Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2020:2747 
 
Datum uitspraak:13-05-2020
Datum gepubliceerd:28-05-2020
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:C/05/365479
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Waterschap niet aansprakelijk voor schade als gevolg van wateroverlast. Geen schending van de op het Waterschap rustende zorgplicht.
Trefwoorden:ingezetene
landbouw
landbouw, natuurbeheer en voedselkwaliteit
perceel
waterschap
wettelijke rente
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/365479 / HA ZA 20-81


Vonnis van 13 mei 2020


in de zaak van




1 [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. vennootschap onder firma [eiser 3]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.J.H. van Baalen te Wageningen,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Pieterse te Middelburg.

Partijen zullen hierna [eisers] en Waterschap genoemd worden.





1De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:


het tussenvonnis van 24 januari 2020


het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 4 maart 2020.





1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.





2De feiten

2.1.

[eisers] exploiteert aan de [adres] te [plaats] een onderneming in het telen van fruit, in het bijzonder van appels, peren en kersen. De onderneming wordt geëxploiteerd op de percelen grond met de kadastrale aanduiding gemeente [plaats] , sectie [x] , nummer [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] .



2.2.
Eind mei 2016 was er sprake van een hoogwaterstand in rivier de Waal. Begin juni 2016 was er sprake van overvloedige neerslag waardoor de hoogwaterstand in de Waal heeft aangehouden. Na een hoosbui op 12 juni 2016 zijn de percelen van [eisers] voor een deel onder water komen te staan.



2.3.

[eisers] heeft het Waterschap telefonisch geïnformeerd over de ontstane wateroverlast en hem gevraagd de situatie te komen beoordelen. De gebiedsbeheerder van het Waterschap, de heer [gebiedsbeheerder] (verder: [gebiedsbeheerder] ), heeft dezelfde dag de situatie in ogenschouw genomen en daarop is diezelfde dag een deel van de watergangen gemaaid. [gebiedsbeheerder] heeft daarover op 9 september 2019 schriftelijk verklaard (productie 2 van het Waterschap). In deze verklaring heeft [gebiedsbeheerder] , onder meer, het volgende geschreven:


Die middag ben ik met mevrouw [eiser 2] door de boomgaard gelopen.


[…]


Het was dus inderdaad erg nat. Maar is niet uitzonderlijk bij hoge rivierwaterstanden en veel neerslag.


[…]


Ter plaatse van de duiker was er een droogtelegging van ongeveer een halve meter. Het peil voor en achter de duiker was op dat moment hetzelfde. Als een duiker verstopt zit zie je peilverschil tussen de bovenzijde en onderzijde van de duiker. Niks wees op een verstopte duiker en het peil was ook niet ernstig verhoogd.


[…]


Tijdens deze wandeling is er ook gesproken over het maaionderhoud van de A-watergangen rond de boomgaard van mevrouw [eiser 2] . Uitgelegd dat de aannemer dit jaar is begonnen met het maaien van de A-watergangen gelegen langs een weg. Dit om geen sporen te rijden in de percelen van derden. Omdat mevrouw [eiser 2] wilde dat er toch werd gemaaid, heb ik met mevrouw [eiser 2] naast mij de aannemer gebeld. Binnen het uur was de aannemer aanwezig en begonnen met het maaien van de sloot achter langs de boomgaard van mevrouw [eiser 2] . De A-watergang langs de [straatnaam] was al schoon.


[…]


Teruggekomen uit de boomgaard aangekomen bij het woonhuis, kwam meneer [eiser 1] naar buiten. Hij begon over het hoge peil in de Steendert. Dit is een natuurgebied tegen de dijk aan. Waar bij hoogwater het peil omhoogkomt, onder invloed van kwel. Hij eiste dat het peil ook hier zou worden verlaagd. Ik heb uitgelegd dat dit niet slim was om te doen. Door het peil te verlagen ga je meer kwelwater aan trekken, welke afgevoerd moet worden langs de kersenboomgaard van [eisers] . Dit is nadelig voor het peil bij de kersenboomgaard. Watergangen krijgen meer water te verwerken om af te voeren.



Ook werd geëist dat ik het water versneld moest gaan afvoeren, door alle stuwen in de omgeving te verlagen naar winterpeil. Uitgelegd dat dit de vorige week al was gebeurd. Stuw [straatnaam] 20 cm laten zakken rond winterstand. Om te anticiperen op de voorspelde neerslagverwachting en de voorspelling dat de rivier nog meer zou stijgen. Hierdoor werd het water al versneld, via de kortste weg, afgevoerd naar de Linge.



De volgende dag
heb ik mijn auto een dam eerder geparkeerd en ben de boomgaard ingelopen om het slootwerk en peil te controleren. Deze was iets gezakt zoals ook alle peilen in de omgeving in de loop van de week rustig zakten.
De rest van de week ben ik iedere dag
langs de kersenboomgaard van [eisers] gereden en heb het peil in de gaten gehouden.



Naast het omlaag zetten van stuw [straatnaam] heb ik ook in de
week voorafgaand aan de klacht
de schuif in de boomgaard van [eisers] 5cm opengezet. Bij iedere hoogwaterperiode op de rivier zetten we deze schuif een heel klein stukje open. Om het dorp [plaats] iets te ontlasten. Er zijn hier altijd problemen bij hoge rivier waterstanden.




2.4.
Op verzoek van [eisers] hebben de heren [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] , fruittelers en taxateurs voor verzekeringsmaatschappijen (verder: [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] ), op 21 juli 2016 een bezoek gebracht aan de boomgaard van [eisers] om de schade van [eisers] vast te stellen. Over hun bevindingen hebben [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] op 15 augustus 2016 een rapport uitgebracht (productie 6 van [eisers] ). In dit rapport hebben [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] , onder meer, het volgende geschreven:


Op basis van ons gesprek, rondgang door de boomgaard en niet in de laatste plaats uw gedetailleerde chronologie van de voorbije maanden die hieronder cursief is weergegeven, zullen wij in dit schrijven onze mening uiteenzetten en onderbouwen.


[…]


Als onafhankelijke taxateur zijn wij stellig van mening dat het waterschap forse steken heeft laten vallen. Ons is gebleken dat er al sinds geruime tijd sprake is van achterstallig onderhoud. Sloten zijn onvoldoende diep om water voldoende af te voeren. Ook bij het maaibeleid en de rol van de buitendienstmedewerker zetten wij onze vraagtekens.



Mevrouw [eiser 2] vraagt zich in deze kwestie terecht af dat nood wet zou moeten breken. In de periode juni/juli wordt er door het waterschap laks, te laat en maar half gereageerd. Een waterschap dient in onze ogen pro-actief te zijn, zeker tijdens extreme waterstanden en overvloedige neerslag. Het tegenovergestelde is waar. Men komt pas in actie op uitdrukkelijk en herhaaldelijk verzoek. Adequaat ingrijpen had de schade hoogstwaarschijnlijk fors beperkt en zeker de uitval van bomen kunnen voorkomen of in ieder geval minimaliseren.




2.5.
Namens [eisers] is het Waterschap door de heer [rechtshulpverlener] , rechtshulpverlener van Univé (verder: [rechtshulpverlener] ), bij brief van 24 augustus 2016 (productie 7 van [eisers] ) aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] als gevolg van de wateroverlast heeft geleden. Als bijlagen bij deze brief zijn diverse foto’s van dode bomen en aangetaste kersen gevoegd, alsmede het rapport van [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] van 15 augustus 2016.
In de brief heeft [rechtshulpverlener] , onder meer, het volgende geschreven:


De wateroverlast heeft kunnen ontstaan doordat Waterschap Rivierenland nalatig is geweest in onderhoud van sloten en duikers. Het achterstallig onderhoud is goed te zien op de meegezonden foto’s. Bovendien is door het Waterschap Rivierenland niet adequaat gereageerd op het grote aanbod van (regen)water. Dat laatste vanwege het niet aanpassen van de standen van de stuwen/sluizen in de omgeving.




2.6.
Namens het Waterschap heeft [schadebehandelaar] , schadebehandelaar van Achmea (verder: [schadebehandelaar] ), bij e-mail van 21 februari 2017 (productie 9 van [eisers] ) de aansprakelijkheid afgewezen.



2.7.
In opdracht van [eisers] heeft [adviseur] , adviseur van BWZ ingenieurs (verder: [adviseur] ), een analyse gedaan naar de opgetreden wateroverlast in de periode eind mei-begin juli 2016 bij het fruitteeltbedrijf van [eisers] De uitkomsten van deze analyse zijn opgenomen in een memo van 18 september 2017 (productie 10 van [eisers] ). In dit memo heeft [adviseur] , onder meer, het volgende geschreven:




De wateroverlast is opgetreden in een periode met relatief grote neerslagen en hoge rivierstanden. De neerslaghoeveelheden zijn groot geweest, maar niet buiten de ranges van eerder opgetreden neerslaggebeurtenissen. Dit geldt ook voor de rivierstanden. Deze zijn hoog geweest, maar niet hoger dan in andere hoogwaterperioden. Wel is de hoogwaterperiode relatief lang geweest.




Uit peilbuisgegevens in de omgeving van de schadelocatie komt naar voren dat de stijghoogte/grondwaterstand tijdens de wateroverlastperiode verhoogd zijn geweest. Het absolute niveau van de stijghoogte/grondwaterstand is echter niet hoger geweest dan in andere periodes met hogere standen.




[…]

- In de A-watergangen die grenzen aan de schadelocatie is een baggerlaag aanwezig van meer dan 0,50 meter. Het doorstroomprofiel van de watergangen en de hierin gelegen duikers is hiermee sterk belemmerd, zeker wanneer er ook nog begroeiing aanwezig is.


Voor zover bekend is er in de omgeving van de [eisers] verder geen schade opgetreden door wateroverlast, de schade is lokaal geweest. Het is aannemelijk dat dit samenhangt met de slechte afwatering van het noordelijk deel van het perceel van de [eisers] , als gevolg van de grote hoeveelheid bagger in de watergangen en duikers, in samenhang met de aanwezige begroeiing. Door de slechte afwatering is de waterstand hier meer gestegen dan in de rest van het betreffende peilvak en heeft deze situatie ook langer geduurd, waardoor ook de drainage niet goed meer werkte.




2.8.
Namens [eisers] heeft [rechtshulpverlener] bij brief van 4 oktober 2017 (productie 11 van [eisers] ) de memo van [adviseur] toegezonden aan [schadebehandelaar] . In deze brief heeft [rechtshulpverlener] , onder meer, geschreven:


Het uitgebreide onderzoek van de heer [adviseur] leidt ook tot de conclusie dat het waterschap nalatig is geweest in het onderhoud van de watergangen. Duiker D2 ligt te laag en volledig vol met bagger en duiker D1 is zeker voor de helft gevuld met bagger.




2.9.
Namens het Waterschap heeft [schadebehandelaar] bij e-mail van 21 februari 2018 (productie 15 van [eisers] ) gereageerd op de memo van [adviseur] . In de e-mail heeft [schadebehandelaar] , onder meer, het volgende geschreven:


Oorzaak



Uw verwijten richten zich op het onderhoud en het handelen van het Waterschap. Het met water verzadigde perceel heeft echter een geheel andere oorzaak. Het is de combinatie van enerzijds de hoge rivierstand voor de tijd van het jaar (daardoor kwel) in combinatie met een grote hoeveelheid neerslag. Hoewel er wellicht geen sprake was van extreme hoeveelheid neerslag, maakte de combinatie met de hoge rivierstand de situatie extreem. Ter plaatse van het perceel van [eisers] bevindt zich kwel. Zoals in het rapport ook wordt erkend. Kwel gaat, zoals bekend, samen met een hoge grondwaterstand. De grond is verzadigd en kan nauwelijks nog neerslag bergen.



Causaal verband



Naar onze mening is de kern van de zaak dat er geen causaal verband aanwezig is tussen de veronderstelde staat van onderhoud van het watersysteem en de wateroverlast op het perceel van uw relatie.




2.10.

[adviseur] heeft in zijn memo van 26 maart 2018 (productie 17 van [eisers] ) namens [eisers] een reactie gegeven op de e-mail van [schadebehandelaar] van 21 februari 2018. In de memo heeft [adviseur] , onder meer, het volgende geschreven:


Het kan wel zijn dat het baggeren volgens de baggercyclus verloopt, dit neemt niet weg dat de watergangen en duikers voldoende afvoercapaciteit moeten houden. Door de aanwezigheid van de grote hoeveelheid bagger, is de afvoercapaciteit van de A-watergang bij het perceel van de [eisers] en de hierin gelegen duikers sterk beperkt, wat in ‘extreme situaties’, risico’s geeft op stagneren van de waterafvoer en het optreden van wateroverlast.


In deze situatie is daadwerkelijk wateroverlast (schade) opgetreden, en volgens informatie van de [eisers] is ter plekke sprake geweest van een sterk verhoogd waterpeil. Dit geeft een aanwijzing dat de waterafvoer belemmerd is geweest, aangezien in de rest van het gebied het waterpeil binnen de peilmarge van 0,30 meter is gebleven. Maar of dit daadwerkelijk zo is geweest, is op basis van de beschikbare informatie niet hard te maken. Waterschap ontkent dit ook door aan te geven dat het waterpeil niet zo hoog is geweest als aangegeven door de [eisers] .




2.11.
In opdracht van Centraal Beheer Achmea, verzekeraar van het Waterschap, heeft registerexpert de heer [registerexpert] , verbonden aan [bedrijf] (verder: [registerexpert] ), op 9 september 2019 een expertiserapport uitgebracht (productie 1 van het Waterschap). In dit rapport heeft [registerexpert] , onder meer, het volgende geschreven:


Bij ons onderzoek stelden wij vast dat de peilbeheerder van WSRL in de week voorafgaand aan 12 juni 2016 de stuw [straatnaam] (nabij rotonde [straatnaam] ) 0.20 m verlaagde om het kwelwater via de kortste weg af te voeren naar de Linge. De stuw stond ten tijde van de piekbui van 12 juni 2016 dus onder de normale winterstand, hoewel dat niet gebruikelijk is voor een zomerperiode. Het inlaatgemaal [plaats] (groene tekst fig. 2a) werd ook uitgezet, terwijl dit onder normale omstandigheden in de zomer permanent in gebruik is om het gebied van voldoende water te voorzien. De schuif werd in die week 0.05 m geopend. WSRL heeft dus geanticipeerd op de hoge rivierstand en daarmee ook op de piekbui van 12 juni 2016, niet wetend dat een dergelijke situatie zich zou voordoen.


[…]


Wij stellen vast dat de schade die [eisers] stelt te hebben geleden geen gevolg was van inundatie vanuit het oppervlaktewater, omdat het peil hierin binnen de marges van het peilbesluit is gebleven en dus aantoonbaar circa 0.30 – 0.40 m lager is geweest dan het laagste maaiveld op de percelen van [eisers] .


[…]


Van belang is verder dat het maaien van de A-watergang niet ‘te laat’ uitgevoerd werd, omdat de maaiperiode nog niet afgelopen was. De duikers kunnen niet verstopt zijn geweest, omdat geen peilverschil tussen de waterstand aan de instroom- en de uitstroomzijde is gebleken.




2.12.
Op 12 februari 2020 heeft [adviseur] een nadere rapportage uitgebracht (productie 36 van [eisers] ). In deze rapportage heeft [adviseur] , onder meer, het volgende geschreven:


In de memo van 2017 werd op basis van de beschikbaar gestelde informatie uitgegaan van een diameter van 0,8 meter, volgens de nieuw uitgevoerde inmeting is dit echter 0,5 meter. Ook in de berekeningen van het verweerschrift van het waterschap is de onjuiste diameter van 0,8 meter gehanteerd (zie pagina 6 en pagina 14 rapportage [bedrijf] ).



Als de opstuwing van duiker D2 wordt berekend met deze verkleinde diameter (en verder dezelfde uitgangspunten voor bovenzijde baggerlaag en omvang afvoerdebiet als gehanteerd in de berekeningen van [bedrijf] ), dan blijkt wel sprake te zijn van een significante opstuwing en geeft dit een verklaring voor de waarnemingen van het verhoogde waterpeil door de [eisers] en de heer [naam] . De bewijsvoering van [bedrijf] dat er geen sprake geweest kan zijn van een slechte afwatering vervalt hiermee.


[…]


Voorgaande beschouwing maakt duidelijk dat de aanwezige bagger, samen met de nog aanwezige begroeiing in de watergang, tot een beperking van de waterafvoer hebben geleid, en daarmee tot een verhoogd waterpeil.


[…]


De uitgevoerde berekeningen geven aan dat de afvoercapaciteit door de aanwezige bagger en begroeiing significante beperkingen heeft gehad.




2.13.
Op verzoek van [eisers] heeft de heer [naam] , die betrokken is bij het onderhoud van de A-watergangen van het bestek Tielerwaard (verder: [naam] ), op 21 februari 2020 een schriftelijke verklaring afgelegd over de situatie van de A-watergangen rondom [plaats] in juni 2016 (productie 39 van [eisers] ). In deze verklaring heeft [naam] , onder meer, het volgende geschreven:


Doordat het zeer nat was in de betreffende periode, was de sloot die bij Dhr. [eiser 1] achter het huis door de boomgaard liep nog niet opgeschoond. Op het moment dat ik de melding van Dhr. [eiser 1] ontving over de hoge waterstand ben ik direct ter plaatse gegaan om de sloot op te schonen. Bij aankomst trof ik het waterpeil in de A watergang rondom het perceel van Dhr. [eiser 1] 10 tot 15 cm onder het maaiveld aan. Echter was er geruime wateroverlast op het midden van het perceel. De watergang was behoorlijk vervuild/dicht begroeid, maar na het opschonen volgde er direct een flinke stroming richting de duiker aan het einde van de watergang, waardoor het waterpeil zakte. De situatie leek opgelost, waardoor ik mijn route heb vervolgd.






3Het geschil


3.1.

[eisers] vordert, na wijziging van eis, samengevat - dat de rechtbank, bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis
I het Waterschap veroordeelt tot betaling aan [eisers] van € 84.739,15 (€ 76.535,35 aan hoofdsom en € 8.203,80 aan kosten voor het vaststellen en begroten van de schade), vermeerderd met rente;
II het Waterschap veroordeelt om binnen twee maanden na het te wijzen vonnis op de locatie van duiker D2 een duiker te realiseren die zodanige omvang en ligging heeft dat de duiker geschikt is voor het doel en voldoet aan de hiertoe gestelde regels, en daartoe te (laten) doen al hetgeen nodig is waaronder maar niet uitsluitend wordt verstaan (indien en voor zover nodig) het aanvragen van een vergunning;
met veroordeling van [eisers] in de proceskosten



3.2.

[eisers] heeft - kort weergegeven - als grondslag voor haar vorderingen aangevoerd dat het Waterschap jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld in verband waarmee zij jegens [eisers] aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Dit onrechtmatig handelen bestaat volgens [eisers] uit het schenden van de op het Waterschap rustende zorgplicht. Zo is het Waterschap tekortgeschoten in
- het onderhouden en goed laten functioneren van de watergangen en duikers,
- het voldoende in beeld hebben en het controleren van het watersysteem,
- het informeren van [eisers] over de vraag in hoeverre het watersysteem voldoet aan de wateroverlastnormering, en
- het adequaat reageren op klachten van [eisers] over wateroverlast.



3.3.
Verder heeft [eisers] aangevoerd dat er schade is veroorzaakt door gebrekkige duikers en dat het Waterschap, als bezitter van die zaken, daarvoor aansprakelijk is. Het gebrek van de duikers bestaat er uit dat deze verstopt c.q. dichtgeslipt zijn, waardoor de afvoer van het water uit de watergangen ernstig is belemmerd. Duiker D2 heeft bovendien een diameter van 500mm in plaats van 800mm. Deze duiker is daarom niet geschikt voor haar functie en moet, zo stelt [eisers] , dan ook worden vervangen.



3.4.
Het Waterschap heeft als verweer - kort weergegeven - aangevoerd dat [eisers] op diverse punten niet voldaan heeft aan de op haar rustende stelplicht. Het Waterschap heeft verder betwist dat er sprake is van een schending van de op hem rustende zorgplicht, dat hij [eisers] niet goed geïnformeerd zou hebben, dan wel niet adequaat op haar klachten gereageerd zou hebben. Voorts heeft het Waterschap betwist dat er sprake is van een gebrekkige duiker waardoor schade is opgetreden. Het watersysteem voldeed aan de normen, daarvoor is vervanging van de duiker niet nodig, zo betoogt het Waterschap.



3.5.
Voor zover er al onrechtmatig gehandeld zou zijn, ontbreekt, zo heeft het Waterschap betoogd, het noodzakelijke causaal verband tussen dit handelen en de gestelde schade. De schade is immers grotendeels te wijten aan een uitzonderlijke combinatie van feiten en omstandigheden. De schade zou, aldus het Waterschap, ook zonder het beweerde onrechtmatig handelen zijn opgetreden. In ieder geval kan, gelet op die feiten en omstandigheden, alle beweerde schade in redelijkheid niet aan het Waterschap worden toegerekend.



3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.





4De beoordeling

4.1.

[eisers] stelt dat Waterschap jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij, kort gezegd, haar zorgplicht heeft geschonden. Alvorens de verwijten die [eisers] het Waterschap maakt puntsgewijs te behandelen, dient eerst de norm te worden bepaald waaraan het handelen en/of nalaten van het Waterschap kan worden getoetst.



4.2.
Het Waterschap is een openbaar lichaam dat op basis van de Waterschapswet (artikel 1 lid 1) de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel heeft. Op grond van de Waterverordening waterschap Rivierenland is het Waterschap belast met het beheer van het watersysteem van het onder haar bereik toegedeelde gebied. Bij het uitvoeren van dit beheer dient het Waterschap zich te richten naar de normen voor wateroverlast die op grond van artikel 2.8 Waterwet zijn vastgelegd in de provinciale verordening. Deze normen geven de gemiddelde kans per jaar op overstroming weer van een daarbij aan te wijzen gebied. Op grond daarvan dient het Waterschap de bergings- en afvoercapaciteit van de bij haar in beheer zijnde wateren in te richten en te onderhouden.



4.3.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 9 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4240 (Bargerbeek); HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2813 (West-Friesland) en HR 9 november 2001, ECLI:HR:2001:AD5302 (Rijnstromen)) blijkt dat de algemeen te hanteren maatstaf is of het Waterschap, gezien de concrete omstandigheden van het geval, de verschillende bij het beleid betrokken belangen en de beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Daarbij dient voorop te worden gesteld dat op het Waterschap een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting rust en dat het Waterschap bij het uitvoeren van het beheer een zekere mate van beleidsvrijheid heeft.



4.4.

[eisers] heeft het Waterschap diverse verwijten gemaakt, zoals samengevat in r.o. 3.2. en 3.3. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 150 Rv de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten, de bewijslast van die feiten en rechten draagt. Dit brengt in beginsel mee dat [eisers] de gestelde normschendingen voldoende onderbouwd dient te stellen en zo nodig te bewijzen en voorts ten aanzien van de door haar geuite verwijten, concreet zal moet stellen en bewijzen dat deze de oorzaak van de wateroverlast alsmede van de daaruit voortvloeiende gestelde schade zijn.


Het onderhouden en goed laten functioneren van watergangen en duikers.



4.5.

[eisers] stelt dat het Waterschap de watergangen eerder had moeten baggeren en maaien en dat hij de duikers eerder had moeten doorspuiten. Door dit na te laten voldoet het watersysteem niet. [eisers] verwijst ter onderbouwing van haar stellingen onder meer naar het rapport van [fruitteler en taxateur 1] en [fruitteler en taxateur 2] (productie 6 van [eisers] ) en de rapportages van [adviseur] (productie 10, 17 en 36 van [eisers] ) waaruit volgens haar blijkt dat het Waterschap niet heeft voldaan aan de geldende normen voor baggeren en maaien, die onder meer volgen uit het meerjarenbaggerplan of MJBP (productie 12 van [eisers] ) en die gebaseerd zijn op de Waterverordening waterschap Rivierenland (productie 20 van [eisers] ).



4.6.
Het Waterschap betwist dat er onvoldoende is gebaggerd en/of is gemaaid en baseert zich daarbij onder meer op het rapport van [registerexpert] (productie 1 van het Waterschap).


Het maaien van watergangen



4.7.
Het Waterschap heeft ten aanzien van het onderhoud van de watergangen betoogt dat hij zich mede geconformeerd heeft aan de Gedragscode Flora- en Faunawet waterschappen (hierna: “Gedragscode”). Deze Gedragscode is ontworpen door de Unie van Waterschappen en goedgekeurd door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Op basis van deze Gedragscode moet het Waterschap bij zijn maaibeleid rekening houden met de beperkingen uit de Flora en Faunawet, de huidige Wet Natuurbescherming. Dit brengt mee dat het Waterschap gehouden is, hetgeen niet door [eisers] is betwist, de maaiperioden af te stemmen op de in de Gedragscode opgenomen voorkeursperiode. Op basis daarvan was het maaionderhoud van de A-watergangen rond de percelen van [eisers] door het Waterschap gepland in de eerste maaironde (1 juni t/m 15 juli).


4.8.
Door [eisers] is niet gesteld dat het Waterschap zich (in het verleden) niet heeft gehouden aan de op basis van de Gedragscode vastgestelde maaiperiode. Evenmin is door haar voldoende onderbouwd gesteld dat de begroeiing rond de watergangen zodanig extreem was dat er reden was om, in afwijking van de Gedragscode, eerder te maaien dan was voorzien in de geplande maaiperiode. Bovendien is ook niet gesteld dat [eisers] reeds voor het ontstaan van de wateroverlast, het Waterschap in kennis heeft gesteld van bovenmatige begroeiing langs de watergangen, die zou noodzaken tot eerder maaien dan voorzien, en dat, ondanks deze kennisgeving, het maaien is uitgebleven. In het licht van deze omstandigheden, gevoegd bij het feit dat ter zitting door het Waterschap onbetwist is gesteld dat het hele jaar een beheerder door het gebied loopt die door aanwonenden verzocht kan worden tot maaien over te gaan, had van [eisers] verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat er op dit punt sprake was van een schending van de zorgplicht nader had onderbouwd, wat zij heeft nagelaten. De stelling dat het Waterschap de watergangen niet afdoende, niet vaak genoeg of niet tijdig heeft gemaaid wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.


Het baggeren van watergangen



4.9.
De standaard baggercyclus voor de watergangen duurt volgens het Waterschap 18 jaar. In 2017 zijn weer baggerwerken uitgevoerd. Volgens [eisers] is de voorgeschreven cyclus inmiddels verkort tot 15 jaar, maar bovenal stelt zij dat er vanaf 1981 niet meer is gebaggerd. Het Waterschap betwist dat, maar kan niet exact aangegeven wanneer er vóór 2017 voor het laatst is gebaggerd. Hij voert daarentegen aan dat de in 2017 afgevoerde hoeveelheid bagger in overeenstemming is met de te verwachten hoeveelheid bagger conform de standaard onderhoudscyclus. Het Waterschap betwist voorts dat eerder baggeren een positieve invloed gehad zou hebben op (het verloop van) de gestelde wateroverlast.



4.10.
De rechtbank stelt voorop dat het Waterschap gehouden is de A-watergangen in zijn beheergebied op diepte te houden teneinde op die wijze de aan- en afvoer van water te waarborgen en het gewenste waterpeil te handhaven. Om aan deze verplichting te voldoen worden de watergangen, zo blijkt uit het Waterbeheerprogramma 2016-2021 van het Waterschap (productie 25 van [eisers] ), gemiddeld een keer in de achttien jaar gebaggerd. De stelling dat die norm gewijzigd zou zijn in gemiddeld een keer in de vijftien jaar is niet onderbouwd en wordt daarom verworpen. Daarnaast wordt er door het Waterschap een jaarlijkse schouw gehouden waarbij de watergangen worden gecontroleerd en wordt, zo staat ook in het Waterbeheerprogramma vermeld, een diepteschouw uitgevoerd waarbij gecontroleerd wordt of de sloten op tijd worden gebaggerd.



4.11.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wanneer het Waterschap de A-watergangen van [eisers] voor de laatste keer (voor de wateroverlast) heeft gebaggerd. De stelling van [eisers] dat het Waterschap vanaf 1981 niet meer heeft gebaggerd is door haar niet onderbouwd en is door het Waterschap gemotiveerd betwist. Het Waterschap voert daarbij, met verwijzing naar het rapport van [registerexpert] , onbetwist aan dat de hoeveelheid bagger die in 2017 uit de watergangen is verwijderd in overeenstemming is met de te verwachten hoeveelheid conform de normale baggercyclus. Niet betwist is dat de in het geding zijn de watergangen volgens de meerjarenprogrammering van het in 2010 vastgestelde MJBP in 2017 gebaggerd zouden worden en dat de uitvoering daarvan was voorzien in de periode september 2017- april 2018, zoals dat ook staat vermeld in het rapport van [adviseur] van 18 september 2017. Geen geschilpunt is dat dit ook zo is gebeurd. In de voormelde omstandigheden had het van [eisers] verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat daarvoor niet overeenkomstig de geldende normen zou zijn gebaggerd nader had onderbouwd, wat zij heeft nagelaten. De enkele stelling dat het volgens haar langer moet zijn geleden dat is gebaggerd acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Weliswaar concludeert [adviseur] in voornoemde rapportage van 18 september 2017 dat er in de watergangen een baggerlaag aanwezig geweest moet zijn van meer dan 0,5 meter, hetgeen het Waterschap overigens betwist, maar daarmee is (nog) niet gezegd dat het baggeren door het Waterschap onvoldoende tijdig is geweest of dat dit overigens niet aan de normen voldeed. Daarvan zou bijvoorbeeld pas sprake zijn indien vast zou staan dat het Waterschap de geldende baggercyclus niet in acht heeft genomen, geen periodieke diepteschouw heeft uitgevoerd dan wel verzoeken van [eisers] om eerder over te gaan tot baggeren op onjuiste gronden afgewezen zou hebben. Dat nu is door [eisers] onvoldoende onderbouwd gesteld noch anderszins gebleken, evenmin als dat [eisers] andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat het Waterschap hierin is tekortgeschoten.


Verstopte duikers



4.12.

[eisers] stelt verder dat de in het watersysteem aanwezige duikers D1 en D2 verstopt waren omdat het Waterschap verzuimd heeft deze (tijdig) door te spuiten. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst zij onder meer naar door haar overgelegde foto’s (productie 4 en 13 van [eisers] ) en de memo’s van [adviseur] (productie 10, 17 en 36 van [eisers] ). Het Waterschap betwist dat de duikers verstopt hebben gezeten met bagger en baseert zich daarbij, onder meer, op de verklaring van de gebiedsbeheerder dat het waterpeil voor en achter de duiker hetzelfde was (productie 2 van het Waterschap).



4.13.

[eisers] stelt, met een beroep op de rapportage van [adviseur] van 12 februari 2020 (productie 36 van [eisers] ), dat duiker D2 voor slechts 5% open zou zijn geweest en daardoor opstuwing veroorzaakt zou hebben van meer dan 83 cm. Het Waterschap betwist deze stelling en motiveert zijn betwisting door te wijzen op de verklaring van de heer [naam] (productie 39 van [eisers] ), dat na het maaien van de watergang het water direct wegstroomde. Dat is onmogelijk als de duiker voor 95% dicht zou hebben gezeten, aldus het Waterschap. Het Waterschap betoogt verder dat de redenering van [eisers] onderhoudbaar is omdat bij een opstuwing van 83 cm de boomgaard geïnundeerd zou zijn, terwijl [eisers] zelf heeft verklaard dat het peil nog 10-15 cm onder maaiveld stond en, aldus het Waterschap, er dus geen sprake was van inundatie.



4.14.
In reactie op het betoog van het Waterschap heeft de heer [adviseur] ter zitting verklaard dat de gemaakte berekeningen wel aantonen dat er een hele hoop bagger aanwezig was in het watersysteem en de duiker en dat dit overeenkomt met de waarneming die is gedaan van het waterpeil.



4.15.
Het Waterschap heeft ter zitting verder aangevoerd dat hij de invloed van de bagger/duiker D2 op het waterpeil nogmaals heeft nagerekend door het peil voor het maaien te vergelijken met het peil na het maaien. Daaruit blijkt een daling van het peil met 10-15 cm tot 3.10 mNAP. Dit peil stemt, op 10 cm na, volgens hem overeen met de benedenstrooms gemeten peilen bij vijzelgemaal Weiweg. Die 10 cm is volgens het Waterschap de opstuwing die duiker D2 heeft veroorzaakt, hetgeen op basis van de berekeningen van BWZ overeen zou moeten komen met circa 33 cm bagger in de duiker en dat is een getal waar het Waterschap zich in kan vinden, zo betoogt hij.



4.16.
Het verwijt dat [eisers] het Waterschap maakt, is dat het Waterschap verzuimd heeft de duikers in het watersysteem, meer in het bijzonder duiker D1 en D2, tijdig door te spuiten omdat deze volgens [eisers] verstopt waren. Uit hetgeen over en weer door partijen is gesteld blijkt dat er bagger heeft gezeten in de duikers. In het rapport van [adviseur] wordt gesproken over een voor 95% verstopte duiker, terwijl het Waterschap gemotiveerd beredeneerd heeft dat de hoeveelheid bagger niet meer dan 33% kan zijn geweest. Nu de rapporten waarop partijen zich baseren elkaar over en weer tegenspreken kan de hoeveelheid bagger en de mate waarin de duiker daardoor verstopt was thans niet exact worden vastgesteld. Van belang is echter of hoeveelheid in de duikers aanwezige bagger en de mate van verstopping zodanig is geweest dat het Waterschap daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor hier in ieder geval vereist dat de verstopping het functioneren van het watersysteem in substantiële mate heeft belemmerd en dat deze belemmering de oorzaak is geweest van de wateroverlast.



4.17.

[adviseur] heeft verklaard dat er een hoop bagger aanwezig was en dat dit overeenkomt met het geconstateerde waterpeil. Dit waterpeil bleef echter, zo is door [eisers] niet betwist, onder het maaiveld, en heeft niet tot inundatie vanuit de watergangen geleid. Daarnaast volgt uit de op dit punt onweersproken verklaring van [gebiedsbeheerder] dat het waterpeil vóór de duiker even hoog was als na de duiker, terwijl [naam] heeft verklaard dat na het maaien van de watergang het water vlot wegstroomde richting duiker en het waterpeil daardoor zakte. Deze verklaringen in onderling verband beschouwd, maken dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aangenomen kan worden dat de duikers dusdanig verstopt waren dat daardoor de doorstroming daadwerkelijk werd belemmerd, of dat deze substantiële opstuwing veroorzaakte. Dat volgens de door [adviseur] in zijn laatste memo gehanteerde modellen er (in theorie) wel sprake zou zijn geweest van opstuwing, doet er, wat er van die modellen ook zij, niet aan af dat deze (berekende) stuwing in de praktijk niet is gebleken, nu, zoals overwogen, wel degelijk doorstroming plaatsvond en het waterpeil aan beide zijden van de duiker gelijk was. De verplichting van het Waterschap, als beheerder van het watersysteem, reikt niet zo ver dat hij duikers in het watersysteem volledig bagger vrij dient te houden. Er zal immers altijd sprake zijn van een zekere hoeveelheid bagger. Het beheer, daaronder begrepen de wijze en frequentie van onderhoud, moet er op gericht zijn dat het watersysteem zodanig functioneert dat het risico van wateroverlast binnen de normen blijft (dit naast het beschermen van andere belangen zoals het beschermen van flora en fauna). Het Waterschap heeft betoogt, hetgeen door [eisers] onvoldoende gemotiveerd is betwist, dat uit de periodiek uit te voeren watersysteemtoets naar voren is gekomen dat er geen knelpunten in de percelen van [eisers] zijn geconstateerd. Het gebied voldoet volgens het Waterschap aan de in het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) in 2006 vastgestelde landelijke normen voor het optreden van wateroverlast. Deze zogenoemde NBW-normen zijn, hetgeen door [eisers] niet onderbouwd is betwist en bovendien door [adviseur] in zijn memo van 18 september 2017 (productie 10 van [eisers] ) wordt bevestigd, maatgevend en vastgelegd in de provinciale Waterverordening waterschap Rivierenland. Bovendien is het overlastprobleem veroorzaakt door kwel en neerslag en staat vast dat vanuit de watergangen geen water op de percelen van [eisers] is gestroomd. Schending van de vastgestelde NBW-normen, die zien op inundatie vanuit de watergangen, is dan niet aan de orde. Dit leidt ertoe dat op basis van hetgeen [eisers] heeft aangevoerd, niet kan worden vastgesteld dat het gestelde dichtslibben en niet tijdig laten doorspuiten van de duikers het functioneren van het watersysteem zodanig heeft belemmerd dat van een overschrijding van de daarvoor geldende normen sprake is geweest. Dat het risico op wateroverlast, ondanks dat binnen de normen werd gebleven en er nog steeds sprake was van doorstroming, desalniettemin zo groot was dat dit tot eerder doorspuiten door het Waterschap had moeten leiden is onvoldoende onderbouwd. Het gestelde dichtslibben van de duikers en het niet (tijdig) doorspuiten daarvan kan dan, zonder nadere toelichting ook niet leiden tot het oordeel dat het Waterschap beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven of dat door verstopping van die duikers het watersysteem als zodanig niet voldeed.


Het in beeld hebben en controle van watersysteem




4.18.

[eisers] verwijt het Waterschap dat hij onvoldoende beeld heeft van en controle uitoefent op het watersysteem. [eisers] baseert haar stelling dat het Waterschap onvoldoende beeld heeft van het watersysteem op basis van onjuiste informatie in de legger over duiker D2 (zo vermeldt de legger dat de duiker op 2,99 m boven NAP ligt, terwijl dat 2,11 m is), zonder concreet aan te geven op welke wijze dit onjuiste beeld bijgedragen heeft aan het veroorzaken van de wateroverlast en de door haar gelede schade. [eisers] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd gesteld dat onjuiste informatie in de legger met zich meebrengt dat het hele watersysteem niet voldoet, nog daargelaten dat het Waterschap aangevoerd heeft dat de feitelijke ligging van de duiker gunstiger voor de percelen is dan de ligging volgens de legger, hetgeen door [eisers] niet is betwist. De enkele omstandigheid dat er onjuiste informatie in de legger is opgenomen, brengt dan ook niet mee dat het Waterschap de zorgplicht van een goed beheerder heeft geschonden, nog daargelaten dat, nu dat niet is onderbouwd, er niet van kan worden uitgegaan dat een dergelijke schending geleid heeft tot dan wel bijgedragen heeft aan de door [eisers] gelede schade, zodat ook het noodzakelijk causaal verband voor aansprakelijkheid ontbreekt.



4.19.

[eisers] stelt dat haar percelen in een gebied liggen dat gevoelig is voor wateroverlast. De boomgaard ligt relatief dicht bij een rivierdijk. Dit betekent dat het Waterschap volgens haar extra bedacht moet zijn op het ontstaan en/of voorkomen van schade en daarvoor maatregelen moet treffen. De relatief lange periode van regen in combinatie van kwel had reden moeten zijn (om al eerder, anticiperend) te acteren, maar dat heeft het Waterschap nagelaten. [eisers] heeft echter niet voldoende duidelijk gesteld waaruit het (eerdere) acteren van het Waterschap had moeten bestaan. Dit had wel van haar gevraagd mogen worden nu het Waterschap heeft aangevoerd dat haar zorgplicht voor peilbeheer en onderhoud een inspanningsplicht betreft die niet gericht is op schadepreventie bij slechts één enkele of meer ingelanden. Bij het gevoerde waterbeheer dient aandacht te zijn voor het gehele beheersgebied en alle bij het beleid betrokken belangen en beschikbare middelen, zo betoogt het Waterschap. Bovendien, zo voert het Waterschap nog ter zitting aan, wordt het gebied het hele jaar in de gaten gehouden door de gebiedsbeheerders die zeer regelmatig ter plekke zijn en daarnaast is het Waterschap niet verantwoordelijk voor alle watergangen in het gebied; B-watergangen, zoals perceelsloten, zijn de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de aangrenzende percelen. Van belang is verder dat de gebiedsbeheerder, de heer [gebiedsbeheerder] , heeft verklaard dat hij een week voordat hij van [eisers] de melding kreeg van wateroverlast, om te anticiperen op de voorspelde neerslagverwachting en stijging van de rivier, de stuwen in de omgeving had verlaagd naar winterpeil. Dit is op zich door [eisers] niet onderbouwd betwist. Dat [gebiedsbeheerder] zich mogelijk een week vergist in de datum van de eerste melding, die volgens [eisers] nog een week later was dan [gebiedsbeheerder] verklaart, doet daar niet aan af. In het licht van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is onderbouwd waarom de controle die het Waterschap op het gebied en de daarin liggende percelen van [eisers] heeft uitgeoefend, niet toereikend is geweest.


Het informeren van [eisers]




4.20.

[eisers] stelt dat het Waterschap onrechtmatig handelt door haar geen informatie te verstrekken over de vraag of het watersysteem voldoet aan de wateroverlastnormering. Zij stelt dat zij als ingezetene geïnformeerd moet worden over de wijze waarop het Waterschap gevolg geeft aan zijn plicht de wateroverlastnormering te effectueren. Als dan blijkt dat het Waterschap onvoldoende maatregelen heeft getroffen, kan [eisers] , zo stelt zij, haar handelen of nalaten aanpassen. Voor de rechtbank is onduidelijk waar de verplichting van het Waterschap uit volgt om [eisers] te informeren over de vraag of het watersysteem aan de wateroverlastnormering voldoet en waaruit zou blijken dat aan deze verplichting niet is voldaan.



4.21.
In algemene zin mag van het Waterschap worden verlangd dat zij voldoende informatie beschikbaar stelt aan ingelanden om inzicht te kunnen verkrijgen in de wijze waarop het Waterschap uitvoering geeft aan het aan haar opgedragen waterbeheer. Algemene informatie omtrent de wijze van beheer is openbaar beschikbaar. Specifieke informatie, over bijvoorbeeld de percelen van [eisers] , is op verzoek beschikbaar en is in deze ook aan [eisers] beschikbaar gesteld. Voor zover [eisers] stelt dat het Waterschap haar nog ongevraagd nader informatie had moeten verstrekken, heeft zij niet onderbouwd om welke concrete informatie dat zou moeten gaan, op grond waarvan het Waterschap daartoe had moeten overgaan en waarom in dit verband sprake is van het niet voldoen aan de zorgplicht van een goed beheerder. Dat het Waterschap op dit punt niet aan de normen heeft voldaan is daarmee onvoldoende onderbouwd en waar het Waterschap in de informatielevering tekort is geschoten is verder niet gesteld, nog daargelaten dat [eisers] ook het verband tussen dit gestelde gebrek en de wateroverlast niet concreet heeft onderbouwd.


Het reageren op klachten




4.22.

[eisers] stelt dat het Waterschap onvoldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van haar melding over wateroverlast. [eisers] verlangde dat het Waterschap de stuwen op winterstand zou zetten en de watergangen zou maaien. Er is slechts gedeeltelijk gemaaid en de stuwen zijn niet op winterstand gezet, bovendien heeft het Waterschap naar aanleiding van de melding de duikers niet gecontroleerd, laat staat doorgespoeld, aldus [eisers]



4.23.
Het Waterschap betwist dat hij onvoldoende adequaat gereageerd heeft. Allereerst merkt hij op dat [eisers] eerder had kunnen klagen dan zij gedaan heeft, namelijk pas twee dagen nadat de boomgaard onder water kwam te staan, maar los daarvan blijkt uit de verklaring van de gebiedsbeheerder, [gebiedsbeheerder] , dat deze direct is gekomen om poolshoogte te nemen. Hij heeft verklaard dat hij heeft vastgesteld dat de duikers niet verstopt waren en dat contact is opgenomen met de aannemer, die dezelfde dag (twee uur na de melding) nog de A-watergangen rond de percelen van [eisers] heeft gemaaid. Bovendien, zo heeft [gebiedsbeheerder] verklaard en is door [eisers] niet onderbouwd betwist, heeft de gebiedsbeheerder het peil in de gaten gehouden door iedere dag langs de percelen te rijden. Het in winterstand zetten van alle stuwen zou averechts hebben gewerkt en dus geen adequate maatregel zijn geweest, aldus het Waterschap. Ook daar heeft [eisers] niets concreets tegenin gebracht. Dat het doorspuiten van de duikers effect zou hebben gehad op vermindering van de gestelde wateroverlast is, zoals overwogen, onvoldoende onderbouwd. Het vaststaande feit dat [gebiedsbeheerder] namens het Waterschap binnen twee uur na de melding van de wateroverlast poolshoogte is komen nemen en dat nog dezelfde dag de A-watergangen zijn gemaaid, geeft blijk van een adequate reactie op geuite klachten. Dit geldt eens temeer nu de gebiedsbeheerder ook nadien de rest van de week langs de percelen van [eisers] is gereden om het peil in de gaten te houden. De stelling dat het Waterschap onvoldoende op klachten van [eisers] heeft gereageerd kan dan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd.


Gebrekkig opstal?




4.24.
Tot slot ligt ter beantwoording de vraag voor of de in het watersysteem van [eisers] aanwezige duikers gebrekkig zijn en of het Waterschap daarvoor aan te spreken valt.



4.25.
De aansprakelijkheid van een bezitter van een gebrekkig opstal is geregeld in artikel 6:174 lid 1 BW. Volgens deze bepaling is een bezitter van een opstal aansprakelijk indien dit opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, waardoor gevaar ontstaat voor personen of zaken en dit gevaar zich ook verwezenlijkt heeft. Of de opstal voldoet aan de objectieve eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mogen worden, hangt mede af van het te verwachten gebruik en de bestemming van de opstal, de kans op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.



4.26.
Zoals de rechtbank hiervoor onder r.o. 4.12 tot en met 4.17 heeft overwogen, is de doorstroming van het water door de duikers, ondanks het daarin aanwezige slib, niet zodanig belemmerd dat dit ertoe geleid heeft dat het watersysteem niet voldeed. Nu, los van het voorgaande, door [eisers] niet gemotiveerd betwist is dat het gevaar op overstroming binnen de aangehaalde NBW-normen bleef, had er van [eisers] verwacht mogen worden dat onderbouwd zou zijn waarom in de gegeven omstandigheden de duikers, gelet op het te verwachten gebruik en de bestemming, de kans op verwezenlijking van het gevaar en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn, deze niet voldeden. Dit leidt ertoe dat zonder deze onderbouwing, die ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat de duikers zijn aan te merken als een gebrekkig opstal in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW. Het feit dat de diameter van duiker D2 geen 800mm maar 500mm was, maakt dit niet anders omdat, zoals onbetwist door het Waterschap is gesteld, duiker D2 (met de diameter van 500mm) voldeed aan de voorschriften zoals die golden ten tijde van de aanleg daarvan en het watersysteem ter plaatse aan de normen voldeed.


Conclusie



4.27.
Resumerend kan worden aangenomen dat [eisers] waterlast heeft ondervonden, dat de watergangen waren begroeid, dat er een aanzienlijke hoeveelheid bagger in de watergangen aanwezig was en dat ook de duikers deels waren dichtgeslibd. Onvoldoende onderbouwd is echter dat die begroeiing, die bagger en dat dichtslibben dusdanig was dat niet meer binnen de normen werd gebleven of dat reeds daaruit volgt dat het Waterschap niet heeft voldaan aan de zorgplicht van een goed beheerder. Dit kan niet worden afgeleid uit de enkele omstandigheid dát er - (mede) door de combinatie van regen en kwelwater - sprake was van die wateroverlast en ook niet uit de gestelde omstandigheid dat die wateroverlast op andere percelen niet of minder aanwezig was. Nu ook overigens niet voldoende is onderbouwd dat het Waterschap niet aan haar verplichtingen als goed beheerder heeft voldaan of dat sprake was van een gebrekkige opstal, zal de daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding worden afgewezen. Ook de vordering van [eisers] die strekt tot vervanging van de duiker D2 zal worden afgewezen. [eisers] heeft geen althans onvoldoende gronden aangevoerd voor de onderbouwing van deze vordering, anders dan dat deze in haar ogen gebrekkig zou zijn. Dat de duiker gebrekkig is, kan echter niet worden vastgesteld en de enkele feitelijke constatering dat de duiker D2 gedeeltelijk dichtgeslibd was, is ook onvoldoende om als grondslag voor de gevorderde vervanging te dienen.

.



4.28.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen. Dat leidt ertoe dat [eisers] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op € 4.140,00, bestaande uit € 1.992,00 aan griffierecht en € 2.148,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × € 1.074,00 (tarief IV)).





5De beslissing

De rechtbank


5.1.
wijst de vorderingen af;



5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot op heden begroot op € 4.140,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;



5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;



5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.


Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2020.
Link naar deze uitspraak