Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBDHA:2020:473 
 
Datum uitspraak:09-01-2020
Datum gepubliceerd:24-01-2020
Instantie:Rechtbank Den Haag
Zaaknummers:SGR 18/6466 en SGR 18/646
Rechtsgebied:Omgevingsrecht
Indicatie:Twee marktdeelnemers hebben op 10 januari 2017 partijen teakhout uit Myanmar op de interne markt gebracht. Daarbij hebben zij niet alle stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen van de Houtverordening volledig uitgevoerd. Verweerder was bevoegd om handhavend op te treden.
Trefwoorden:bestuursdwang
landbouw
landbouw, natuur en voedselkwaliteit
 
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 18/6466 en SGR 18/6467

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaken tussen


[eiseres 1] , te [vestigingsplaats] , eiseres 1,


[eiseres 2]
, te [vestigingsplaats] , eiseres 2,
tezamen eiseressen
(gemachtigde: mr. D.H.J. Kochx),

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).




Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 25 oktober 2017 (de primaire besluiten) heeft de Minister van Economische Zaken aan eiseressen onder verbeurte van een dwangsom gelast om bij het op de Europese markt brengen van hout de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen van de Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (de Houtverordening) volledig te doorlopen en/of toe te passen.

Bij besluit van 25 juli 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder, onder verbetering van de motivering, het bezwaar van eiseres 1 ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum (bestreden besluit II) heeft verweerder hetzelfde gedaan ten aanzien van het bezwaar van eiseres 2.

Eiseres 1 heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Eiseres 2 heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland en die rechtbank verzocht dat beroep gevoegd te laten behandelen met het beroep gericht tegen bestreden besluit I.

Bij brief van 7 september 2018 heeft de rechtbank Rotterdam het beroepschrift gericht tegen bestreden besluit I op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar deze rechtbank.

Bij brief van 11 september 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep gericht tegen bestreden besluit II op grond van artikel 8:13, tweede lid, van de Awb verwezen naar deze rechtbank.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2019. Namens eiseressen zijn verschenen [A] en [B] met mr. P.M.J. de Haan, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Voor eiseressen was voorts aanwezig [C] van de Koninklijke Vereniging Van Nederlandse Houtondernemingen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Voor verweerder was voorts aanwezig [D] , ook werkzaam bij de NVWA.




Overwegingen


1.1.
Eiseressen importeren teakhout uit Myanmar naar Nederland, met name ten behoeve van de jachtbouw. Tijdens een inspectie op 18 april 2016 hebben inspecteurs van de NVWA geconstateerd dat eiseres 1 hout op de markt heeft gebracht, terwijl zij niet voldeed aan artikel 18 van de (destijds) geldende Flora- en Faunawet, in samenhang met artikel 2 van het Besluit uitvoering Europese houtverordening, door onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het op de markt brengen van hout. Eiseres 1 heeft een mondelinge waarschuwing ontvangen voor deze overtreding.



1.2.
Op 16 maart 2017 hebben inspecteurs van de NVWA tijdens een herinspectie opnieuw geconstateerd dat eiseres 1, samen met eiseres 2, bij het op de markt brengen van hout onvoldoende zorgvuldigheid hebben betracht. Daarbij hebben de inspecteurs vastgesteld dat eiseressen het stelsel van zorgvuldigheidseisen onvoldoende hebben toegepast bij het op de markt brengen van partijen van de houtsoort teak uit Myanmar op 10 januari 2017.



2.1.
Bij brieven van 10 juli 2017 heeft verweerder aan eiseressen zijn voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. Bij brief van 4 september 2017 hebben eiseressen daarop hun zienswijzen gegeven.



2.2.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd op de grond dat eiseressen bij het op de Europese markt brengen van de zending van 10 januari 2017 in strijd hebben gehandeld met (het per 1 januari 2017 geldende) artikel 4.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), in samenhang gelezen met artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling natuurbescherming (Rnb). De last heeft tot doel ervoor te zorgen dat eiseressen bij het op de Europese markt brengen van hout de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen van artikel 6 van de Houtverordening volledig doorlopen en/of toepassen en daarmee verdere overtreding van artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb voorkomen. Wanneer eiseressen hieraan binnen twee maanden na dagtekening van de primaire besluiten geen gevolg geven, verbeuren zij een dwangsom van € 20.000,- voor elke kubieke meter teakhout en/of teakhoutproducten die zij op de Europese markt brengen, tot een maximum van € 800.000,-. Verweerder heeft daarbij bepaald dat de last gedurende een jaar van toepassing is.



2.3.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd, onder aanpassing van de motivering, in die zin dat daar waar de term “Europese markt” wordt gebruikt dit gelezen moet worden als “interne markt”.

3. De wet- en regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.


4.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseressen belang hebben bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom, omdat deze op 23 december 2018 is verlopen.



4.2.
Eiseressen betogen dat zij procesbelang hebben, omdat zij door de opgelegde last onder dwangsom schade hebben geleden die zij op de Nederlandse staat wensen te verhalen. Daarnaast menen zij dat dat zij door de last onder dwangsom in hun eer en goede naam zijn aangetast. Ten slotte willen zij het inhoudelijke oordeel van de rechtbank betrekken bij hun keuze om in de toekomst weer hout uit Myanmar te importeren.



4.3.
Eiseressen hebben naar voren gebracht dat zij zich vanwege de opgelegde last onder dwangsom genoodzaakt hebben gezien om voorlopig geen hout meer uit Myanmar te importeren. Zij stellen dat zij via andere houtimporteurs en -handelaren aan teakhout hebben moeten komen, waardoor zij duurder uit waren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen hiermee tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij in hun bedrijfsvoering zijn benadeeld, en dat de gestelde schade het gevolg is van de opgelegde lasten onder dwangsom. Mede met het oog op toekomstige beslissingen om weer hout uit Myanmar te importeren, is het resultaat dat eiseressen nastreven, te weten vernietiging van de bestreden besluiten, reeds hierom voor hen van meer dan principiële betekenis. De rechtbank zal eiseressen daarom in hun beroepen ontvangen.

5. De rechtbank dient vervolgens ambtshalve na te gaan of de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen. Deze besluiten zijn namens verweerder genomen door het Hoofd van de Divisie Juridische Zaken van de NVWA. Ter zitting is de bevoegdheid besproken en heeft verweerder in het bijzonder gewezen op het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017 van 13 november 2017 (Stcrt. 2017, 65924) en het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging van de inspecteur-generaal van de NVWA van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 maart 2018 (Stcrt. 2018, 16772). Gezien de inhoud van deze besluiten en de toelichting ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten bevoegd zijn genomen.

6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseressen marktdeelnemers zijn die op grond van artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening zorgvuldigheid dienen te betrachten bij het op de markt brengen van hout of houtproducten.



7.1.
Eiseressen stellen dat verweerder geen last onder dwangsom kon opleggen, omdat het bij het op 10 januari 2017 op de interne markt brengen van partijen teakhout uit Myanmar gaat om reeds eerder gekocht hout. Zij verwijzen in dit verband naar een uitspraak van 18 mei 2018 van de rechtbank in Jönköping (Zweden) met zaaknummer 4093-17.



7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep op voormelde Zweedse uitspraak niet slagen, nu geen sprake is van gelijke gevallen. Zoals ook in het verweerschrift door verweerder uiteen is gezet, ging het in de Zweedse zaak om een algeheel importverbod voor hout dat vóór 1 april 2017 was gekapt. Dat verbod werd te strikt bevonden omdat afdoende mitigerende maatregelen genomen kunnen worden, waardoor het risico op import van illegaal hout wordt geminimaliseerd. Een dergelijk algemeen importverbod hebben eiseressen in dit geval niet opgelegd gekregen.



8. In geschil is vervolgens het antwoord op de vraag of eiseressen bij het op
10 januari 2017 op de interne markt brengen van partijen teakhout uit Myanmar de stappen van het zogenaamde stelsel van zorgvuldigheidseisen als bedoeld in artikel 6 van de Houtverordening al dan niet volledig hebben uitgevoerd en/of doorlopen.

9. De rechtbank stelt vast dat het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in artikel 6 van de Houtverordening uit drie stappen bestaat. In de eerste plaats dienen marktdeelnemers informatie te vergaren over de herkomst van het hout (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a; stap 1). Aan de hand van die informatie moeten zij het risico beoordelen of het hout illegaal gekapt is (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b; stap 2). Voor zover dit risico niet verwaarloosbaar is, dienen zij ten slotte mitigerende maatregelen te nemen om dit risico te beperken (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c; stap 3).

10. Ten aanzien van de partijen teakhout uit Myanmar die eiseressen op 10 januari 2017 op de interne markt hebben gebracht heeft verweerder gebreken geconstateerd ten aanzien van de te nemen stappen 1 en 3.

11. Met betrekking tot de informatievergaring (stap 1) heeft verweerder, kort gezegd, zich op het standpunt gesteld dat de aangeleverde documenten niet alle stappen in de keten dekken.



12.1.
Eiseressen stellen dat uit de Houtverordening noch de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 607/2012 van de Europese Commissie (de Commissie) van 6 juli 2012 houdende gedetailleerde voorschriften betreffende het stelsel van zorgvuldigheidseisen en de frequentie en de aard van de controles op de toezichthoudende organisaties overeenkomstig de Houtverordening (de Uitvoeringsverordening) voortvloeit dat de gehele keten van kap tot import traceerbaar moet zijn. Uit de artikelen 2 en 4 van de Uitvoeringsverordening volgt juist dat met intervallen van maximaal 12 maanden controles mogen worden uitgevoerd. Verweerder heeft daarom ten onrechte van eiseressen verlangd documenten aan te leveren die alle stappen in de keten dekken, waaronder die van de kaplocatie. Eiseressen betwisten daarom dat zij een overtreding hebben begaan.



12.2.
De rechtbank volgt eiseressen niet in hun betoog. Aan eiseressen kan worden toegegeven dat de uit het stelsel van zorgvuldigheidseisen volgende verplichting niet voorschrijft welke specifieke documentatie of informatie moet worden vergaard, omdat de wet- en regelgeving in hout producerende landen verschilt en bepaalde documenten in sommige landen wel en in andere landen niet worden verlangd. Zoals verweerder ook erkent in de bestreden besluiten zijn eiseressen dan ook niet verplicht om financiële documenten over te leggen, bijvoorbeeld met betrekking tot verrichte betalingen. Dit neemt niet weg dat uit het in de Houtverordening opgenomen stelsel van zorgvuldigheidseisen volgt dat de te verstrekken documenten verzameld dienen te worden om te kunnen beoordelen of sprake is van illegaal gekapt hout, te weten gekapt in strijd met de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt. Dit brengt per definitie met zich dat de vergaarde informatie alle stappen van de productieketen afdoende moet dekken, te weten vanaf de kap tot aan de import van het hout op de interne markt. Anders dan eiseressen menen, valt daaronder met name ook informatie over de locatie waarin is gekapt, bijvoorbeeld in de vorm van een regeling die het recht verleent om op die plek hout te kappen.

Ook in de richtsnoeren van de Commissie van 12 februari 2016 over de Houtverordening (de richtsnoeren) wordt het stelsel van zorgvuldigheidseisen op gelijke wijze verduidelijkt, nu daarin is opgenomen dat de verzamelde documentatie moet worden beoordeeld als een geheel, met traceerbaarheid door de gehele toeleveringsketen heen, waarbij alle informatie verifieerbaar moet zijn. Het was dus aan eiseressen om zich voorafgaand aan het op de interne markt brengen van het hout op de hoogte te stellen van de toepasselijke wet- en regelgeving en in het bezit te geraken van de benodigde documenten en informatie.



12.3.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat met betrekking tot de zending teakhout van 10 januari 2017 de eerste stap van het stelsel van zorgvuldigheidseisen niet volledig is uitgevoerd. Met de door eiseressen overgelegde documenten zijn namelijk niet alle stappen in de keten gedekt. Ook indien rekening wordt gehouden met de aanwezige vervoersvergunningen van de stammen van de verzamelplaats in het bos naar het logdepot van het staatsbedrijf Myanmar Timber Enterprise (MTE), ontbreken er nog documenten in de fase van de houtkap en die met betrekking tot het zagen van het hout.


12.4.1
Het beroep van eiseressen op artikel 2 van de Uitvoeringsverordening kan hen niet baten, aangezien dit artikel betrekking heeft op de situatie waarin een deugdelijk stelsel van zorgvuldigheidseisen effectief in werking is voordat tot import van hout wordt overgegaan en waarbij zich tussentijds geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan. In dat geval geldt het door eiseressen genoemde interval van maximaal 12 maanden. Reeds nu stap 1 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen gebrekkig is bevonden, was voorafgaand aan de zending teakhout van 10 januari 2017 geen sprake van een deugdelijk operationeel stelsel van zorgvuldigheidseisen.


12.4.2
Artikel 4 van de Uitvoeringsverordening bevat een opsomming van cumulatieve voorwaarden om certificaties of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen onderdeel te mogen laten zijn van de te nemen stappen 2 en 3 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, waarbij ten minste om de 12 maanden controles worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit echter niet af aan de vereiste informatievergaring als bedoeld in stap 1 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen, met traceerbaarheid door de gehele toeleveringsketen heen. Het betoog van eiseressen faalt derhalve ook voor het overige.

13. Tussen partijen is niet in geschil dat het risico op illegale kap ten tijde van de import van de partij hout op 10 januari 2017 niet verwaarloosbaar was, zodat eiseressen mitigerende stappen dienden te nemen om dit risico te beperken. In de stukken, onder meer in bijlage 2 van de voornemens tot het opleggen van de lasten onder dwangsom, heeft verweerder onder verwijzing naar de Commissie een aantal mogelijke mitigerende maatregelen genoemd. In de eerste plaats kan het overstappen op een “chain of custody auditing” als mitigerende maatregel dienen. Daarbij worden alle stappen in de keten, van kap tot transport gecertificeerd en geaudit door certificerende instanties. Een alternatieve mitigerende maatregel betreft het laten uitvoeren van onafhankelijke audits in de gehele keten. Een andere mitigerende maatregel kan bestaan uit DNA- en isotoopanalyse van het hout om vast te stellen dat het hout van de gekapte boom afkomstig is. Ten slotte kan het afzien van het op de markt brengen van hout waarvan het risico op illegale kap niet verwaarloosbaar is, ook worden ingezet als mitigerende maatregel.

14. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiseressen voorafgaand aan de import van het teakhout op 10 januari 2017 geen mitigerende maatregelen hadden genomen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Houtverordening.

15. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat eiseressen met betrekking tot het op de interne markt brengen van partijen teakhout uit Myanmar op 10 januari 2017 niet alle stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen volledig hebben uitgevoerd. Daarmee hebben eiseressen in strijd gehandeld met artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb. Gelet hierop was verweerder bevoegd om op grond van artikel 7.2, tweede lid, van de Wnb, in samenhang bezien met artikel 5:32, eerste lid, van de Awb handhavend op te treden.

16. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat daartegen handhavend kan optreden in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat in verband daarmee van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.




17.1.
Eiseressen stellen dat verweerder heeft miskend dat ten tijde van het nemen van de beslissingen op bezwaar sprake was van concreet zicht op legalisatie. Zij wijzen erop dat de organisatie Double Helix vanaf april 2017 is gestart met een volledige “chain of custody auditing”. Met ingang van 2018 voert Double Helix ook audits in het bos uit en dat gaat verder dan een retrospectieve documentencontrole. Met andere partijen zijn eiseressen verder bezig om een PEFC-tracering in Myanmar op te zetten. Verweerder had de lasten onder dwangsom daarom moeten herroepen.



17.2.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiseressen aldus dat zij ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten aan stap 3 van het stelsel van zorgvuldigheidseisen voldeden. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit de aanwezige documenten van Double Helix niet blijkt op welke wijze onderzoek is gedaan in de gehele keten van kap tot export en waarom het risico op het op de markt brengen van illegaal gekapt hout verwaarloosbaar wordt geacht naar aanleiding van de audits. De rechtbank stelt voorts vast dat tot op heden nog geen sprake is van genoemd PEFC-traceringssysteem in Myanmar. Van een afdoende mitigerende maatregel ten tijde van de bestreden besluiten is de rechtbank dan ook niet gebleken.



17.3.
Afgezien van het voorgaande overweegt de rechtbank dat ook al zou sprake zijn van een afdoende onafhankelijk audit- of certificeringssysteem, dit niet kan afdoen aan de geconstateerde overtreding ten aanzien van de zending teakhout van 10 januari 2017. Voorafgaand aan de import dient aan alle stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen te worden voldaan. Dit geldt ook voor stap 3. De aard van de overtreding brengt dan ook met zich dat de geconstateerde overtreding niet alsnog ongedaan kan worden gemaakt. Voor zover eiseressen ten tijde van de bestreden besluiten aan stap 3 zouden hebben voldaan, zou dat hooguit kunnen betekenen dat zij op dat moment aan de last voldeden. Het betoog van eiseressen faalt.



18.1.
Eiseressen stellen dat zij bij overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening eerst een schriftelijke waarschuwing hadden moeten krijgen. Dat is niet gebeurd.
Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met zijn eigen interventiebeleidsregels. Verweerder is dan ook ten onrechte direct tot handhaving overgegaan, aldus eiseressen.



18.2.
De rechtbank stelt vast dat de NVWA een algemeen en specifiek interventiebeleid hanteert. Het ‘Algemeen interventiebeleid NVWA’ bevat een algemene klasseindeling en beschrijft de interventie per klasse. In het ‘Specifiek interventiebeleid natuurwetgeving’ (het specifieke interventiebeleid) worden de interventies beschreven bij specifieke overtredingen per toezichtsdomein, waaronder dat van de Houtverordening. Het specifieke interventiebeleid is van kracht sinds 16 juli 2015. Het huidige algemene interventiebeleid geldt sinds 7 juli 2016. Volgens het specifieke interventiebeleid wordt bij een eerste constatering van een overtreding van artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening een schriftelijke waarschuwing opgelegd.



18.3.
Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:4926) het specifieke interventiebeleid bij overtredingen van de artikelen 4, tweede en derde lid, en artikel 5 van de Houtverordening als onredelijk bestempeld, omdat het hier niet om geringe overtredingen gaat. De rechtbank schaart zich achter dit oordeel. Hieruit volgt dat eiseressen daarop ook in dit geval geen beroep kunnen doen. Nog daargelaten de vraag of sprake was van een eerste overtreding, kon verweerder dan ook overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom zonder dat daar een schriftelijke waarschuwing aan vooraf was gegaan.



19.1.
Eiseressen stellen dat de opgelegde last te onbepaald is. Volgens eiseressen had verweerder in het besluitonderdeel concreet moeten maken welke wijzigingen zij in hun geval bij de toepassing van het stelsel van zorgvuldigheidseisen hadden moeten aanbrengen om geen dwangsommen te verbeuren.



19.2.
De rechtbank stelt vast dat als last aan eiseressen is opgelegd dat zij bij het op de interne markt brengen van hout de stappen van het stelsel van zorgvuldigheidseisen volledig dienen te doorlopen en/of toe te passen.



19.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Houtverordening, de Uitvoeringsverordening en de richtsnoeren voldoende duidelijk maken welke elementen het stelsel van zorgvuldigheidseisen behelst en hoe deze kunnen worden ingevuld. De omstandigheid dat eiseressen dat stelsel naar eigen inzicht kunnen inrichten betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat de last daarmee te onbepaald zou zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de naleving van de Houtverordening in een dynamische context plaats vindt. Het toe te passen stelsel van zorgvuldigheidseisen zal bij toekomstige import moeten worden toegesneden op de actuele situatie van het land waaruit het hout wordt geëxporteerd. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de opgelegde last geen nadere uitwerking behoefde. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake. Het betoog van eiseressen faalt.



20.1.
Eiseressen stellen ten slotte dat de hoogte van de last onder dwangsom niet evenredig en niet zichtbaar gerelateerd is aan de overtreding waarop de last ziet. Ook is de soort dwangsom volgens eiseressen in strijd met artikel 5:32b, eerste lid, van de Awb, omdat de dwangsom niet is vastgesteld op een bedrag ineens of een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.



20.2.
Nu de last inmiddels is uitgewerkt en eiseressen gedurende de looptijd van de last geen hout uit Myanmar hebben geïmporteerd, zal het niet tot verbeuring van een dwangsom komen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eiseressen daarom geen belang meer bij de beoordeling van deze beroepsgrond. De rechtbank zal deze dan ook onbesproken laten.

21. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.





Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.


Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzitter, en mr. F.X. Cozijn en
mr. dr. M.K.G. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.





griffier voorzitter




Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.



Bijlage

Artikel 4, eerste lid, van de Houtverordening, verbiedt het op de markt brengen van illegaal gekapt hout.

Artikel 2, aanhef en onder g, van de Houtverordening bepaalt dat onder “illegaal gekapt” wordt verstaan: gekapt in strijd met de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt.

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Houtverordening, betrachten de marktdeelnemers zorgvuldigheid wanneer zij hout of houtproducten op de markt brengen. Daartoe passen zij een geheel van procedures en maatregelen toe, dat in artikel 6 wordt omschreven.

Artikel 6, eerste lid, van de Houtverordening, luidt als volgt:
Het in artikel 4, tweede lid, bedoelde stelsel van zorgvuldigheidseisen behelst de volgende elementen:
a. a) maatregelen en procedures om toegang te bieden tot de volgende informatie over de partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht:
- beschrijving, met inbegrip van de handelsnaam en het type product alsmede de gebruikelijke benaming van de boomsoort en, indien van toepassing, de volledige wetenschappelijke benaming daarvan,
- land waar het hout is gekapt en, indien van toepassing:
i. i) het subnationale gebied waar het hout is gekapt; alsmede
ii) de kapconcessie,
- hoeveelheid (uitgedrukt in omvang, gewicht of aantal eenheden),
- naam en adres van de persoon die het hout aan de marktdeelnemer heeft geleverd,
- naam en adres van de handelaar aan wie het hout of de producten daarvan zijn geleverd,
- documenten of andere informatie waaruit blijkt dat het hout of de houtproducten in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving zijn;
b) risicobeoordelingsprocedures die de marktdeelnemer in staat stellen om het risico dat illegaal gekapt hout of houtproducten van dergelijk hout op de markt worden gebracht, te analyseren en in te schatten.
In dergelijke procedures wordt rekening gehouden met de informatie onder a), alsook de relevante risicobeoordelingscriteria, waaronder:
- verzekering van de naleving van de geldende wetgeving, die certificering kan omvatten of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen die de naleving van geldende wetgeving betreffen,
- prevalentie van illegale kap van specifieke boomsoorten,
- prevalentie van illegale kap of praktijken in het land en/of het subnationale gebied waar het hout gekapt is, inclusief de inachtneming van de prevalentie van gewapende conflicten,
- sancties op de in- of uitvoer van hout, opgelegd door de Veiligheidsraad van de VN of de Raad van Europa,
- de complexiteit van de toeleveringsketen van hout en houtproducten;
c) behalve wanneer het bij onder b) bedoelde risicobeoordelingsprocedures onderkende risico verwaarloosbaar is, risicobeperkingsprocedures welke bestaan in een geheel van maatregelen en procedures die in verhouding staan tot dat risico en die toereikend zijn om het effectief te minimaliseren, in voorkomend geval door het verlangen van bijkomende informatie of bescheiden en/of door het verlangen van controles door derden. Dergelijke risicobeperkingsprocedures zijn niet van toepassing indien het onderkende risico verwaarloosbaar is.

Artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsverordening luidt als volgt:
De marktdeelnemers passen het stelsel van zorgvuldigheidseisen toe op elke afzonderlijke door een bepaalde leverancier binnen een periode van maximaal 12 maanden geleverde soort hout of houtproduct, op voorwaarde dat de boomsoort, het land of de landen van oorsprong, of in voorkomend geval de subnationale regio(’s) en de kapconcessie(s) ongewijzigd zijn gebleven.
In het tweede lid van dit artikel is het volgende opgenomen:
Het bepaalde in de eerste alinea van dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichting van de marktdeelnemer om maatregelen en procedures toe te passen om toegang te bieden tot de in artikel 6, eerste lid, onder a van de Houtverordening bedoelde informatie over elke afzonderlijke partij hout en houtproducten van de marktdeelnemer die op de markt worden gebracht.

Ingevolge artikel 4 van de Uitvoeringsverordening kan bij de risicobeoordelings- en risicobeperkingsprocedures rekening worden gehouden met certificaties of andere door derde partijen gecontroleerde regelingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b), tweede alinea, eerste streepje, en artikel 6, eerste lid, onder c), van de Houtverordening, indien deze regelingen cumulatief aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. a) zij voorzien in een publiek toegankelijk systeem van vereisten dat door derden kan worden gebruikt en dat ten minste alle relevante voorschriften van de geldende wetgeving omvat;
b) zij bepalen dat een derde partij regelmatig en ten minste om de 12 maanden controles uitvoert, met inbegrip van bezoeken ter plaatse, om na te gaan of de toepasselijke wetgeving wordt nageleefd;
c) zij omvatten door een derde partij geverifieerde middelen om overeenkomstig de toepasselijke wetgeving gekapt hout en van dat hout afkomstige houtproducten in ieder stadium van de toeleveringsketen te traceren, voordat dat hout of die houtproducten op de markt worden gebracht;
d) zij omvatten door een derde partij geverifieerde controles om te waarborgen dat hout of houtproducten van onbekende oorsprong, of hout of houtproducten die niet overeenkomstig de toepasselijke wetgeving zijn gekapt, de toeleveringsketen niet binnenkomen.

In artikel 4.7, aanhef en onder b, van de Wnb, is de Houtverordening aangewezen als EU-verordening als bedoeld in artikel 4.8 van deze wet.

Ingevolge artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb, is het verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.

Ingevolge artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 1.1, eerste lid, van deze wet, is verweerder in plaats van gedeputeerde staten bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.8 van de Wnb.

Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rnb worden als voorschriften als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van de Wnb aangewezen: de artikelen 4 en 5 van de Houtverordening.

Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Link naar deze uitspraak