5 februari 2017 aan [appellant] een boete van vier keer € 25,-
opgelegd wegens vier achterstallige werkbeurten.

(viii) Bij brief van 18 mei 2017 heeft het bestuur van [A] aan [appellant]
bevestigd dat er een aanvraag bij het bondsbestuur is ingediend om het lidmaatschap
van [appellant] te mogen opzeggen met onmiddellijke ingang vanwege het niet uitvoeren van
werkbeurten (algemeen werk). Naar aanleiding van de aanvraag heeft een gesprek met

[appellant] en haar zoon plaatsgevonden. De uitkomst was dat [appellant] nog een laatste kans kreeg.
Mocht blijken dat [appellant] zich niet aan de afspraken inzake onderhoud en algemeen werk
houdt, dan zou het lidmaatschap alsnog worden opgezegd.

(ix) Bij brief van 12 oktober 2017 aan [appellant] bevestigt BVV, met verwijzing naar het niet nakomen van de afspraken die in de brief van 18 mei 2017 zijn vermeld, de opzegging van het lidmaatschap per 1 november 2017 omdat er wederom geen of te weinig werkbeurten door [appellant] zijn uitgevoerd. De brief vermeldt onder meer het volgende:
“(…) Het bestuur van [A] heeft een verzoek neergelegd bij het Bondsbestuur om het lidmaatschap met u op te zeggen. De reden hiervoor is dat u zich niet houdt aan de afspraken die er zijn gemaakt in de laatste kans brief van 18 mei jl.

In deze brief is nadrukkelijk aangegeven dat u zich dient te houden aan het uitvoeren


van het algemeen ·werk en dat uzelf initiatief neemt om hiervoor een afspraak te maken. Het [A] bestuur heeft vastgesteld dat u op 22 juli uw laatste algemeen werkbeurt heeft uitgevoerd en dat u nadien niet meer bent geweest. Zij stellen dan ook vast dat u inmiddels weer 5 ·werkbeurten achter loopt en dat u zonder bericht in augustus en september niet bent verschenen. Zoals voor elke tuinder op [A] geldt moet er maandelijks een werkbeurt ·worden verricht, dus ook door u. Dit alles overziend en in aanmerking nemende dat u naar de overtuiging van het


Bondsbestuur voldoende kansen heeft gehad, heeft het Bondsbestuur besloten u het


lidmaatschap op te zeggen.



Daarom zal het bondsbestuur uw lidmaatschap van de Bond van [V]


definitief beëindigen met ingang
van 1 november 2017
.



Het bestuur van [A] zal eveneens van dit besluit op de


hoogte worden gesteld. ·


Na ontvangst van deze brief dient u binnen 14 dagen aan de secretaris van het [A] op te geven op welke wijze u uw tuin wenst op te leveren; hetzij geheel ontruimd als schone tuingrond, hetzij met beplanting en/of bouwsels.



Als u binnen deze termijn niet reageert, wordt aangenomen dat u voor de laatste


mogelijkheid kiest en ontvangt u van het bestuur, of de betreffende commissies, van



[A] een kennisgeving wanneer taxatie van de beplanting en


de bouwsels zal plaatsvinden.



Als u op die datum verhinderd bent dient u binnen een week een nieuwe afspraak te


maken in overleg met de bouwcommissie.



Als u niet of niet tijdig medewerking verleent aan vorenstaande dan worden de


eventueel aanwezige bouwsels alleen van buitenaf getaxeerd en is die taxatie bindend


evenals die van de tuin beplanting (…)".


( x) [appellant] heeft zich bij brief van haar advocaat van 20 oktober 2017 tegen de opzegging verzet. Aangevoerd wordt dat [appellant] niet vijf maar drie weekbeurten achterloopt en dat er daarnaast in verband met de gevolgen van een verkeersongeval sprake is van overmacht.
·
(xi) Bij brief van 30 oktober 2017 heeft BVV aan de advocaat van [appellant] laten weten dat zij aan de opzegging vasthoudt omdat, kort samengevat, gemaakte afspraken niet zijn nagekomen.

(xii) Op 10 november 2017 heeft BVV een taxatierapport van de opstal aan [appellant] gestuurd en haar verzocht de sleutels uiterlijk op 2 december 2017 op het kantoor van BVV af te geven.

(xiii) Bij brief van 3 januari 2018 heeft de advocaat van BVV [appellant] alsnog aangemaand buiten rechte aan de gevraagde ontruiming te voldoen, bij gebreke waarvan een gerechtelijke procedure zal worden gestart.

(xiv) [appellant] heeft niet aan deze aanmaning voldaan en [V] niet ontruimd.

(xv) Volgens de registratie van BVV stonden 8 werkbeurten open en waren in 2017 wel werkbeurten verricht, maar betroffen dit deels inhaalbeurten voor 2016.

(xvi) Ter zitting van de kantonrechter is gebleken dat [appellant] haar financiële verplichtingen tot dan toe was nagekomen en dat BVV haar stellingen op dat punt niet langer handhaafde.



3.2.
BVV vordert in dit geding de veroordeling van [appellant] tot betaling van lopende jaarlasten over 2018 en tot ontruiming, op straffe van verbeurte van een dwangsom, van de door haar gebruikte [V] , met machtiging van BVV om deze [V] inclusief opstallen en beplantingen over te dragen aan een door BVV aan te wijzen nieuwe gebruiker onder verrekening van de van deze laatste te ontvangen koopsom met het eventueel nog door [appellant] aan BVV verschuldigde.
De kantonrechter heeft de vorderingen van BVV toegewezen.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op.



3.3.
Uit de vaststaande feiten volgt dat, nadat het bestuur van BVV [appellant] bij brief van 18 mei 2017 een mogelijke opzegging van het lidmaatschap in het vooruitzicht had gesteld en [appellant] nog een laatste kans had gekregen om zich aan haar verplichtingen inzake onderhoud en algemeen werk te houden, het bestuur van BVV het lidmaatschap van [appellant] bij (aangetekende) brief van 12 oktober 2017 heeft opgezegd per 1 november 2017 omdat [appellant] zich (wederom) niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden. Dat laatstbedoelde brief het door het bondsbestuur genomen opzeggingsbesluit weergaf blijkt duidelijk uit de tekst daarvan; het hof wijst in dit verband naar het onder 3.1 sub ix opgenomen citaat, en wel met name naar de laatste zin van de tweede alinea en de twee zinnen die daarop volgen.


3.4.1.
Zoals de kantonrechter in zijn (anders dan grief 5 betoogt, naar de eisen der wet met redenen omkleed) vonnis heeft overwogen had [appellant] ingevolge artikel 2:15 Burgerlijk Wetboek (BW) het opzeggingsbesluit kunnen vernietigen door een vordering in te dienen bij de rechtbank Amsterdam binnen een jaar na de dag waarop zij van het opzeggingsbesluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Nu niet gebleken is dat [appellant] daartoe is overgegaan moet het besluit van het bestuur van BVV tot opzegging als rechtsgeldig worden aangemerkt en is haar lidmaatschap van BVV daarmee onherroepelijk ten einde gekomen.



3.4.2.
Het hof verwerpt in dit verband het betoog van [appellant] (in haar eerste grief) voor zover dat inhoudt dat voor haar niet kenbaar was dat door het bestuur van BVV een opzeggingsbesluit is genomen noch op welke gronden dit besluit berustte. Voor zover [appellant] daarmee bedoelt te stellen dat er een apart besluit behoort te zijn, dat aan haar separaat kenbaar had moeten worden gemaakt, maar niet is gemaakt, stelt zij een eis die geen grondslag vindt in de wet of de statuten. Het stond BVV vrij het besluit in de brief van 12 oktober 2017 vast te leggen en aan [appellant] toe te sturen. Dat [appellant] een en ander ook heeft begrepen valt op te maken uit de inhoud van de brief die haar advocaat op 20 oktober 2017 in reactie aan BVV toestuurde. Die brief vermeldt immers: (...) mevrouw [appellant] (…) met het verzoek haar belangen met betrekking tot het opzeggen van haar lidmaatschap met betrekking tot het [A] te behartigen. Voor de goede orde refereer ik hierbij aan uw schrijven van 12 oktober jongstleden waarin u aangeeft het lidmaatschap van cliënte van de Bond van [V] met ingang van 1 november 2017 definitief te zullen beëindigen. Cliënte verzet zich in hevige mate tegen de beëindiging van haar lidmaatschap (…)




3.5.
Dat het besluit van het bestuur van BVV nietig zou zijn op de voet van artikel 2:14 BW is door [appellant] onvoldoende toegelicht. Niet valt in te zien dat het in strijd is met de wet of de statuten van BVV.



3.6.
De grieven van [appellant] stuiten reeds op het voorgaande af.



3.7.
Ten overvloede overweegt het hof dat een toetsing van het opzeggingsbesluit (indien die nog mogelijk zou zijn geweest) [appellant] niet had kunnen baten. Op grond van het feitenmateriaal kan niet anders worden geoordeeld dan dat [appellant] zich bij herhaling niet aan krachtens het reglement geldende regels hield en ook na waarschuwing haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De verklaringen die [appellant] in eerste aanleg heeft overgelegd van haar zoon [C] en van [D] , een andere tuinierster in het park, (bijlagen 1 en 2 bij akte van 3 juli 2018) betreffende het (doen) verrichten van onderhoudswerkzaamheden, zijn onvoldoende concreet/concludent om tot een ander oordeel aanleiding te geven.
Uit artikel 8 lid 4 sub a van de statuten van BVV volgt dat in een dergelijk geval het BVV het lidmaatschap mag beëindigen. Er is onvoldoende gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat het beroep daarop van BVV naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.



3.8.

[appellant] heeft geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen aanleiding haar tot bewijs toe te laten.



3.9.
Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.






4Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van BVV begroot op € 726,- aan verschotten en op € 2.148,- voor salaris;

verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.


Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F. G. T. Hofmeijer-Rutten en H. Struik en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
Link naar deze uitspraak