Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBOBR:2017:4408 
 
Datum uitspraak:17-08-2017
Datum gepubliceerd:17-08-2017
Instantie:Rechtbank Oost-Brabant
Zaaknummers:16_2596
Rechtsgebied:Bestuursprocesrecht
Indicatie:De rechtbank is van oordeel dat een van de uitgangspunten van het advies dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit onjuist is. Mede omdat eisers inmiddels zelf een tegenadvies hebben ingebracht in de procedure, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Verweerder dient dan meteen te reageren op het tegenadvies.
Trefwoorden:bestemmingsplan
bouwvergunning
buitengebied
landbouwgrond
omgevingsvergunning
perceel
planschade
taxatie
wettelijke rente
Wetreferenties:Wet ruimtelijke ordening
Wet ruimtelijke ordening 6.1
 
Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht


zaaknummer: SHE 16/2596 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2017 in de zaak tussen



[eiser] en Exploitatiemaatschappij de “Voorste Heide” B.V. te [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss, verweerder,
(gemachtigde: T.E.PA. Lam en C.M. van Rossem).




Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade in verband met een planologische wijziging betreffende een perceel aan [adres] afgewezen.

Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 20 mei 2014 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen het besluit van 20 mei 2014 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 27 januari 2015 (reg.nr. SHE 14/2298) heeft de rechtbank het beroep
ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuurs-
rechtspraak van de Raad van State (Afdeling).

Bij uitspraak van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3722) heeft de Afdeling het hoger
beroep van eisers gegrond verklaard en het incidentele hoger beroep van verweerder ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank van 27 januari 2015 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 20 mei 2014 vernietigd.

Bij besluit van 19 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 21 mei 2013 gegrond verklaard en een tegemoetkoming in planschade aan [eiser] toegekend van € 22.305,- en besloten dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2011 tot de dag van de uitbetaling.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2017. Namens eisers is verschenen [naam] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.




Overwegingen


1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [eiser] . is eigenaar van een perceel met een oppervlakte van 4,79 ha, sectie C, nummer 1147, plaatselijk bekend Bosstraat (ongenummerd) te Berghem (verder: de schadelocatie). De exploitatiemaatschappij Voortse Heide B.V. had op de schadelocatie een grondbank. Op het moment dat de eigendom werd verkregen, gold het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in hoofdzaak” en had het perceel de bestemming “Bos”. In het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak” waren geen gebruiksvoorschriften opgenomen. Op 8 maart 2005 is aan de exploitatiemaatschappij een milieuvergunning verleend voor het in werking hebben van een grondbank met een opslagcapaciteit van 10.000 m3 en een jaarlijkse doorzet van 100.000 m3 op (onder andere) de schadelocatie. Naast de schadelocatie maakten ook enkele andere percelen deel uit van de inrichting. In deze milieuvergunning is het volgende voorschrift 3.1.1 opgenomen: “Voor het starten van binnen de inrichting te verrichten werkzaamheden dienen ter plaatse van de navolgende activiteiten vloeistofdichte voorzieningen te zijn gerealiseerd: a. het opslaan van verontreinigde grond (niet zijnde categorie I grond); b. het opslaan van grond van onbekende samenstelling en c. riolering (…).”



1.2
Op 21 juni 2007 is het bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening (Bosstraat)" vastgesteld. Dat is onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH2555). In het nieuwe bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Bos en natuurgebied" gekregen en is het gebruik als grondbank niet meer toegestaan.



1.3
Op 20 mei 2011 hebben eisers verzocht om een tegemoetkoming in de schade te verlenen die ze stellen te hebben geleden. Door de Afdeling is in hoger beroep in haar uitspraak van 9 december 2015 het volgende overwogen: ”Niet in geschil is dat wegens die bestemming (de bestemming “Bos en natuurgebied”) voor het perceel geen bouwvergunning verleend had kunnen worden. Het college voert derhalve terecht aan dat onder het oude bestemmingsplan het gebruik van het perceel als grondbank ten behoeve van verontreinigde grond illusoir was, omdat voor een vloeistofdichte vloer een bouwvergunning nodig was en deze op grond van het oude bestemmingsplan niet verleend had kunnen worden. Dit leidt evenwel niet tot een gegrond incidenteel hoger beroep. Niet in geschil is dat onder het oude bestemmingsplan voor het gebruik van het perceel als grondbank voor schone grond geen vloeistofdichte vloer en dus ook geen bouwvergunning nodig was. Het gebruik van het perceel als grondbank voor schone grond was onder het oude bestemmingsplan derhalve niet illusoir. Het nieuwe bestemmingsplan waarin het gebruik van het perceel als grondbank in het geheel onmogelijk is gemaakt, houdt in zoverre een planologische verslechtering in.”



2.1
Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling het thans bestreden besluit genomen. Aan dit besluit ligt ten grondslag een advies van R/W Grondzaken B.V. In dit advies en in het bestreden besluit is als uitgangspunt genomen dat slechts schone grond binnen de grondbank mag worden opgeslagen. R/W Grondzaken heeft in dit kader in haar advies verder overwogen dat voor een gronddepot op de peildatum 11 april 2008 het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (BSB) het kader voor de opslag was. Dit regime van het BSB zou op de peildatum nog 3 maanden van kracht zijn. Daarna trad het Besluit Bodemkwaliteit in werking. De term “schone grond” is na de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit vervangen door de term AW2000-grond. Ook de begrippen categorie-1 grond en categorie-2 grond zijn verdwenen. In plaats daarvan is sprake van de begrippen woongrond of industriegrond.



2.2
Eisers zijn het niet eens met het feit dat verweerder het advies van R/W Grondzaken B.V. aan het besluit tot het toekennen van een tegemoetkoming in planschade ten grondslag heeft gelegd. Zij stellen dat in ieder geval ook categorie 1 grond en baggerspecie mocht worden opgeslagen en dat de bouw van een vloeistofdichte vloer daarvoor niet noodzakelijk was.



2.3
De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 december 2015 niet af dat de Afdeling heeft geoordeeld dat de opslag van categorie I grond op de schadelocatie zonder vloeistofdichte vloer niet was toegestaan. De Afdeling heeft haar oordeel gebaseerd op het toegestane gebruik op basis van de milieuvergunning van 8 maart 2005. In rechtsoverweging 2.1 van deze uitspraak overweegt de Afdeling immers: ”Voor het gebruik van het perceel als grondbank voor vervuilde grond is ingevolge de door gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 8 maart 2005 verleende milieuvergunning een vloeistofdichte voorziening vereist.” Uit voorschrift 3.1.1 van de omgevingsvergunning van 8 maart 2005 blijkt dat voor de opslag van categorie I grond geen vloeistofdichte voorziening is vereist. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers onweersproken op zitting hebben gesteld dat op de percelen B5754 en B5361 voorzieningen als een weegbrug en een kantoor aanwezig waren. De samenstelling van de grond kan op die percelen worden gecontroleerd aan de hand van de bijbehorende manifesten zodat de opslag van grond van onbekende samenstelling op de schadelocatie kon worden voorkomen. De milieuvergunning van 8 maart 2005 verplicht ook tot het registeren van gegevens omtrent de aard en samenstelling van de geaccepteerde partijen grond. Daarom is opslag van categorie 1 grond wel toegestaan zonder aanleg van een vloeistofdichte vloer en was dit mogelijk onder het oude planologische regime. Er dient te worden uitgegaan van het in de milieuvergunning van 8 maart 2005 toegestane gebruik. Verweerder heeft dit niet onderkend. Hij mocht daarom het advies van R/W Grondzaken niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Deze beroepsgrond slaagt.



3.1
Eisers hebben een aantal andere argumenten naar voren gebracht tegen het advies van R/W Grondzaken. Kort samengevat hebben zij zich verzet tegen de door R/W Grondzaken gekozen benadering van de waardering van planschade, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van de in het verleden door SAOZ toegepaste vergelijkingsmethode. Eisers stellen voorts de door R/W gehanteerde marges op door te zetten schone grond ter discussie. Eisers betwisten dat slechts 4.000 m2 van de schadelocatie kon worden ingezet voor de opslag van grond omdat de schadelocatie een veel grotere oppervlakte heeft en er voldoende vraag naar opslagmogelijkheden was. Eisers betwisten ook de bepaling van de schade door R/W Grondzaken waarbij de waarde van een perceel landbouwgrond is vermeerderd met de extra investering ten behoeve van een bestemmingsplanwijziging waarbij de opslag van grond is toegestaan. Tot slot betwisten eisers de korting van 5% vanwege het normale maatschappelijke risico.



3.2
Gelet op de door eisers (kort voor de zitting) ingediende taxatie van de geleden planschade, ziet de rechtbank nu geen aanleiding om een oordeel te geven over de hierboven genoemde beroepsgronden. De reden hiervoor is dat verweerder nog niet op de taxatie van eisers heeft kunnen reageren. Omdat ook de hoogte van de planschade niet vaststaat en dit wel een van de factoren is die bij de bepaling van het normale maatschappelijke risico moet worden betrokken, ziet de rechtbank evenmin aanleiding in deze tussenuitspraak hierover een oordeel te geven.



3.3
De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Ter zitting heeft verweerder al aangegeven deze gelegenheid (indien geboden) te willen benutten. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder een nieuwe taxatie van de planschade laten opstellen waarbij als uitgangspunt in ieder geval moet worden genomen dat de opslag van categorie 1 grond op de schadelocatie is toegestaan onder het oude planologische regime. Voorts kan verweerder in een aanvullende motivering of in een nieuw besluit (onder intrekking van het bestreden besluit) aangeven of hij een andere vergoeding toekent of niet.



3.4
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 12 weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank zal eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.



3.5
Het staat partijen vrij om na deze tussenuitspraak hun standpunten aan te vullen. De rechtbank zal de door eisers ingediende taxatie van de geleden planschade toelaten in de procedure. Verweerder dient inhoudelijk te reageren op deze nieuwe taxatie. Geheel nieuwe beroepsgronden of standpunten zal de rechtbank echter niet toestaan met het oog op een goede procesorde.

4. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.




Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.


Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. D.J. Hutten, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2017.







griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:




Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Link naar deze uitspraak