Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2017:5443 
 
Datum uitspraak:11-10-2017
Datum gepubliceerd:19-10-2017
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:4809900
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Non-conformiteit en dwaling bij koop van een paard. Koper van het paard is niet geslaagd in bewijsopdracht.
Trefwoorden:koopovereenkomst
paarden
 
Uitspraak
vonnis



RECHTBANK GELDERLAND


Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

Zaakgegevens : 4809900 CV EXPL 16-1156

Grosse aan : mr. Wensing
Afschrift aan : mr. L.M. Schelstraete
Verzonden d.d. :



Vonnis d.d. 11 oktober 2017 van de kantonrechter


in de zaak van



[naam eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.M. Schelstraete,

tegen



[naam gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.A. Wensing.

Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.




1De procedure


1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis d.d. 9 november 2016 van de kantonrechter,
- de akte houdende uitlating bewijslevering van de zijde van [eiseres] ,
- het proces-verbaal van het op 7 maart 2017 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiseres] ,
- het proces-verbaal van het op 30 mei 2017 gehouden tegengetuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] ,
- de conclusie na enquête, tevens houdende wijziging van eis,
- de conclusie na enquête, tevens antwoordakte.



1.2.
Hierna is vonnis bepaald.






2De verdere beoordeling


2.1.

[eiseres] heeft bij conclusie na enquête haar eis vermeerderd in die zin dat zij de hoogte van de door haar gevorderde schade thans stelt op een bedrag van € 13.595,14 + PM. [gedaagde] heeft zich niet verzet tegen deze eiswijziging zodat daarop recht zal worden gedaan.



2.2.
Als gevolg van de eiswijziging is de vordering van [eiseres] vermeerderd tot boven de competentiegrens van € 25.000,00. De kantonrechter is daarom niet langer op grond van artikel 93 sub a Rv bevoegd van de zaak kennis te nemen. Beide partijen hebben in de conclusies na enquête echter uitdrukkelijk en eensluidend aangegeven dat zij willen dat de zaak op de voet van artikel 96 Rv door de kantonrechter te Zutphen wordt behandeld, waarbij zij allebei de mogelijkheid van hoger beroep hebben voorbehouden. Gelet hierop is de kantonrechter op grond van artikel 96 Rv bevoegd kennis te nemen van de zaak.



2.3.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 9 november 2016. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat [gedaagde] ten tijde van de koop van het paard heeft meegedeeld dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was en geschikt was bevonden voor de eventingsport, alsmede de stelling dat ten tijde van de koop meermalen om verstrekking van de röntgenfoto’s is verzocht. Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiseres] zichzelf, [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] doen horen. In contra-enquête heeft [gedaagde] zichzelf doen horen.



2.4.
Partijgetuige [eiseres] heeft verklaard: “(…). Ik heb zelf aan [gedaagde] meerdere malen gevraagd of de keuring goed was, hiermee bedoel ik of de röntgenfoto’s goed waren. Ik wist van [gedaagde] en [getuige 3] dat er foto’s al waren. Ik heb nog aan [getuige 3] gevraagd of [gedaagde] te vertrouwen was ten aanzien van zijn mededeling dat de röntgenfoto’s goed waren. [getuige 3] heeft mij dat bevestigd. Bij de aflevering van een paard zitten gebruikelijker wijs alle papieren, (…). Dat was in dit geval ook zo, maar de foto’s zaten er niet bij. (…) [getuige 3] heeft mij gezegd dat de foto’s bij de papieren die bij de aflevering zouden meekomen, zouden zitten. Ik heb het paard gekocht om uit te brengen in de hogere eventing sport en [gedaagde] was hiervan op de hoogte. Ik ging er hierom vanuit dat met de mededeling van [gedaagde] dat de foto’s goed waren hij hiermee ook bedoelde dat het paard geschikt was voor de eventing sport. (…)”



2.5.
Getuige [getuige 1] (dochter van [eiseres] ) heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard: “(…) Uit de contacten die ik in de aanloop naar de koop van het paard had met mijn moeder weet ik dat mijn moeder er vanuit ging dat zij een goedgekeurd paard kocht. Dit had zij ook zo vernomen van [getuige 3] en [gedaagde] . Er staat mij nog bij dat er toen ik bij mijn moeder in de auto zat een telefoongesprek is gevoerd door haar met meneer [getuige 3] . Via de car-kit heb ik het gesprek kunnen volgen. [getuige 3] heeft gezegd dat het een gezond paard was geschikt voor de eventing. Ik weet dat mijn moeder met [gedaagde] zelf ook heeft gesproken, maar ik weet niet meer of dat voor of na de koop is geweest. Ik weet dat door mijn moeder aan [getuige 3] is gevraagd of er foto’s bij waren en dan bedoel ik foto’s waaruit blijkt dat het een goedgekeurd sport paard was, dat heeft zij gevraagd in het telefoongesprek in de auto. [getuige 3] heeft dit bevestigd. Dit gesprek vond plaats ergens in december, preciezer kan ik dat niet aanduiden.”



2.6.
Getuige [getuige 2] (partner van [eiseres] ) heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard: “(…). Mevrouw [eiseres] heeft gezegd dat zij een top paard had gekocht, geschikt voor de eventing sport. Ik heb van mevrouw [eiseres] gehoord dat haar gezegd is dat het paard goed was. Zij heeft aangegeven dat zij om de foto’s en papieren van het paard heeft gevraagd en haar is vervolgens toegezegd dat die zouden komen. Ik durf niet te zeggen wanneer die dan zouden komen. (…) Ik weet dat [gedaagde] heeft gezegd dat de foto’s in orde waren waarmee bedoeld wordt dat het paard geen relevante afwijkingen heeft. Ik weet dat mevrouw [eiseres] meerdere malen heeft gevraagd om de foto’s. Zij heeft hiertoe contact gezocht met [gedaagde] en als het niet lukte heeft zij ook [getuige 3] gevraagd. Ik weet dat dit een aantal keer is gebeurd en de reactie van [gedaagde] was dat de foto’s zouden komen. Ik heb er een aantal keer bijgezeten dat mevrouw [eiseres] een dergelijk telefoongesprek heeft gevoerd met [getuige 3] en [gedaagde] . Toen het paard werd afgeleverd zaten de foto’s er niet bij. Mevrouw [eiseres] heeft daarna dus een aantal malen gezeurd om de foto’s, via de mail en telefoon. Voordat het paard afgeleverd werd vertrouwde zij erop dat bij de aflevering de foto’s aanwezig zouden zijn. Ik heb van [gedaagde] volgens mij was hij het, gehoord dat het paard goed was en dat heb ik gehoord toen de telefoon op de speaker stond. De gesprekken met [gedaagde] werden gevoerd in het Engels. Ik kan het Engels goed verstaan.”



2.7.

[getuige 3] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard: “(…) Ik ken beide partijen en ik heb vanaf aanvang gezegd dat ik dit wel wilde doen voor hen en dat ik er geen vergoeding voor wilde. (…) Ik wist dat [gedaagde] weer een paard te koop had nadat de eerste koper was afgehaakt. Ik wist dat het paard nooit kreupel geweest was. Ik wist dat de eerste koper af is gehaakt vanwege de bemerking die op de röntgenfoto te zien was, om welke reden de verzekeringsmaatschappij het paard niet in dekking wilde nemen. Beide partijen hebben met mij telefonisch contact nog gehad, onder andere over de prijs en de toestand van het paard. (…) Het is niet zo dat ik als bemiddelaar ben opgetreden, ik heb partijen geadviseerd en partijen hebben zelf met elkaar de koop gesloten. (…) Ik weet ook niet of mevrouw [eiseres] op één of meerdere momenten voor de aflevering expliciet om afgifte van de foto’s heeft verzocht. Nadat het paard dus zonder foto’s was afgeleverd heeft mevrouw [eiseres] mij gevraagd of ik [gedaagde] kon benaderen voor afgifte van foto’s. Uiteindelijk zijn de foto’s gekomen, dit heeft wat langer geduurd omdat [gedaagde] niet de opdrachtgever van de keuring was. [gedaagde] dacht dat hij een goed paard verkocht, daar ga ik vanuit. Ik denk dat wat hij tegen mij heeft gezegd ook wel tegen mevrouw [eiseres] gezegd zou hebben, maar ik kan daar uit eigen waarneming of wetenschap niets over verklaren. Ik heb tegen mevrouw [eiseres] gezegd dat het een goed paard was. (…) Ik heb mevrouw [eiseres] ook gezegd dat het paard een bemerking had in die zin dat er een afwijking aan het bot in het spronggewricht van het linker achterbeen bestond. Ik heb haar verder hierin niet geadviseerd.”



2.8.

[gedaagde] heeft in de contra-enquête, voor zover van belang, het volgende verklaard: “(…) Ik wist dat [naam] het paard wilde gebruiken om een hoger niveau te bereiken in de eventing sport. Het paard moest daar dan natuurlijk geschikt voor zijn, en zij heeft het ook achttien maanden als zodanig gebruikt. Ik heb [naam] verteld dat het paard meedeed in de eventing sport. De resultaten van de paarden zijn zichtbaar op het internet. [naam] zei mij dat ze zelf al had gekeken. Ik heb haar geen röntgenfoto’s laten zien, want die had ik niet. Ongeveer 3 à 4 maanden later heeft [naam] voor het eerst om de röntgenfoto’s gevraagd. Ik heb haar gezegd dat ik zou proberen deze bij de vorige (potentiele) koper op te vragen. Ik had geen enkele reden om mij zorgen te maken over deze foto’s. [naam] wist dat de vorige koper van de koop had afgezien omdat deze het paard niet verzekerd kreeg. [naam] wilde het paard heel graag hebben. Ik heb tegen [naam] gezegd dat het paard voor zover ik kon nagaan gezond was, het was een goed paard. Ik heb haar verteld dat er een veterinair certificaat was. Dit certificaat is overgelegd als productie 17 bij de conclusie van repliek en had ik tot mijn beschikking, mevrouw [eiseres] heeft dit rapport ontvangen. (…) Ik weet niet wat het te bereiken doel van mevrouw [eiseres] was. Ik weet niet waar, in welke landen mevrouw [eiseres] met het paard wilde rijden. Het veterinair certificaat waar ik het net over had is opgemaakt nadat het paard helemaal is onderzocht. Er zijn ook röntgenfoto’s gemaakt en één of meer bloedtests afgenomen. De uitslagen van de bloedtest zijn gestuurd naar de dierenarts van de vorige (potentiele) koper en de röntgenfoto’s zijn daar ook naar toe gestuurd. Dit onderzoek is geschied in opdracht van de vorige (potentiele) koper. U houdt mij voor de e-mail die ik heb gezonden aan [naam] op 27 mei 2015 en de e-mail van 16 juni 2015 (productie 7 dagvaarding). U houdt mij voor dat uit de inhoud van deze mails zou kunnen worden afgeleid dat ik de foto’s met mijn dierenarts heb bestudeerd. (…) Ik heb de foto’s niet bestudeerd, maar ik was wel bij de dierenarts toen hij ze heeft bekeken. Hij heeft toen opgemerkt dat er een probleem kon zijn met het spronggewricht achter dus hij wilde hier nog een nader onderzoek naar doen. Hij wilde dat been nog onderzoeken om na te gaan of het paard in orde was. Mevrouw [eiseres] wist dat het paard in dezelfde toestand verkeerde als toen het paard drie jaar oud was. Ik heb tegen mevrouw [eiseres] gezegd dat er een nader onderzoek naar het been is gedaan, zij heeft vervolgens de conclusie getrokken dat dit de reden moest zijn geweest voor het niet doorgaan van de transactie met de vorige (potentiele) koper. Het paard was nooit kreupel geweest en zij vond het geen probleem.”



2.9.
Beoordeeld dient te worden of [eiseres] is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs. Vooropgesteld wordt dat de verklaring van [eiseres] op grond van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) slechts bewijs in haar voordeel kan opleveren voor zover deze strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De vraag is dan ook of de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zodanig bewijs opleveren, dat de verklaring van [eiseres] daarop als aanvullend bewijs kan strekken.
De verklaring van [getuige 3] kan geen bewijs opleveren in het voordeel van [eiseres] . [getuige 3] heeft immers verklaard dat [eiseres] op de hoogte was van de toestand van het paard en dat hij niet weet of [eiseres] voorafgaand aan de koop heeft gevraagd om de röntgenfoto’s.
Ook uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat [gedaagde] ten tijde van de koop van het paard heeft meegedeeld dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was en geschikt was bevonden voor de eventingsport en dat [eiseres] ten tijde van de koop meermalen om verstrekking van de röntgenfoto’s heeft verzocht. Weliswaar heeft [getuige 2] verklaard dat hij volgens hem [gedaagde] aan de telefoon heeft horen zeggen dat het paard goed was, maar niet ook dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was. Ook de verklaring van [getuige 1] dat zij [getuige 3] aan de telefoon heeft horen zeggen dat het een gezond paard was geschikt voor de eventingsport en dat [eiseres] tijdens telefoongesprek heeft gevraagd om de röntgenfoto’s, is onvoldoende om als aanvullend bewijs te dienen mede in aanmerking genomen dat door getuige [getuige 3] terzake anders is verklaard. Voor het overige hebben [getuige 1] en [getuige 2] niet uit eigen wetenschap verklaard. Alles overziende is de kantonrechter van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] onvoldoende bewijs opleveren, zodat [eiseres] niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs.
De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van de koop van het paard heeft meegedeeld dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was en geschikt was bevonden voor de eventingsport en dat ten tijde van de koop meermalen om verstrekking van de röntgenfoto’s is verzocht.



2.10.

[eiseres] stond bij de aankoop van het paard een bijzonder gebruik voor ogen, te weten deelname aan de eventingsport. [eiseres] was ermee bekend dat het paard kort voorafgaand aan de koop klinisch en röntgenologisch was gekeurd door een keuringsdierenarts in het kader van een mogelijke verkoop van het paard aan een Engelse koper. Verder wist [eiseres] dat de dierenarts een bemerking had geplaatst bij het spronggewricht van het rechter achterbeen van het paard en dat de potentiële koper daarom heeft afgezien van de koop. Zoals hiervoor is overwogen is niet vast komen te staan dat [eiseres] ten tijde van de koop meermalen om verstrekking van de röntgenfoto’s heeft gevraagd. Ook staat niet vast dat [gedaagde] heeft medegedeeld dat het paard zowel klinisch als röntgenologisch in orde was en geschikt was bevonden voor de eventingsport. De verklaring van de keuringsdierenarts in het certificaat van 19 november 2014 dat bij het paard geen klinische bemerkingen zijn geconstateerd die in de weg staan aan de geschiktheid van het paard om te worden gebruik voor de eventingsport, heeft [eiseres] pas twee dagen nadat zij de koopsom van het paard heeft betaald ontvangen. Bovendien is de verklaring zeer summier en in het licht van voormelde omstandigheden onvoldoende om erop te kunnen vertrouwen dat paard ook zowel klinisch als röntgenologisch geschikt was voor deelname aan de eventingsport. Er zijn aldus onvoldoende omstandigheden komen vast te staan op grond waarvan kan worden aangenomen dat [eiseres] er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat het paard geschikt was voor deelname aan de eventingsport. [eiseres] komt hiermee op grond van artikel 7:17 lid 5 BW geen beroep op non-conformiteit toe. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.



2.11.

[eiseres] beroept zich subsidiair op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW. [eiseres] heeft daartoe gesteld dat zij heeft gedwaald en dat dit is te wijten aan de onjuiste inlichting van [gedaagde] dat het paard klinisch en röntgenologisch in orde was. Dit beroep stuit echter reeds af op hetgeen hiervoor werd overwogen over deze gestelde mededeling. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de betreffende mededeling heeft gedaan. Dit betekent dat [eiseres] geen beroep toekomt op dwaling wegens een door [gedaagde] onjuist gegeven inlichting.



2.12.

[eiseres] beroept zich meer subsidiair op wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c BW. Voor een geslaagd beroep op wederzijdse dwaling is vereist dat beide partijen hebben gedwaald. Zoals hiervoor is overwogen komt [eiseres] geen beroep toe op dwaling wegens een onjuiste inlichting van [gedaagde] . Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] heeft gedwaald op een andere grond. Bovendien heeft [eiseres] de stelling dat [gedaagde] heeft gedwaald na de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , niet verder onderbouwd zodat dit niet is komen vast te staan. [eiseres] komt daarom geen beroep toe op wederzijdse dwaling.



2.13.
De slotsom is dat er geen grondslag is voor ontbinding dan wel vernietiging van de koopovereenkomst. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.



2.14.

[eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.





3De beslissing

De kantonrechter


3.1.
wijst de vorderingen af;



3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden
vastgesteld op € 1.600,00 aan salaris gemachtigde en € 150,00 aan getuigenkosten (taxe getuige [getuige 3] ).










Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.




lt
Link naar deze uitspraak