Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:CRVB:2020:1763 
 
Datum uitspraak:05-08-2020
Datum gepubliceerd:07-08-2020
Instantie:Centrale Raad van Beroep
Zaaknummers:17/6246 ZW 18/4876 ZW 18/4877 ZW
Rechtsgebied:Socialezekerheidsrecht
Indicatie:Het Uwv heeft op goede gronden het recht op ziekengeld met ingang van 11 juli 2016, onderscheidenlijk 7 april 2017 en 19 september 2017 beëindigd. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts. Geschikt voor tenminste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
Trefwoorden:tuinbouw
uitkering
 
Uitspraak
176246 ZW, 18/4876 ZW, 18/4877 ZW

Datum uitspraak: 5 augustus 2020

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer









Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van
2 augustus 2017, 16/2770 (aangevallen uitspraak 1) en van 26 juli 2018, 17/1962 en 18/569 (aangevallen uitspraak 2)






Partijen:


[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)


PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.




OVERWEGINGEN


1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 31,86 uur per week en ontving daarnaast een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voor vier uur per week. Hij is in 2013 als gevolg van een auto-ongeval uitgevallen met nek- en schouderklachten en later ook psychische klachten. Op 18 maart 2014 is het tijdelijk dienstverband van appellant geëindigd.



1.2.
In het kader van de zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat er bij appellant sprake is van nekklachten en psychische klachten en dat hij als gevolg daarvan beperkingen heeft, waardoor hij – onder meer – niet in staat is om een vrachtwagen te besturen. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de functies met de hoogste lonen, zijnde samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) berekend dat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.



1.3.
Bij besluit van 13 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf
20 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Dit besluit is in beroep en in hoger beroep in stand gelaten.





176246 ZW


1.4.
Appellant heeft zich op 4 december 2015 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten. Hij ontving op dat moment een uitkering ingevolge de WW. Vervolgens heeft het Uwv appellant weer ziekengeld toegekend. Appellant is in die periode tijdelijk opgenomen bij [instelling] .



1.5.
In verband met zijn ziekmelding heeft appellant op 1 februari 2016 het spreekuur bezocht van een sociaal medisch verpleegkundige. Daarna heeft een verzekeringsarts opdracht gegeven om informatie bij de behandelende psychiater van Dimence op te vragen. Appellant is vervolgens op 8 juli 2016 onderzocht door een voor het Uwv werkzame arts. De arts heeft appellant geschikt geacht voor één van de destijds bij de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (SBC-code 111010). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 8 juli 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld.



1.6.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juli 2016 heeft het Uwv bij besluit van 12 oktober 2016 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1). Aan dit bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 oktober 2016 ten grondslag.



1.7.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld en ter ondersteuning van zijn standpunt informatie van de KNO-arts van 20 december 2016 ingezonden. Het Uwv heeft in reactie een rapport van de verzekeringsarts van 11 april 2017 overgelegd.



1.8.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat deze op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de locomotore en psychische klachten en ook van de later gestelde klachten als gevolg van slaapapneu. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de beoordeling door de verzekeringsarts. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van het ontbreken van duurzame benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts heeft na het bestuderen van de FML van
30 september 2014 geconstateerd dat er in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Omdat appellant al langere tijd de medicatie gebruikt is er geen reden voor een verbod op incidenteel autorijden. Vanwege de slaapproblematiek zijn er beperkingen aangenomen voor avond- en nachtdiensten en weekenddiensten. De verzekeringsarts heeft zich hierin kunnen vinden, alsook in de urenbeperking tot maximaal 8 uur per dag en maximaal 40 uur per week in verband met medicatiegebruik en moeheidsklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat de combinatie van goed behandelde depressie en PTSS en adequaat behandelde slaapapneu geen aanleiding heeft gegeven om een hogere urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant per 11 juli 2016 in staat kan worden geacht om de functie medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) te vervullen.





184876 ZW


2.1.
Appellant heeft zich op 11 november 2016 ziek gemeld vanwege een ziekenhuisopname in verband met verwijdering van keelamandelen. In verband hiermee heeft het Uwv appellant weer ziekengeld toegekend.



2.2.
Appellant heeft op 7 april 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft appellant per die datum als hersteld verklaard voor de maatgevende arbeid. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 april 2017 vastgesteld dat appellant per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld.



2.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2017 heeft het Uwv bij besluit van
28 juli 2017 ongegrond verklaard (bestreden besluit 2). Aan dit bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juli 2017 ten grondslag.






184877 ZW


2.4.
Appellant heeft zich op 19 september 2017 opnieuw ziek gemeld met toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Appellant ontving op dat moment weer WW-uitkering.
Het Uwv heeft deze uitkering tijdens zijn ziekte doorbetaald.



2.5.
Appellant is op 30 oktober 2017 onderzocht door een voor het Uwv werkzame arts. Die heeft appellant geschikt geacht voor drie van de destijds bij de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 19 september 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.



2.6.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2017 heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2018 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard. Aan dit bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2018 ten grondslag.



2.7.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten 2 en 3 beroep ingesteld en ter ondersteuning van zijn standpunt een medisch belastbaarheidsonderzoek van verzekeringsarts F.A.J.N. Intven van A-REA van 18 september 2017 en een rapport van psychiater R. Zecher van 19 maart 2018 ingezonden. Het Uwv heeft in zijn reactie rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 april en 7 mei 2018 overgelegd.



2.8.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aan de bestreden besluiten zorgvuldige medische onderzoeken ten grondslag liggen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van het Uwv over de beperkingen van appellant en zijn geschiktheid voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies voor onjuist te houden.



3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellant aangevoerd dat voor de te beoordelen datum 11 juli 2016 niet geldt dat zijn psychische situatie weer hetzelfde is als vóór de opname van december 2015. Appellant is van mening dat zijn psychische situatie slechter is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met het medicatiegebruik en zijn verergerende slaapapneu.



3.2.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellant aangevoerd dat voor beide te beoordelen data 7 april 2017 en 19 september 2017 geldt dat zijn vermoeidheids- en psychische klachten zijn onderschat en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn zware depressie, medicatie en de bijwerkingen. De verzekeringsartsen hebben de informatie van Dimence en Mindfit, waaruit blijkt van een ernstige depressieve stoornis, onvoldoende meegewogen. Gelet op de vermoeidheidsklachten in combinatie met de psychische klachten is een urenbeperking aangewezen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar het medisch belastbaarheidsonderzoek van A-REA en het rapport van psychiater Zecher.



3.3.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.


4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).





176246 ZW


4.2.
Wat appellant in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel.





174876 ZW, 17/4877 ZW


4.3.
In wat appellant in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om daarover anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant op 7 april 2017, onderscheidenlijk 19 september 2017, tenminste één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies kon verrichten. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant onderzocht en het dossier bestudeerd. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van A-REA, maar ook de eerdere informatie van [instelling] en Mindfit kenbaar in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op inzichtelijke en navolgbare wijze op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van toename van de beperkingen. Er zijn geen medisch objectiveerbare stukken waaruit blijkt dat de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant zijn toegenomen, vergeleken met de EZWb. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden herhaald, maar heeft hij geen onderbouwing door middel van medische stukken gegeven.



4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld met ingang van 11 juli 2016, onderscheidenlijk 7 april 2017 en 19 september 2017 heeft beëindigd. Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.







BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.


Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.



(getekend) E.W. Akkerman



(getekend) M. Graveland
Link naar deze uitspraak