Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:GHSHE:2017:5387 
 
Datum uitspraak:05-12-2017
Datum gepubliceerd:06-12-2017
Instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers:200.194.533_01
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Geschil tussen beheerder recreatie park en bewoners/eigenaren omtrent jaarlijkse lasten voor onderhoud en infrastructuur en andere kosten. Hof gelast een meervoudige comparitie.
Trefwoorden:boomopstanden
koopovereenkomst
omzetbelasting
onderhoudsverplichtingen
perceel
tarieven
wettelijke rente
 
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.194.533/01


arrest van 5 december 2017


in de zaak van




1 [appellant] ,[appellante] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Breda,

tegen




1 [de vennootschap 1] . ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [de vennootschap 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [de vennootschap 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,
advocaat: mr. N. de Bruijn te Eindhoven,

op het bij exploot van dagvaarding van 27 juni 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 april 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [geïntimeerden] als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie.





1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4249129 CV EXPL 15-4931)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.




2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:


de dagvaarding in hoger beroep;


de memorie van grieven van 16 augustus 2016 met producties;


de ten aanzien van de memorie van antwoord ter rolle van 25 oktober 2016 ambtshalve verleende akte niet dienen.



Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.




3De beoordeling


De feiten



3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.



3.1.2.

[het park] (hierna: het park) is een park in [plaats] met daarop een bungalowpark en chaletpark en daarnaast een camping.



3.1.3.
In 2006 is [geïntimeerde 2] (toen nog [B.V.] B.V. genaamd) eigenaresse geworden van – kort gezegd – het park. Daarna heeft [geïntimeerde 3] alle gronden van het park in bloot eigendom verkregen van [geïntimeerde 2] onder voorbehoud van een erfpachtrecht ten behoeve van [geïntimeerde 2] . Het beheer van het park is vanaf dat moment door de v.o.f. Exploitatiemaatschappij [v.o.f.] verricht. Vanaf 2008 heeft [geïntimeerde 1] deze beheerstaak overgenomen.
De bewoners van het park betalen parklasten (voorheen servicekosten) voor, kort gezegd, het onderhoud van het park en de instandhouding van de infrastructuur op/in het park.



3.1.4.
Blijkens een koopovereenkomst d.d. 31 januari 2008 hebben [appellanten] toen gekocht:

“ 1. het recht van erfpacht (…) van een perceel grond met de daarop staande recreatiebungalow, staande en gelegen aan de [adres] op [het park] te [plaats] (…);

2. Het (bloot) eigendom belast met het hiervoor vermelde recht van erfpacht, van voornoemd perceel grond (…)”



3.1.5.
Op dezelfde datum hebben [appellanten] een overeenkomst met betrekking tot parklasten [het park] (hierna: de parklastenovereenkomst) gesloten met [B.V.] B.V. (hof: later [geïntimeerde 2] genaamd; rov. 3.1.3). [appellanten] worden daarin aangeduid als “eigenaar”, [B.V.] als “beheerder”. De parklastenovereenkomst vermeldt onder meer:

“ DEFINITIES

beheerder:



[B.V.] B.V. voornoemd of (een) nader door haar aan te wijzen derde(n);


“ [het park] ”:


het [het park] (…) bestaande uit een park met daarin onder meer gelegen recreatiebungalows, chalets, kavels bestemd voor de plaatsing van chalets en bouwkavels bestemd voor de bouw van recreatiebungalows en centrale voorzieningen;


parklasten:


De vergoeding die door de eigenaar aan de beheerder moet worden voldaan in verband met de door de beheerder te verrichten werkzaamheden en instandhouding van de gemeenschappelijke voorzieningen;


(…)


ARTIKEL 1: TAAK BEHEERDER


(…)


b. (recreatieve) instandhouding van de aanwezige centrale voorzieningen op [het park] ;


c. (recreatieve) instandhouding en onderhoud van de algemene terreinen en de zich daarin/daarop bevindende infrastructurele voorzieningen (…), te weten:


1. het grasmaaien van de grasvelden indien dit noodzakelijk is;


2. het snoeien van boomopstanden en struiken indien dit noodzakelijk is;


3. het schoonhouden van sloten en wateren welke onderdeel zijn van het park;


4. het verrichten van onderhoud aan de semi-verharde wegen, welke toegankelijk zijn voor auto’s een en ander ter beoordeling van beheerder;


5. het zonodig vervangen en repareren van de terreinverlichting en anderzijds


openbare voorzieningen;


6. het onderhoud van de infrastructuur, zoals leidingen, kabels en riolering,


een en ander ter beoordeling van beheerder.


(…)


ARTIKEL 3: PARKLASTEN



3. 1 De eigenaar verplicht zich jegens de beheerder een bedrag van zevenhonderd vijftig euro (€ 750,-) exclusief omzetbelasting per kavel te voldoen aan de beheerder voor de tenuitvoerlegging van het takenpakket zoals bedoeld in artikel 1.


3. 2 De vergoeding zoals genoemd in artikel 3.1 en de hierover verschuldigde omzetbelasting zal jaarlijks bij vooruitbetaling (…) worden voldaan en wel uiterlijk op 1 januari van het betreffende jaar. (…)


3. 3 De in artikel 3.1 genoemde vergoeding zal (automatisch en dus zonder dat daarvoor aanzegging nodig is) jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2008, worden herzien aan de hand van de Consumentenprijsindexcijfers (…). Alle huishoudens, op basis van 2005 is 100, (…), en wel door telkens de tot de datum van aanpassing geldende vergoeding te vermenigvuldigen met een breukgetal, waarvan de teller is het prijsindexcijfer, geldende voor het laatst verstreken kalenderjaar vóór de datum van ingang van de aangepaste vergoeding, en de noemer is het jaarprijsindexcijfer, geldende voor het aan dat laatst verstreken kalenderjaar voorafgegane kalenderjaar.


Mocht het alsdan tot stand gekomen bedrag door onvoorziene kosten of prijsstijgingen leiden tot een gewenste aanpassing van de hoogte van de parklasten, dan dient de voorgestane wijziging goedgekeurd te worden door vijfenzeventig procent (…) van de eigenaren van de door beheerder verkochte kavels (…). Zolang deze goedkeuring niet is verleend, zal de beheerder de verhoging niet mogen doorvoeren.


(…)


3. 5 In de vergoeding zoals genoemd in artikel 3.1 zijn niet begrepen:


- kosten van gas, water, electra


- toeristenbelasting


- rioolrechten, afvalstoffenheffing, zuiveringslasten;


- omroep bijdrage en kosten C.A.I.


Voornoemde kosten worden afzonderlijk door de beheerder dan wel door de


betrokken overheidsinstanties aan de eigenaar doorberekend.


3. 6 Vergoeding van de kosten zoals genoemd in artikel 3.5 die door de beheerder worden doorberekend, geschiedt op basis van een voorschotnota (…). Jaarlijks zal een verrekening door beheerder worden uitgevoerd op basis van de werkelijke kosten. (…)


(…)


3. 9 Ingeval van niet of niet tijdige betaling van de in artikel 3.1 genoemde vergoeding of enig ander uit hoofde van onderhavige overeenkomst door de eigenaar te betalen bedrag, is de eigenaar na in gebreke te zijn gesteld met inachtneming van een periode van acht dagen in verzuim. (…).


(…)


ARTIKEL 5: HUISHOUDELIJK REGLEMENT (…)



5. 1 De eigenaar onderwerpt zich aan het eventueel door beheerder vast te stellen huishoudelijk reglement, dat jaarlijks door genoemde beheerder kan worden bijgesteld.


5. 2 Het hiervoor gemelde huishoudelijk reglement maakt integraal deel uit van deze overeenkomst (…)



ARTIKEL 6: RECRON VOORWAARDEN



Op deze overeenkomst zijn de Recron-voorwaarden van toepassing, welke aan de eigenaar ter hand zijn gesteld.




3.1.6.
Het hiervoor genoemde huishoudelijk reglement vermeldt onder meer:

“Artikel 2

(…)


3. Het is een eigenaar niet toegestaan de recreatie-eenheid, zonder schriftelijke toestemming van de beheerder in gebruik te geven of voor de verhuur aan te bieden.


Aan de te verlenen toestemming kan de beheerder voorwaarden stellen. Het is de beheerder toegestaan de kavels die aan hem of aan hem gelieerde ondernemingen in eigendom toebehoren te verhuren.


(…)


HUISHOUDELIJK AFVAL


Artikel 8


1. Huisvuil dient verpakt in gesloten plastic zakken in de daartoe bestemde container(s) te worden gestort.


2. Het storten van grofvuil mag niet in de huisvuilcontainers plaatsvinden, doch dient op eigen kosten te worden afgevoerd binnen het park.


3. Tuinafval alsmede chemisch afval mag niet in de huisvuilcontainers gestort worden. (…)”



3.1.7.
Vanaf 2010 of 2011 hebben [appellanten] de door [geïntimeerde 1] verstuurde facturen niet meer geheel voldaan.



3.1.8.
In opdracht van [geïntimeerden] heeft de heer [derde] (hierna: [derde] ) van [advies] advies op 28 januari 2013 advies uitgebracht over de verschillende kosten die [geïntimeerde 1] aan de bewoners in rekening brengt.



3.1.9.

[geïntimeerde 1] heeft [appellanten] bij “laatste aanmaning” van 31 maart 2015 gesommeerd het volgens [geïntimeerde 1] openstaande bedrag van € 9.166,77 te betalen.

[appellanten] hebben niet aan die sommatie voldaan.



3.1.10.
Een aantal bewoners van het park heeft zich verenigd in Belangenvereniging [het park] (hierna: de Belangenvereniging). De Belangenvereniging en een aantal individuele bewoners van het park hebben geprocedeerd tegen [geïntimeerden] . Zij hebben onder meer een aantal verklaringen voor recht gevorderd die betrekking hebben op de kosten die [geïntimeerden] aan de bewoners in rekening brengt. In reconventie heeft [geïntimeerden] van de individuele bewoners in die procedure (niet zijnde [appellanten] ) betaling van achterstallige servicekosten/parklasten gevorderd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij vonnis van 22 oktober 2014 vrijwel alle vorderingen van de Belangenvereniging en de individuele bewoners afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerden] tegen een aantal individuele bewoners toegewezen.
De Belangenvereniging heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. Zij heeft daarbij haar eis vermeerderd en naast toewijzing alsnog van haar oorspronkelijke vorderingen, onder meer gevorderd dat het [geïntimeerden] niet is toegestaan het bungalow en chalet park als verhuurpark te gebruiken en veroordeling van [geïntimeerden] tot het verrichten van achterstallig onderhoud.
Bij arrest van 15 november 2016 (zaaknummer 200.173.091/01) heeft dit hof het vonnis van de rechtbank van 22 oktober 2014 vernietigd voor zover in conventie tussen de Belangenvereniging en [geïntimeerden] gewezen (en behoudens een veroordeling van [geïntimeerde 2] met betrekking tot [naam] ). Het hof heeft opnieuw recht gedaan en aldus een aantal door de Belangenvereniging gevorderde verklaringen voor recht toegewezen (met betrekking tot verhuur door de bewoners/eigenaren, toeslagen voor honden en logees en toeristenbelasting en de afsluiting door [geïntimeerden] van water/elektra) en alle overige vorderingen van de Belangenvereniging afgewezen. Het is het hof ambtshalve bekend dat tegen dit arrest geen cassatie is ingesteld.

[appellanten] stellen dat zij geen partij in die procedure zijn geweest. [geïntimeerden] heeft dat niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist.


De procedure bij de kantonrechter




3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] (in conventie) hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde 1] , althans [geïntimeerde 2] en/of [geïntimeerde 3] , van een bedrag van € 9.166,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van het verzuim (per factuur vijftien dagen na factuurdatum), althans vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, inclusief de nakosten.



3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

[appellanten] zijn achterstallige parklasten en bijkomende kosten verschuldigd. De desbetreffende vorderingen heeft [geïntimeerden] gecedeerd aan [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] verricht sinds 2008 de facturatie, primair als nieuwe contractspartij van de bewoners door contractsoverneming, subsidiair als cessionaris. Daarom is primair betaling aan [geïntimeerde 1] gevorderd. Voor het geval de vorderingen jegens [geïntimeerde 1] zouden worden afgewezen, treden ook [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] als eisende partijen op, aangezien ook zij als contractant/erfverpachter van [appellanten] bevoegd zijn de vorderingen in te stellen, aldus [geïntimeerden] .



3.2.3.

[appellanten] hebben een eis in reconventie ingesteld. Zij vorderen [geïntimeerden] te bevelen het noodzakelijke onderhoud te plegen, een immateriële schadevergoeding te betalen van
€ 2.000,-- per jaar vanaf 2009, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van het instellen van de eis in reconventie en veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten inclusief de nakosten.



3.2.4.
Aan die vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het onderhoud in het park schiet ernstig tekort. Dat blijkt uit een opnamestaat van juni en juli 2015. Verder hebben [appellanten] recreatie- en verblijfsgenot gederfd als gevolg van de reeds jarenlang bestaande gebreken aan/in het park, de bejegening door [geïntimeerden] en de foutieve facturen. Die schade dient te worden begroot op € 2.000,-- per jaar.



3.2.5.

[geïntimeerden] en [appellanten] hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.



3.3.1.
In het bestreden eindvonnis van 6 april 2016 heeft de kantonrechter in conventie [appellanten] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 9.166,77 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van verzuim (telkens per factuur 15 dagen na factuurdatum). In reconventie wees de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] af. [appellanten] werden in conventie en in reconventie in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.



3.3.2.
De kantonrechter oordeelde daartoe, samengevat, als volgt.
Het verweer dat er drie eiseressen zijn en dat niet duidelijk is in welke rechtsverhouding die tot [appellanten] staan gaat niet op omdat [appellanten] aan dat verweer geen gevolgen verbinden (3.9).
Voor zover [appellanten] de gestelde wanprestatie door [geïntimeerden] als verweer tegen de vordering van [geïntimeerden] wegens openstaande facturen voert, slaagt dat verweer niet omdat het verband daartussen niet althans onvoldoende is gesteld of aangetoond. Daargelaten dat verder een aantasting van woongenot onvoldoende onderbouwd is, impliceert een tekortkoming niet zonder meer dat de contractuele betalingsverplichting daardoor (geheel) komt te vervallen (3.10).
Wat betreft de verbruikslasten in verband met gas, water, elektra en huisvuil verwees de kantonrechter naar de oordelen van de rechtbank op die punten in de eerder door de Belangenvereniging tegen [geïntimeerden] gevoerde procedure (rov. 3.1.10), welke oordelen de kantonrechter overneemt (3.12).
De kantonrechter verwierp de verweren dat voor Videma en C.A.I. teveel in rekening is gebracht en overwoog dat de doorgifte van tv-beelden via een gesloten kabelnetwerk heeft te gelden als een openbaarmaking in de zin van artikel 12 van de auteurswet (3.13)
Ook de verweren dat de parklasten verkeerd zijn geïndexeerd en dat voor afvalverwerking, rioolheffing en vastrecht teveel in rekening is gebracht werden door de kantonrechter verworpen (3.14, 3.15, 3.16, 3.17).
Volgens de kantonrechter bestaat onvoldoende verband tussen de opschorting van de facturen voor water en elektra en het gestelde achterstallige onderhoud (3.19).
De vordering van [appellanten] tot veroordeling van [geïntimeerden] tot het plegen van achterstallig onderhoud is te onbepaald en onvoldoende gespecificeerd. De immateriële schadevergoeding is niet te brengen onder de gevallen als bedoeld in artikel 6:106 BW (3.20).


Hoger beroep




3.4.

[appellanten] hebben in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en voorts tot:
- afwijzing van de vorderingen in conventie, subsidiair die vorderingen slechts toe te wijzen tot die bedragen waarop [geïntimeerden] recht heeft na opgave te hebben gedaan van de juiste vordering, voorzien van de nodige belegstukken en na creditering van het te veel in rekening gebrachte;
- [geïntimeerden] te bevelen het noodzakelijke onderhoud aan de wegen en infrastructuur te doen en het de veiligheid belemmerende achterstallige onderhoud, zoals dat blijkt uit de opnamestaat van juni en juli 2015 (prod. 6 en 7 eerste instantie) alsnog weg te werken binnen zes maanden na betekening van het in deze zaak te wijzen arrest en wel in die zin dat alle wegen binnen zes maanden na betekening goed begaanbaar en verlicht moeten zijn voor de hulpdiensten, alle straatnaamborden in goede en leesbare staat zullen moeten zijn en het groen onderhoud acceptabel zal zijn en dat de brievenbus van [appellanten] goed bereikbaar zal zijn en geen belemmeringen meer worden opgeworpen in het gebruik van de slagboompas in die, zoals voorheen, bruikbaar is om de slagboom te openen, ongeacht vanaf welke plaats het park voordien is verlaten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- een verklaring voor recht dat het [geïntimeerden] niet is toegestaan het bungalow- en chaletpark te gebruiken als verhuurpark en dat [geïntimeerden] het karakter van het bungalow- en chaletpark als residentieel park dient te respecteren en [geïntimeerden] te bevelen zich te onthouden van verhuur van bungalows en/of chalets of het bevorderen van kortstondige toeristische verhuur of het geven van toestemming voor verhuur aan kortstondig (minder dan drie maanden) verblijvende toeristische recreanten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- veroordeling van [geïntimeerden] om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] hebben voldaan terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling;
- veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente
- uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het te wijzen arrest.
Tegen de afwijzing van de door [appellanten] gevorderde immateriële schade zijn geen grieven gericht. Die vordering is in hoger beroep dan ook niet aan de orde.


Grieven 1(deels) en 8; onderscheid geïntimeerden en vordering tegen [geïntimeerde 3] .



3.5.1.

[appellanten] hebben in de toelichting op hun eerste grief aangevoerd dat [geïntimeerden] niet ontvankelijk is omdat niet duidelijk is wie van de eiseressen hun contractant is. Zij stellen niet bekend te zijn met een cessie of een contractsoverneming en dat niet alle drie de eiseressen recht op betaling kunnen hebben.
In de toelichting op hun achtste grief hebben [appellanten] betoogd dat hun (reconventionele) vordering ook tegen [geïntimeerde 3] kan worden toegewezen, omdat [geïntimeerde 3] volgens hen een contractuele band met de bewoners (hof: van het park) heeft.



3.5.2.
Het hof merkt op dat partijen ten aanzien van (de grondslagen van) hun vorderingen over en weer geen van beiden erg helder zijn in het onderscheid tussen de verschillende hoedanigheden van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] . Niettemin concludeert het hof op grond van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen dat [geïntimeerde 1] de partij is aan wie het vorderingsrecht met betrekking tot de openstaande facturen toekomt. Zo blijkt uit de tussen partijen geldende parklastenovereenkomst dat de vergoedingen moeten worden voldaan aan “de beheerder” en dat “de beheerder” [B.V.] (later [geïntimeerde 2] ) “of (een) nader door haar aan te wijzen derde(n)” is en hebben [appellanten] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat het [geïntimeerde 1] is die het beheer uitoefent en de parklasten en andere (verbruiks)kosten int. Evenmin hebben [appellanten] de cessie aan [geïntimeerde 1] betwist, althans hebben zij die onvoldoende gemotiveerd betwist.
Voor zover [geïntimeerden] bedoelt te betogen dat primair [geïntimeerde 1] de vorderingen instelt (inl. dv. 4) en subsidiair [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] , volgt het hof [geïntimeerden] daarin niet. Naast [geïntimeerde 1] hebben ook [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] de vorderingen ingesteld en daaraan doet niet af dat in het petitum van de inleidende dagvaarding primair betaling aan [geïntimeerde 1] , subsidiair aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] wordt gevorderd. Dat is immers iets anders.
De eerste grief slaagt dus in zoverre dat de vorderingen van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] zullen worden afgewezen, omdat een deugdelijke grondslag daarvoor ontbreekt. In het hierna volgende zal het hof enkel [geïntimeerde 1] vermelden.



3.5.3.
Andersom heeft dat ook gevolgen voor de vorderingen van [appellanten] Die vorderingen stellen immers de wijze waarop het beheer van het park wordt uitgevoerd ter discussie. Het is [geïntimeerde 1] (en niet [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ) die verantwoordelijk is voor dat beheer. Voor de vorderingen van [appellanten] tegen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , ontbreekt dan ook een deugdelijke grondslag. De kantonrechter heeft de vordering tegen [geïntimeerde 3] dus terecht afgewezen. Grief 8 slaagt niet.


Grieven 1 (deels) en 9; verband wanprestatie-opschorting




3.6.1.
Met de eerste grief hebben [appellanten] ook bezwaar gemaakt tegen het oordeel van de kantonrechter dat een verband tussen de gestelde wanprestatie (achterstallig onderhoud) van [geïntimeerde 1] en de opschorting van de parklasten door [appellanten] onvoldoende is gesteld of aangetoond.
De negende grief stelt dit ook aan de orde en betrekt bij de gestelde wanprestatie ook het gebruik door [geïntimeerde 1] van het park als verhuurpark. Daarnaast betogen [appellanten] dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsaanbod van [appellanten] met betrekking tot het achterstallig onderhoud heeft gepasseerd.



3.6.2.

[geïntimeerde 1] heeft aangevoerd dat voldoende samenhang tussen de vorderingen over en weer ontbreekt en betwist dat [appellanten] mochten opschorten.



3.6.3.
De grieven slagen in zoverre dat [appellanten] naar het oordeel van het hof voldoende hebben gesteld voor het verband tussen het door hen gestelde achterstallige onderhoud en de opschorting van een deel van de parklasten. De parklasten zijn immers verschuldigd voor het onderhoud van de algemene terreinen en de instandhouding van de zich daarin/-op bevindende infrastructuur. Zou [geïntimeerde 1] in haar onderhoudsverplichtingen toerekenbaar tekort schieten, dan zouden [appellanten] in beginsel hun verplichtingen tot betaling van de in rekening gebrachte parklasten (gedeeltelijk) mogen opschorten, als prikkel tot nakoming door [geïntimeerde 1] van haar onderhoudsverplichtingen. Óf [appellanten] in dit geval terecht en op juiste wijze hun betalingsverplichtingen hebben opgeschort en of zij tot bewijslevering op dit punt (hadden) moeten worden toegelaten zijn kwesties waarop het hof later zal ingaan.
Het gestelde gebruik van het park als verhuurpark in plaats van als residentieel park bespreekt het hof hierna bij de vorderingen van [appellanten]


Grieven 2, 3, 5, 6 en 7; de parklasten en verbruikskosten. Niet meer dan de gewone consument, althans redelijke prijzen, althans de nieuwe door [geïntimeerde 1] in rekening gebrachte prijzen. Onjuist geïndexeerd. Afvalverwerking al in parklasten. Geen grondslag voor kosten riool en vastrecht gas, water en elektra. Extra verbruikskosten, niet onvoorzien, instemming 75% bewoners nodig.




3.7.1.
Samengevat hebben [appellanten] het volgende aangevoerd. Hun positie is dezelfde als die van een gewone consument in een woonwijk gelet op het karakter van het park. Gelet hierop en op de bewoordingen van de parklastenovereenkomst mochten [appellanten] er van uitgaan dat zij voor water, gas, elektra, doorgifte antennesignaal, rioolrechten en afvalstoffenheffing met normale prijzen (hof begrijpt: voor de gewone consument in een woonwijk) geconfronteerd zouden worden en niet met prijzen die op toeristische parken gerekend worden. Subsidiair betogen [appellanten] dat de prijzen redelijk moeten zijn en dat “marktconform” niet de markt van een toeristisch park kan en mag zijn. In dat verband voeren zij aan dat zij recht hebben op consumentenbescherming. Nog meer subsidiair gaan [appellanten] akkoord met de door [geïntimeerde 1] nieuw bekend gemaakte prijzen voor elektriciteit. [geïntimeerde 1] maakt volgens [appellanten] ten onrechte onderscheid tussen bewoners die met de nieuwe tarieven hebben ingestemd en bewoners die dat niet hebben gedaan. Het advies van [derde] gaat niet op omdat dat uitgaat van een te exploiteren recreatie-eenheid maar het bungalow- en chaletpark is geen toeristisch object. [geïntimeerde 1] mag nu eenmaal geen winst maken op doorlevering van de eerste levensbehoeften water en elektriciteit. [geïntimeerde 1] kan niet de verliezen op de camping en de projectontwikkeling compenseren met bijdragen door de bewoners van het bungalow- en chaletpark. [geïntimeerde 1] kan niet zomaar kosten als “onvoorzien” bij de verbruikskosten in rekening brengen. Bijvoorbeeld het plaatsen van pompen in verband met de waterdruk. Dat was geen onvoorziene omstandigheid. [geïntimeerde 1] rekent nu de kosten van het plaatsen van de pompen door, terwijl de bewoners niet om die pompen hebben gevraagd. [geïntimeerde 1] moet reserves voor dit soort zaken aanhouden. Voor een verhoging van de parklasten is instemming van 75% van de eigenaren/bewoners nodig. [geïntimeerde 1] kan dat niet omzeilen door via de achterdeur die lasten onder een ander etiket in rekening te brengen.
Verder zijn de parklasten op onjuiste wijze geïndexeerd, is de postbezorging een ramp, moet de rioolheffing in de waterprijs worden doorbelast, worden te hoge kosten voor water in rekening gebracht en wordt ten onrechte een afvalstoffenheffing, later genoemd verwerkingsbijdrage huisvuil en tuinafval in rekening gebracht. De kosten van het beperkt afvoeren van huisvuil zitten al in de parklasten en [appellanten] bieden geen grof vuil noch tuinafval aan.

[appellanten] hebben een deel van de verschuldigde parklasten opgeschort, omdat [geïntimeerde 1] haar onderhoudsverplichtingen niet nakomt. Verder hebben zij sommige kosten niet betaald omdat zij die niet verschuldigd zijn. Zij verwijzen in dit verband naar twee overzichten die zij als producties 4 en 5 bij conclusie van antwoord/conclusie van eis in reconventie in het geding hebben gebracht. Zij stellen bij elke betaling precies te hebben aangegeven voor welk deel van welke factuur de betaling gold en dat [geïntimeerde 1] ten onrechte afboekt op de oudste openstaande facturen.



3.7.2.

[geïntimeerde 1] heeft samengevat het volgende aangevoerd. Consumentenbescherming is niet aan de orde. Zie het vonnis van de rechtbank van 22 oktober 2014 in de zaak die de Belangenvereniging tegen [geïntimeerden] had aangespannen. In dat vonnis zijn ook overigens alle geschilpunten beslecht. Dat hoeft niet nog eens in deze procedure.
De debiteurenkaart en het overzicht openstaande facturen zijn juist. [appellanten] hebben dat ook tijdens een bespreking op 9 april 2015 erkend. De in rekening gebrachte bedragen betreffen redelijke prijzen. [geïntimeerde 1] is wat gas, water en elektriciteit betreft niet gehouden enkel “kale prijzen” in rekening te brengen. De indexering is juist berekend. De pompen en keerkleppen waren nodig. De kosten daarvan mogen aan de bewoners in rekening worden gebracht. Dat geldt ook voor leidingverliezen.



3.7.3.
Het hof oordeelt als volgt. In de bij de koopovereenkomst (rov. 3.1.4) behorende “Algemene akte vaststelling kettingbedingen (…)” is vermeld dat de eigenaar zonder schriftelijke toestemming van verkoper (bedoeld zal daar zijn [B.V.] , later genaamd [geïntimeerde 2] , dat later de beheerstaken aan [geïntimeerde 1] overdroeg) het gekochte niet voor commerciële verhuur ter beschikking mag stellen. In het van de parklastenovereenkomst deel uitmakende huishoudelijk reglement (rov. 3.1.6) staat een vergelijkbare bepaling. Voorts is daar opgenomen dat het de beheerder is toegestaan kavels te verhuren. Uit deze bepalingen blijkt niet dat commerciële verhuur van bungalows of chalets verboden of ontmoedigd wordt. Integendeel, de tekst is duidelijk in die zin dat commerciële verhuur wel mogelijk is, zij het met toestemming van de beheerder indien het gaat om een bungalow van een eigenaar, maar dat de beheerder zonder meer zelf die mogelijkheid heeft voor diens eigen bungalows. De door [appellanten] overgelegde stukken (cva/cve prod. 2) maken dat niet anders. Van het eerste stuk is de status onduidelijk. Het stuk is niet gedateerd en heeft de kenmerken van een informatie- en/of reclamefolder. Het tweede stuk is een nieuwsbrief van het park van 19 januari 2005. Er staat geen duidelijke opmerking in dat het park een residentieel park en geen verhuurpark is. Daar komt bij dat [appellanten] pas drie jaar later op het park kwamen wonen. Hoe dan ook blijkt uit de door [appellanten] ondertekende, hen bindende stukken duidelijk de mogelijkheid van commerciële verhuur.
Verder blijkt uit de aanhef van de parklastenovereenkomst onder “definities” (rov. 3.1.5) dat het park een recreatiepark is.
De positie van [appellanten] is dan ook niet te vergelijken met die van de gewone consument in een woonwijk. Zij hebben in het licht van het voorgaande onvoldoende onderbouwd op grond waarvan zij er van uit mochten gaan dat aan hen enkel de prijzen voor nutsvoorzieningen in rekening zouden worden gebracht die aan de gewone consument in een woonwijk in rekening gebracht worden. Zij moeten ook hebben begrepen dat zij met een commerciële exploitant te maken hadden.



3.7.4.
Dit betekent ook dat het verweer van [appellanten] dat aan hen slechts in rekening mag worden gebracht de “kale” prijzen voor gas, water en elektra, zoals die aan de gewone consument in een woonwijk worden berekend, niet slaagt. Niettemin geeft dat [geïntimeerde 1] geen vrij spel inzake het bepalen van welke kosten aan de bewoners in rekening kunnen worden gebracht. Het hof overweegt daartoe het volgende.



3.7.5.

[appellanten] beroepen zich er terecht op dat het bij de uitleg van overeenkomsten gaat om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In de parklastenovereenkomst staat in de artikelen 3.6 en 3.5 dat de in artikel 3.5 genoemde kosten (gas, water, elektra, toeristenbelasting, rioolrechten, afvalstoffenheffing, zuiveringslasten, omroepbijdrage en kosten C.A.I.) afzonderlijk door de beheerder dan wel door de betrokken overheidsinstanties aan de eigenaar worden doorberekend en dat de beheerder jaarlijks een verrekening zal uitvoeren op basis van werkelijke kosten. Naar het oordeel van het hof mochten [appellanten] daaruit opmaken dat de beheerder deze kosten niet zou verhogen met een winstopslag. Zoals hiervoor is geoordeeld betekent dat niet zonder meer dat moet worden uitgegaan van “kale” prijzen zoals die aan de gewone consument in een woonwijk worden berekend. De werkelijke kosten van de beheerder kunnen immers hoger zijn. Zo is denkbaar dat ook administratiekosten worden gemaakt. [geïntimeerde 1] is echter wel gehouden op deugdelijke wijze inzichtelijk te maken wat die werkelijke kosten zijn en hoe ze zijn opgebouwd. In dit verband kan een (boeken)onderzoek door een deskundige noodzakelijk worden. Het hof komt hierop later terug.



3.7.6.
Daarnaast mochten [appellanten] er van uitgaan dat kosten die verband houden met het onderhoud van de algemene terreinen en de instandhouding van de infrastructuur uit de parklasten betaald zouden worden (artikelen 1 en 3 parklastenovereenkomst). Verder zijn partijen overeengekomen dat indien in verband met dat onderhoud en die instandhouding sprake zou zijn van onvoorziene kosten en de hoogte van de parklasten zou moeten worden aangepast, dat de instemming zou moeten hebben van 75% van de eigenaren van de door de beheerder verkochte kavels (artikel 3.3 parklastenovereenkomst). Het staat [geïntimeerde 1] niet vrij dergelijke kosten zonder die instemming als verbruikskosten apart in rekening te brengen. Op zichzelf genomen kunnen het kosten zijn die terecht over de bewoners worden omgeslagen en zou dat ook langs de weg van het in rekening brengen van (extra) verbruikskosten kunnen, maar dan wel met genoemde instemming van 75% van de eigenaren.



3.7.7.

[geïntimeerde 1] zal ontegenzeggelijk met kosten geconfronteerd worden die niet allemaal voorzienbaar waren. Indien het kosten zijn die het onderhoud en de infrastructuur betreffen zullen die in beginsel uit de parklasten betaald moeten worden. Van een commerciële exploitant mag worden verwacht dat hij reserveringen aanhoudt voor bijvoorbeeld groot onderhoud en tot op zekere hoogte voor onvoorziene kosten.
Indien het onvoorziene kosten betreft die het onderhoud en de infrastructuur betreffen en die niet uit de betaalde parklasten voldaan kunnen worden, zal [geïntimeerde 1] de instemming van 75% van de eigenaren nodig hebben om de parklasten (bovenop de jaarlijkse indexering) te verhogen.
Indien het onvoorziene kosten betreft die niet het onderhoud en de infrastructuur betreffen en bovendien niet vallen onder de in artikel 3.5 genoemde kosten, dient [geïntimeerde 1] te onderbouwen op welke grondslag zij die kosten vordert.



3.7.8.
Ten slotte is het ook aan [geïntimeerde 1] om inzichtelijk te maken dat en waarom in rekening gebracht vast recht water, gas en elektra onder de in 3.5 van de parklastenovereenkomst genoemde kosten valt en niet onder het onderhoud en de infrastructuur waarvoor via de parklasten betaald wordt. Ook wenst het hof nadere informatie (zie hierna) omtrent de rioolheffing, de kosten afvalverwerking en de kosten van water en voorts omtrent de wijze waarop vast recht gas voor en na de overname door OK-gas in rekening is gebracht. Ten slotte wenst het hof een nadere onderbouwing van de wijze waarop [geïntimeerde 1] de indexering van de parklasten berekent, waarbij zij concreet dient in te gaan op de berekening zoals [appellanten] hebben gemaakt. [appellanten] hebben gemotiveerd betwist dat zij, anders dan [geïntimeerde 1] aanvankelijk had aangevoerd, steeds van het beginbedrag zouden zijn uitgegaan in plaats van steeds het geïndexeerde bedrag.
Zoals verderop aan de orde zal komen zal het hof een meervoudige comparitie gelasten, waarop de hiervoor genoemde kwesties en ook nog andere punten zullen worden besproken.


Grief 4; C.A.I. en Videma.




3.8.1.

[appellanten] hebben, kort gezegd, aangevoerd dat zij deze kosten niet verschuldigd zijn omdat zij geen antennesignaal afnemen (C.A.I.) en dat is afgesproken dat die kosten vanaf 2010 niet meer in rekening worden gebracht. Verder voeren zij aan dat zij in hun (tweede) woning op het park in besloten kring televisie kijken (Videma) zodat daarvoor geen Videma-bijdrage verschuldigd is.



3.8.2.

[geïntimeerde 1] stelt dat [appellanten] deze kosten gewoon moeten betalen en dat enkel voor 2010 is afgesproken dat de C.A.I. kosten niet werden berekend. [geïntimeerde 1] betwist dat [appellanten] geen signaal afnemen.



3.8.3.
Het hof oordeelt als volgt. De kosten C.A.I. zijn uitdrukkelijk opgenomen in artikel 3.5 van de parklastenovereenkomst. Het zijn dus kosten die de beheerder mag doorberekenen. Daarvoor geldt hetzelfde als hiervoor in rov. 3.7.5 is geoordeeld. Niettemin zijn de verweren van [appellanten] op dit punt (afspraak vanaf 2010, geen afname signaal) bevrijdende verweren waarvan zij de bewijslast dragen. [appellanten] zullen in beginsel tot bewijslevering worden toegelaten. Niettemin is ook denkbaar dat dat niet meer aan de orde is na een gehouden comparitie.



3.8.4.
Wat de Videma kosten betreft wenst het hof nader door [geïntimeerde 1] geïnformeerd te worden. In ieder geval dient [geïntimeerde 1] inzichtelijk te maken dat en op welke wijze zij op dit punt belast wordt. Indien zij voor één, ongespecificeerd bedrag wordt belast en dat over alle eigenaren/bewoners omslaat, dient zij te onderbouwen dat zij die kosten terecht ook aan eigenaren/bewoners in rekening brengt die hun bungalow of chalet niet verhuren aan derden.


Grief 10; proceskostenveroordeling.





3.9.
Deze grief heeft in zoverre geen zelfstandige betekenis dat het lot er van afhangt van de uiteindelijk te geven oordelen.


Vorderingen [appellanten] ; onderhoud park en bevel onthouding verhuur. Ongedaanmakingsvordering



3.10.1.
Volgens [appellanten] is het park opgezet als residentieel park waar verhuur in beginsel niet is toegestaan. In nieuwsbrief nr. 1 van 2011 werd echter ineens aangekondigd dat vanaf 1 april 2011 de bungalows in het verhuurprogramma van het park aangemeld konden worden. Vanaf toen is de leefkwaliteit van het park achteruit gegaan, wat als toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde 1] is aan te merken, aldus [appellanten] Volgens hen is ten tijde van de koopovereenkomst ongestoord woongenot overeengekomen en gegarandeerd.
Verder wijzen [appellanten] op een opnamestaat van juni/juli 2015 en op bij memorie van grieven overgelegde foto’s, waaruit volgens hen blijkt van achterstallig onderhoud.
Hun vorderingen met betrekking tot het onderhoud en het gebruik door [geïntimeerde 1] van het park als verhuurpark (rov. 3.4) vloeien uit het voorgaande voort.



3.10.2.

[geïntimeerde 1] heeft aangevoerd dat [appellanten] misschien teleurgesteld zijn in hun verwachtingen, maar dat dwaling of wanprestatie niet aan de orde is. Zij betwist dat sprake is van achterstallig onderhoud.



3.10.3.
Het hof verwijst allereerst naar rov. 3.7.3 waar het de stellingen van [appellanten] dat zij wat betreft de prijzen voor gas, water en elektra als gewone consument in een woonwijk moeten worden beschouwd en dat het park een residentieel park is, verwierp. Het park is een recreatiepark waar commerciële verhuur mogelijk is. Het moge zo zijn dat in de loop der tijd de commerciële verhuur op grotere schaal is toegepast dan [appellanten] zouden willen of hadden verwacht, maar een rechtens afdwingbare verplichting van [geïntimeerde 1] om niet aan steeds wisselende vakantiegangers te verhuren kan niet uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten worden afgeleid. De gevorderde verklaring voor recht dat, kort gezegd, het [geïntimeerde 1] niet is toegestaan te (laten) verhuren is dan ook niet toewijsbaar.



3.10.4.
Wat betreft de vordering tot bevel aan [geïntimeerde 1] tot het uitvoeren van achterstallig onderhoud oordeelt het hof als volgt. Die vordering is niet toewijsbaar want te weinig specifiek. De opnamestaat van juni/juli 2015 is daarvoor ontoereikend. Het is een momentopname van zo’n tweeëneenhalf jaar oud waarbij het bovendien niet duidelijk is wie de lijst heeft opgemaakt, in welke hoedanigheid en met welke kennis. Die bezwaren gelden ook de in hoger beroep overgelegde foto’s (dat het daarbij om verschillende data gaat neemt de overige bezwaren niet weg). Verder is wat als “achterstallig” is aan te merken over het algemeen een subjectief begrip en niet elk achterstallig onderhoud is te kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming. Ook is niet eenduidig vast te stellen welk onderhoud “noodzakelijk” is, in hoeverre “veiligheid wordt belemmerd”, wanneer wegen “goed begaanbaar en verlicht” zijn en het groen onderhoud “acceptabel” is. Nog daargelaten dat in dit stadium van de procedure niet vaststaat dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar onderhoudsverplichtingen, zou toewijzing van de aldus geformuleerde vordering en dan ook nog versterkt met een dwangsom vrijwel zeker tot onwenselijke executieperikelen leiden.
Uit de afwijzing van deze vordering vloeit echter niet zonder meer voort dat [appellanten] ten onrechte de betaling van een deel van de verschuldigde parklasten zou hebben opgeschort. Weliswaar is in dit stadium een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde 1] op dit punt niet komen vast te staan, maar evenmin staat vast dat dit niet alsnog gebeurt in een later stadium van de procedure. [appellanten] hebben immers uitdrukkelijk bewijs aangeboden van het door hen gestelde achterstallig onderhoud. Het hof houdt een beslissing op dit bewijsaanbod vooralsnog aan. De bewijsaanbieding zal op de te gelasten comparitie van partijen aan de orde (kunnen) komen.



3.10.5.
Of de ongedaanmakingsvordering toewijsbaar is hangt af van het eindoordeel in deze zaak.


Meervoudige comparitie




3.11.1.
Zoals blijkt uit het voorgaande is in dit stadium een eindoordeel nog niet te geven. Anders dan [geïntimeerde 1] lijkt te hebben verondersteld, wordt dat niet anders door het arrest van dit hof dat in de door de Belangenvereniging tegen [geïntimeerden] aangespannen procedure is gegeven, welk arrest inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Om te beginnen bindt die uitspraak [appellanten] niet, nu er van uit moet worden gegaan dat zij geen partij waren in die procedure. Daar komt bij dat niet alle vorderingen en grondslagen hetzelfde zijn. Ten slotte is van belang dat in bedoelde procedure de Belangenvereniging de eisende partij was. Dat is een heel ander vertrekpunt dan in deze zaak, waarin [geïntimeerde 1] betaling van haar openstaande facturen vordert. [geïntimeerde 1] heeft dus de stelplicht en bewijslast ter zake van de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen. Voor zover [appellanten] de verschuldigdheid van die gefactureerde bedragen betwist, is dat een betwisting van de grondslag van de vordering en is het aan [geïntimeerde 1] om aan te tonen dat zij terecht betaling vordert van die bedragen. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort is geschoten in haar onderhoudsverplichtingen en zich daarom beroepen op opschorting ligt de stelplicht en bewijslast bij [appellanten]



3.11.2.
Over en weer is dus een nadere onderbouwing c.q. bewijslevering nodig. Het komt het hof praktisch voor om, in plaats van nu bij tussenarrest over en weer bewijsopdrachten te geven en/of een deskundigenonderzoek te gelasten, een meervoudige comparitie te gelasten waarop nadere inlichtingen (onder meer omtrent de in rov. 3.11.3 genoemde kosten) kunnen worden verschaft, verschillende partijen verdeeld houdende kwesties besproken kunnen worden en de mogelijkheden voor een andere afdoening worden onderzocht. Het hof denkt daarbij aan een regeling in der minne of mediation. Het hof neemt daarbij in aanmerking:
- dat partijen ook in de toekomst met elkaar te maken hebben;
- er nog een of meer zaken tussen [geïntimeerden] en bewoners aanhangig zijn;
- voor [geïntimeerden] van belang kan zijn dat toekomstige procedures over dezelfde onderwerpen zoveel mogelijk worden voorkomen;
- voor [appellanten] de financiële consequenties van het verliezen van deze procedure (te) groot zouden zijn;
- en ten slotte de dreigende discrepantie tussen het gevorderde bedrag en de kosten van verdere procesvoering en van deskundigenonderzoek en andere bewijsvoering.



3.11.3.
Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de comparitie dient [geïntimeerde 1] het hof en de advocaat van [appellanten] te voorzien van:
- een overzicht van de werkelijke kosten die zij heeft doorbelast aan [appellanten] zoals besproken in rov. 3.7.5 met toelichting hoe die zijn opgebouwd;
- een overzicht van onvoorziene kosten die het onderhoud en de infrastructuur betreffen en die niet uit de betaalde parklasten betaald kunnen worden met een toelichting waarom die kosten onvoorzien waren en waarom ze niet uit de parklasten betaald kunnen worden (rov. 3.7.7);
- een overzicht van in rekening gebrachte kosten die niet het onderhoud en de infrastructuur betreffen en bovendien niet vallen onder de in artikel 3.5 parklastenovereenkomst genoemde kosten met daarbij de grondslag waarop deze kosten in rekening worden gebracht (rov. 3.7.7);
- een overzicht van de in rekening gebrachte rioolheffing, afvalverwerking, kosten water met een gespecificeerde toelichting hoe die bedragen tot stand zijn gekomen (rov. 3.7.8);
- een toelichting hoe en of het vast recht voor gas voor en na de overname door OK-gas in rekening is gebracht (rov. 3.7.8);
- een onderbouwing van de wijze waarop de indexering van de parklasten wordt berekend waarbij concreet in wordt gegaan op de door [appellanten] overgelegde berekening (rov. 3.7.8);
- een overzicht van de aan [geïntimeerde 1] in rekening gebrachte Videma-bijdrage en de wijze waarop [geïntimeerde 1] die bijdrage doorbelast aan welke bewoners (rov. 3.8.4);
waarbij deze overzichten steeds helder en deugdelijk onderbouwd zijn. Een ongeordend pak facturen volstaat niet.



3.11.4.
Naast de hiervoor genoemde punten zal het bewijsaanbod van [appellanten] aan de orde komen, eventueel andere aanhangige procedures tussen het [geïntimeerden] en bewoners en zal de comparitie tevens dienen om te onderzoeken of partijen geheel of ten dele tot een minnelijke regeling kunnen komen of dat een mediation-traject uitkomst zou kunnen bieden.



3.11.5.
Partijen dienen bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan het hof. Daartoe behoren in elk geval de onder 3.11.3 vermelde bescheiden die [geïntimeerde 1] dient toe te zenden.




3.12.
Het hof geeft partijen nadrukkelijk nog het volgende in overweging.
Het staat partijen uiteraard vrij, ook in dit stadium van de procedure, om ter besparing van verdere kosten en ter afdekking van de wederzijdse procesrisico’s (die zijn daadwerkelijk aan beide zijden aanwezig) de zaak buiten een meervoudige comparitie om te beëindigen door middel van een minnelijke regeling dan wel (zakelijke) mediation aan te gaan waarbij deze zaak op de rol kan worden doorgehaald en bij eventuele mislukking van mediation kan worden hervat.Om de procedure te kunnen voortzetten dienen partijen, en mogelijk getuigen, zich uitgebreid en gedetailleerd te gaan verdiepen in het verleden om gegevens boven water te halen die zich in de jaren vanaf 2010/2011 hebben voorgedaan.
De tijd, kosten en moeite die nu in het ophalen van details uit het verleden moet worden gestoken, kan wellicht beter aan een regeling voor de toekomst worden besteed.



3.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.






4De uitspraak

Het hof:

bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 3.11.2 en 3.11.4 vermelde doeleinden;

verwijst de zaak naar de rol van 9 januari 2018 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;

bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;

verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder 3.11.3 en 3.11.5 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en in viervoud aan het hof;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, M. van Ham en M.W.M. Souren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 december 2017.

griffier rolraadsheer
Link naar deze uitspraak