Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:GHARL:2020:2109 
 
Datum uitspraak:10-03-2020
Datum gepubliceerd:27-03-2020
Instantie:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Zaaknummers:19/00242
Rechtsgebied:Belastingrecht
Indicatie:Wbm. Vrijstelling energiebelasting ter zake van de levering of het verbruik van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procedés. Is sprake van een oppervlaktebehandeling bestaande uit warmtebehandeling van metalen?
Trefwoorden:naheffingsaanslag
suikerbieten
vrijstelling
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 19/00242
uitspraakdatum: 10 maart 2020


Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer


op het hoger beroep van


de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur),

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 21 februari 2019, nummer AWB 17/5767, ECLI:NL:RBGEL:2019:673, in het geding tussen de inspecteur en



[X] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),

betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking belastingrente.





1Ontstaan en loop van het geding


1.1.
De inspecteur heeft over de periode 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag energiebelasting (aanslagnummer [00000] .4.01.650.000) van € 26.288 opgelegd, (hierna: de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking € 628 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de rentebeschikking).



1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de rentebeschikking. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.



1.3.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 333.



1.4.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de rentebeschikking vernietigd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.532 en gelast dat de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht vergoedt.



1.5.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.



1.6.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.



1.7.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020 te Arnhem. Op deze zitting zijn verschenen [A] en [B] , namens belanghebbende en [C] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur [D] , [E] , [F] , [G] en [H] .



1.8.
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.



1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.






2Vaststaande feiten


2.1.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het bewerken van aluminium. Aluminium staven met een dikte van 7 inch en een lengte van circa 720 mm (billet) worden in een gasgestookte oven verwarmd tot een temperatuur van ongeveer 500 graden Celsius. Vervolgens wordt het verwarmde aluminium onder hoge druk door matrijzen geperst, waardoor aluminium strengen ontstaan. Om corrosievorming tegen te gaan worden deze strengen door middel van een Zinc Arch Spray-procedé (hierna: ZAS-procedé) bewerkt. Dit gaat als volgt. De aluminium strengen worden nadat zij onder hoge druk door de matrijzen zijn geperst, verder bewerkt. Op dat moment hebben de strengen een temperatuur die ligt tussen de 450 en 550 graden Celsius. Alvorens het zink wordt aangebracht wordt het zink verhit in het spuitpistool, zodat het vloeibaar is. Dit gebeurt door het samenbrengen van een positief geladen en een negatief geladen zinkdraad. Door de verwarming ontstaat een plasma. De vloeibare zink wordt vervolgens met behulp van de zink-spray installatie op het aluminium gespoten. Dit moet onder bepaalde druk plaatsvinden. Daarvoor wordt perslucht gebruikt die in een compressor is gecomprimeerd en via een leiding naar de zink-spray installatie wordt geleid. De hechting van het zink aan het aluminium berust op diffusie, waarbij aluminiumatomen en zinkatomen met elkaar vermengen.



2.2.
Belanghebbende heeft op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) teruggaafverzoeken energiebelasting gedaan en verkregen. De verzoeken hebben betrekking op het procedé dat ziet op het bewerken van het aluminium tot aluminium strengen, als ook op het zogenoemde ZAS-procedé.



2.3.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de ingediende teruggaafverzoeken voor de Wbm (categorie energiebelasting en Opslag Duurzame Energie (ODE) elektriciteit) over de periode 1 januari 2015 tot en met 30 september 2016 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag van € 26.288 opgelegd. Deze aanslag ziet op de teruggaven die zijn verleend voor de door de zink-spray installatie en de compressor verbruikte elektriciteit in het kader van het ZAS-procedé.



2.4.
De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd:













Periode


Metco zink-spray (11)


Compressor zink (12)


Totaal (11+ 12)


Tarief EB


Tarief ODE


Na te heffen EB en ODE




3e kw, 2015


10.205 kWh


326.803 kWh


337.008 kWh


€ 0,01250


€ 0,0012


€ 4.617




4e kw. 2015


12.549 kWh


407.745 kWh


420.294 kWh


€ 0,01250


€ 0,0012


€ 5.758




1e kw. 2016


12.077 kWh


517.488 kWh


529.565 kWh


€ 0,01331


€ 0,0019


€ 8.054




2e kw. 2016


11.642 kWh


505.072 kWh


516.714 kWh


€ 0,01331


€ 0,0019


€ 7.859











3Geschil


3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op vrijstelling van energiebelasting op grond van artikel 64, lid 3, Wbm?
II. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: is er sprake van strijd met het Unierecht, dan wel het verbod op discriminatie, zoals neergelegd in internationale verdragen?

Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.



3.2.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingediende beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.






4Beoordeling van het geschil


4.1.
Op grond van artikel 64, lid 3, Wbm wordt een vrijstelling van belasting verleend ter zake van de levering of het verbruik van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procedés. Als metallurgische procedés worden aangemerkt:



de vervaardiging van metalen in primaire vorm;


smeden, persen, stampen en profielwalsen van metaal;


oppervlaktebehandeling bestaande uit harden of warmtebehandeling van metalen.



De vrijstelling voor metallurgische procedés geldt alleen voor bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van 21 juli 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot de code 24 of 25.



4.2.
In deze zaak gaat het slechts om de vraag of sprake is van een oppervlaktebehandeling bestaande uit warmtebehandeling van metalen. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een metallurgisch procedé. Daarbij speelt deze vraag zowel voor het verbruik van elektriciteit voor de compressor als voor het gebruik van elektriciteit door de zink-spray installatie.



4.3.
Het hof zal eerst de vraag beantwoorden of het ZAS-procedé als zodanig is aan te merken als een oppervlaktebehandeling bestaande uit warmtebehandeling van metalen. Partijen verschillen daarbij van mening wat moet worden verstaan onder warmtebehandeling in de zin van de wettelijke bepaling. De inspecteur betoogt dat daaronder slechts wordt verstaan de behandeling van het metaal (in dit geval aluminium) waarbij door opwarming de samenstelling en kenmerken wordt gewijzigd, zonder dat sprake is van het inbrengen van andere metalen of stoffen. Belanghebbende betoogt dat door het diffusie-proces zinkatomen worden ingebracht in het oppervlak van het aluminium waardoor de samenstelling en kenmerken van de bovenlaag een wijziging ondergaan en dat dit proces slechts plaats kan vinden door opwarming van zowel het aluminium als het zink.



4.4.
Anders dan de inspecteur in de schriftelijke stukken betoogt, is bij het ZAS-procedé geen sprake van het aanbrengen van een zinklaagje op het oppervlakte van het aluminium, maar wordt het zink ingebracht in het oppervlakte via een diffusie-proces. Verhitting van zowel het aluminium als het zink is daarvoor essentieel. Ter zitting heeft de inspecteur de beschrijving van dit proces door belanghebbende ook bevestigd. Door het inbrengen van zink in het oppervlak van het aluminium wijzigt de structuur en verandert de eigenschap van het oppervlak en dus van het aluminium. Dat dit proces als een warmtebehandeling wordt aangemerkt, volgt ook uit het door belanghebbende aangehaalde Vademecum Oppervlaktetechnieken dat wordt uitgegeven door de Vereniging voor Oppervlaktechnieken van Materalen (hoofdstuk 6, blz. 344). Het hof volgt de inspecteur evenmin in zijn standpunt dat de verhitting van zink in het spuitpistool een koud proces zou zijn. Het feit dat het aluminium reeds op de benodigde temperatuur is gebracht in het kader van het persen van de aluminium strengen, is evenmin relevant. Het gaat om de vraag of het ZAS-procedé een warmtebehandeling is en voor dit diffusie-proces is verhitting van het aluminium essentieel. Het maakt daarbij niet uit dat het aluminium al op temperatuur is of dat de strengen eerst zijn afgekoeld en vervolgens weer worden opgewarmd om de aluminium-zink legering tot stand te brengen.



4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het procedé waarbij zink wordt ingebracht in het oppervlak van het aluminium onder de vrijstelling van artikel 64, lid, 3, Wbm valt.



4.6.
Vervolgens komt de vraag op of de vrijstelling alleen geldt voor het energieverbuik van de zink-spray installatie, of dat deze ook geldt voor het energieverbuik van de compressor waarbij lucht wordt gecomprimeerd die benodigd is voor het met kracht spuiten van het zink op het aluminium.



4.7.
Het hof begrijpt uit de toelichting die partijen op de zitting hebben gegeven, dat de compressor zorgt voor het comprimeren van omgevingslucht en dat deze gecomprimeerde lucht vervolgens naar de zink-spray installatie wordt geleid, waarna het wordt gebruikt voor het spuiten van het zink. De vraag die daarbij opkomt is of er voldoende verband bestaat met het metallurgisch procedé.



4.8.
In het arrest Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH van het het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) (hierna: arrest Hüttenwerke) is geoordeeld dat de elektriciteit die wordt verbruikt voor het aandrijven van compressoren voor het genereren van perslucht die vervolgens wordt gebruikt in een hoogoven geen elektriciteit is die ‘voornamelijk wordt gebruikt voor chemische reductie‘, in de zin van artikel 2, lid 4, onder b, derde streepje van richtlijn 2003/96/EG (hierna: de richtlijn). In die zaak was sprake van het genereren van perslucht die noodzakelijk was om de chemische reductie in de hoogovens op gang te brengen. De lucht werd echter door andere blaastoestellen in een hoogoven geblazen. In de onderhavige zaak is evenzeer sprake van het genereren van perslucht door middel van de compressoren, en die perslucht wordt door de zink-spray installatie gebruikt om het zink op het aluminium te spuiten. Dat de perslucht daarvoor noodzakelijk is, is onvoldoende om te spreken van een voldoende nauw verband met het metallurgische procedé, zoals blijkt uit het arrest Hüttenwerke. Evenals in dat arrest dient de elektriciteit voor de compressoren als aandrijvende kracht en is er geen sprake van duaal gebruik. Belanghebbende heeft in dit kader nog verwezen naar het arrest X van het HvJ EU inzake de kolenbelasting. Belanghebbende miskent daarbij dat in de aldaar aan de orde zijnde casus sprake was van het mengen van kolen en kalksteen waaruit kalkovengas ontstaat en waarbij dat gas vervolgens wordt gebruikt voor de zuivering van suikerbieten. De kolen waar het om ging werden aldus getransformeerd in gas dat werd aangewend voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof. De elektriciteit voor de compressoren van belanghebbende wordt uitsluitend gebruikt als aandrijvende kracht en dus als motorbrandstof. Dit arrest leidt dan ook niet tot een andere conclusie.



4.9.
Vervolgens komt de tweede vraag aan de orde of door het niet verlenen van een vrijstelling sprake is van schending van het EU-recht dan wel het verbod op discriminatie zoals is neergelegd in diverse internationale verdragen. Het is het hof niet duidelijk of deze stellingen die bij de rechtbank zijn ingenomen uitsluitend betrekking hebben op de oppervlaktebehandeling zelf of ook zien op het al dan niet vrijstellen van het gebruik van elektriciteit voor de compressoren. Het hof zal daarom ingaan op deze stellingen.



4.10.
Belanghebbende heeft in het beroep bij de rechtbank in de eerste plaats gesteld dat de beperking van de vrijstelling tot bepaalde metallurgische procedés in strijd is met de richtlijn. Deze stelling faalt reeds omdat uit het arrest Hüttenwerke volgt dat het gebruik van elektriciteit voor de aandrijving van compressoren niet valt onder het duaal gebruik van energieproducten en de richtlijn de lidstaat dus verplicht daarover energiebelasting te heffen. Om dezelfde reden kan ook geen sprake zijn van strijd met een discriminatieverbod in de internationale verdragen, aangezien ook bij andersoortige procedés, zoals bijvoorbeeld chemische reductie of elektrolytische procedés, evenmin de vrijstelling van toepassing zal zijn (zie wederom het arrest Hüttenwerke). Het hof vermag ook niet in te zien dat sprake zou zijn van strijd met artikel 1 EP EVRM, zoals belanghebbende stelt.



4.11.
Het vorenstaande betekent dat de elektriciteit die wordt gebruikt voor de zink-spray installatie onder de vrijstelling valt en de elektriciteit die wordt gebruikt voor de compressoren niet onder de vrijstelling valt. Aangezien het hof van oordeel is dat er geen gegronde twijfel bestaat omtrent de uitlegging van het EU-recht, bestaat er geen aanleiding om aan belanghebbendes verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad dan wel het HvJ EU te voldoen.



4.12.
De naheffingsaanslag moet worden beperkt tot € 25.615:











Periode


Compressor zink (12)


Tarief EB


Tarief ODE


Na te heffen EB en ODE




3e kw, 2015


326.803 kWh


€ 0,01250


€ 0,0012


€ 4.477




4e kw. 2015


407.745 kWh


€ 0,01250


€ 0,0012


€ 5.586




1e kw. 2016


517.488 kWh


€ 0,01331


€ 0,0019


€ 7.870




2e kw. 2016


505.072 kWh


€ 0,01331


€ 0,0019


€ 7.682







Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.






5Griffierecht en proceskosten


5.1.
Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de griffier van de inspecteur een griffierecht heft, omdat het hoger beroep gegrond is.



5.2.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.






6Beslissing

Het hof:
– vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
– verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag Wbm tot € 25.615, en
– vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig.


Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Gladpootjes, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop als griffier.

De beslissing is op 10 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.


De griffier, De voorzitter,




mr. A.S. van Middelkoop mr. T.A. Gladpootjes

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 2020




Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),


Postbus 20303,


2500 EH DEN HAAG.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


HvJ EU 7 september 2017, Hüttenwerke Krupp Mannesmann GmbH, ECLI:EU:C:2017:640.


HvJ EU 2 oktober 2014, X, ECLI:EU:C:2014:2247.
Link naar deze uitspraak