Inloggen 
 

 Registreren
 Wachtwoord vergeten?


Terug naar het beginscherm

 
 
 
Neem contact op met de Agro-advieslijn:
(0548) 54 00 54 (G.J. Steunenberg)
ECLI:NL:RBGEL:2017:3278 
 
Datum uitspraak:07-06-2017
Datum gepubliceerd:23-06-2017
Instantie:Rechtbank Gelderland
Zaaknummers:301411 / HA ZA 16-205
Rechtsgebied:Civiel recht
Indicatie:Einde erfpacht van ongeveer 40 ha landbouwgrond. Bedrijfsplan door de gemeente als voorwaarde gesteld voor eventuele verlenging. Niet voldaan aan die voorwaarde. Ontruiming onafwendbaar.
Trefwoorden:agrarisch
akkerbouw
burgerlijk wetboek
landbouwbedrijf
landbouwgrond
melkquotum
melkveehouderij
pachtkamer
rundvee
sn
subsidies
vee
 
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

zittingsplaats Arnhem


zaaknummer / rolnummer: 301411 / HA ZA 16-205 / 17


Vonnis van 7 juni 2017


in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE EDE

zetelend te Ede
eiseres
advocaten: mr. F.A.M. Knüppe en mr. R.M. Rijpstra, beiden te Arnhem

tegen



[gedaagde]


wonende te Ede
gedaagde
advocaat: mr. J.H. van Vliet te Wageningen


Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.





1De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 oktober 2016
- de akte houdende wijziging van eis tevens akte overlegging productie van de Gemeente van 8 maart 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2017.



1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.






2De feiten

2.1
De Gemeente heeft op 13 februari 1969 aan H.P. [gedaagde] (de vader van [gedaagde]) in erfpacht gegeven:

De percelen grond, met inbegrip van de daarop aanwezige opstallen, bestaande uit een woonhuis, een stalling voor rundvee en veldschuur, gelegen te Ede, ter grootte van ongeveer éénenveertig hectaren veertig aren, uitmakende de ter plaatse afgebakende gedeelten van de [kadasatrale gegevens]

Het gaat om landbouwgrond, liggende binnen het heidegebied “De Ginkel” te Ede. Uit de akte van vestiging wordt geciteerd:


Artikel 1.
Het recht van erfpacht is verleend voor een tijdvak van veertig jaren, ingaand op één oktober negentienhonderd zeven en zestig en alzo eindigende op dertig september tweeduizend zeven (..)

Artikel 2.
De jaarlijkse canon bedraagt f. 4.580.-- (..)

Artikel 3.
a. De canon kan telkens na drie jaren op verzoek van een der partijen worden herzien (..)
(..)

Artikel 16.
Bij beëindiging van het erfpachtsrecht door verloop van de termijn, waarvoor het is verleend, is de erfpachter verplicht de door hem op het erfpachtsgoed aangebrachte opstallen - zonder enigerlei vergoeding - geheel ter vrije beschikking van de gemeente Ede te stellen.

De akte bevat geen bepalingen over verlenging van de erfpacht na verloop van de termijn van veertig jaar.



2.2
Op 20 mei 1981 is het recht van erfpacht overgedragen aan [gedaagde]. Op 20 oktober 1998 zijn er gronden aan het recht van erfpacht toegevoegd en zijn er gronden van afgehaald. Op 4 april 2000 heeft [gedaagde] de blote eigendom van de grond, waarop zijn woonhuis aan de Kreelseweg staat en waarop tot dat moment ook het recht van erfpacht rustte, verkregen. Het recht van erfpacht omvat thans nog ongeveer 38 hectare.



2.3
Op 28 april 2009 heeft de Gemeente aan [gedaagde] onder meer geschreven:

U hebt op 12 maart 2009 gesproken met wethouder [naam wethouder], de heer [naam 1] en [naam 2] van de afdeling Grondzaken. Burgemeester [naam Burgemeester] is voor een deel bij het gesprek aanwezig geweest.

In het gesprek heeft u, kort samengevat, aangegeven graag inzicht te krijgen in de wijze waarop de gemeente Ede tegen het (toekomstig) grondgebruik aankijkt van gemeentelijke eigendommen in de landbouwenclave De Ginkel. Ook wil u graag uitleg waarom de gemeente het grondgebruik op tijdelijke basis wil regelen en niet met een overeenkomst voor een lange en vaste termijn.

In deze brief leggen wij u puntsgewijs uit waarom de gemeente vrijkomende gronden alleen op tijdelijke basis zal uitgeven tot op het moment dat er een besluit is genomen over de ontwikkeling van een golfbaan. Als besloten wordt om de golfbaanontwikkeling in De Ginkel niet op te starten nemen wij een besluit over de door het bureau Land & Co. opgestelde gebiedsvisie, een duurzame agrarische bedrijfsontwikkeling en een gronduitgifte.
(..)

Afloop vaste termijn erfpachtovereenkomst per 1 oktober 2007.

De vaste looptijd van de erfpachtovereenkomst (39.29.48 ha.) is per 1 oktober 2007 verstreken. Bepalingen van het (nieuw) Burgerlijk Wetboek geven aan wat de rechtskracht van de erfpachtovereenkomst is na afloop van de vast termijn. U hebt begin 2003 gevraagd om een doorkijk naar het moment 2007 (einde vaste looptijd erfpacht). Met u is toen afgesproken om eerst een gebiedsvisie (..) op te stellen. Aan het opstellen van deze gebiedsvisie heeft u medewerking verleend. Zo is de visie van u als agrarisch ondernemer in het gebied opgenomen en afgezet tegen de vastgestelde beleidsuitgangspunten en ambities voor het gebied.


Gebiedsvisie De Ginkel van april 2004.

(..) De door u gewenste bedrijfsontwikkeling na het stopzetten van de melkveehouderij is bij het opstellen van de visie meegenomen. De gebiedsvisie geeft ook aan op welke wijze de natuurbeleidsuitgangspunten met bijbehorende ambities geoptimaliseerd kunnen worden. Deze optimalisatie is in de visie ook afgezet tegen de verschillende mogelijkheden voor een verantwoorde en rendabele agrarische bedrijfsvoering. Om hierop een goede aansluiting te krijgen hebben wij u gevraagd om een bedrijfsplan op te stellen. Omdat hiervoor een doorrekening van de subsidiemogelijkheden vanuit het Programma Beheer nodig was zijn onderhandelingen gevoerd met de Provincie Gelderland voor optimalisering en aanpassing van de SN en SAN begrenzingen. Het bureau SBNL heeft in opdracht van de gemeente Ede deze onderhandelingen geïnitieerd en begeleid. SBNL heeft daarna in overleg met u een financiële doorrekening opgesteld voor het maximaal benutten van de subsidiemogelijkheden. Aan de hand van deze uitkomsten zou u het bedrijfsplan kunnen laten opstellen. Na ontvangst van het bedrijfsplan zouden wij in overleg met de gemeenteraad een beslissing nemen over de gebiedsvisie De Ginkel.


Golfbaanontwikkelingen.

U heeft het bedrijfsplan medio voorjaar 2007 niet op laten stellen. De reden hiervan is het ontstaan van een bestuurlijke verkenning naar de realisatiemogelijkheden van een golfbaan in de gemeente Ede. In deze verkenning is ook de enclave De Ginkel genoemd. Wethouder Dekker heeft u hierover destijds geïnformeerd. Hierna heeft u aangegeven eerst duidelijkheid te willen hebben over de realisatiemogelijkheden van een golfbaaninitiatief en nieuwe natuur voordat u ontwikkelingskosten zou maken voor het opstellen van een bedrijfsplan (..)
(..)

Intenties.

(..)
Als besloten wordt om geen golfbaan in het gebied te ontwikkelen gaan wij terug naar het moment van de afloop van de vaste looptijd van de erfpachtovereenkomst per 1 oktober 2007. Dit betekent dat wij dan een besluit zullen nemen over de opgestelde gebiedsvisie en de door u gewenste agrarische bedrijfsstructuur. Wij nemen dan ook een besluit over de wijze waarop het grondgebruik wordt geregeld. In onze beleving hoort bij een duurzame agrarische bedrijfsvoering in het gebied ook een meerjarig grondgebruik gebaseerd op continuïteit. Hierbij denken wij aan erfpacht of pacht voor meerdere jaren. Het door u op te stellen bedrijfsplan moet daarvoor de basis leggen.



2.4
In 2010/2011 hebben partijen een geschil gehad over de verdeling van de opbrengst van door [gedaagde] verkochte melkquota. Dit heeft geleid tot het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2013, bekrachtigend het verstekvonnis van 24 augustus 2011 van de kantonrechter-voorzitter van die pachtkamer, waarbij [gedaagde] was veroordeeld tot betaling aan de Gemeente van € 390.785,-.



2.5
Partijen hebben op 17 oktober 2013 met elkaar gesproken.



2.6

[gedaagde] is op 22 oktober 2013 in staat van faillissement verklaard.



2.7
Bij exploit van 12 november 2013 heeft de Gemeente het recht van erfpacht op de voet van artikel 5:98 BW in verbinding met artikel 5:88 BW opgezegd tegen 1 december 2014. Uit de opzeggingsbrief van de Gemeente wordt geciteerd:

Zoals op donderdag 17 oktober 2013 met u is besproken wenst de gemeente dit erfpachtrecht te beëindigen. Het erfpachtrecht d.d. 13 februari 1969 wordt door deze brief opgezegd tegen 1 december 2014. Vanaf deze datum dient u de gronden te laten liggen. De opstallen dienen vanaf deze datum leeg en spuitschoon te worden opgeleverd, eventuele mestputten en/of gierkelders dienen zuigschoon te worden opgeleverd. Op 1 december 2014 zal er namens de gemeente Ede een opname worden verricht (..)



2.8
Bij brief van 15 november 2013 heeft de curator in het faillissement van [gedaagde] de geldigheid van de opzegging van het erfpachtrecht betwist. Daarop heeft de toenmalige advocaat van de Gemeente gereageerd bij brief van 19 november 2013. Daaruit wordt het volgende geciteerd:

De gemeente Ede betwist dat zij in onderhandeling was met de heer [gedaagde] ten tijde van het opzeggen van het erfpachtrecht. Tijdens een overleg d.d. 17 oktober jl. is met de heer [gedaagde] (..) het volgende besproken/afgesproken:
(..)
Ten aanzien van de vraag of de gemeente Ede voor de toekomst nieuwe contractuele verplichtingen met de heer [gedaagde] zou willen aangaan in verband met het feit dat zij niet of nauwelijks nog vertrouwen heeft in de heer [gedaagde] als contractuele wederpartij zou door de heer [gedaagde] alsnog een voorstel worden gedaan. In dit voorstel diende de heer [gedaagde] aan te geven hoe hij denkt tot een herstel van vertrouwen te kunnen komen. Tevens zou de heer [gedaagde] in dit voorstel nogmaals feitelijk uiteenzetten wat er nu precies met de opbrengst van het melkquotum is gebeurd (..)



2.9
Na verzet tegen de faillietverklaring door [gedaagde] is het faillissement eind november 2013 door de rechtbank vernietigd.



2.10
Bij aangetekende brief van 20 november 2014 heeft de Gemeente een vooroplevering van de erfpachtgronden aangekondigd op 26 november 2014. De Gemeente heeft op 26 november 2014 daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Daarin staat onder meer vermeld:

De heer [gedaagde] was niet aanwezig op het erf. We hebben kort met zijn zoon gesproken. Deze was niet op de hoogte van een vooroplevering (..) Aan de buitenkant is geconstateerd dat de opstallen niet ontruimd zijn. Landbouwvoertuigen, vee, strobalen c.s. zijn nog aanwezig. Bedrijfsvoering lijkt niet gestaakt te zijn.
(..)
De heer [gedaagde] telefonisch gesproken (..) medegedeeld dat we op 1 december 2014 om 9.00 uur langs komen voor de eindoplevering. Hij gaf aan dat zijn schuren dan niet leeg zullen zijn.

Dit proces-verbaal, met begeleidende brief, is op 27 november 2014 aan [gedaagde] betekend.



2.11
Op 1 december 2014 heeft geen oplevering als door de Gemeente gewenst plaatsgevonden. Het desbetreffende proces-verbaal vermeldt, voor zoveel van belang:

De heer [gedaagde] was aanwezig op het erf (..) Hij heeft verklaard dat hij niet van plan is zijn bedrijfsvoering te staken. Aan de buitenkant is geconstateerd dat de opstallen niet ontruimd zijn. Landbouwvoertuigen, vee, strobalen c.s. zijn nog aanwezig.



2.12
Vanaf 1 december 2014 voldoet [gedaagde] de erfpachtcanon niet meer.



2.13
De Gemeente heeft vervolgens een kort geding tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt om tot ontruiming van de erfpachtgronden te komen. Bij vonnis van 4 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (nevenzittingsplaats rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) de vordering van de Gemeente afgewezen. Partijen hebben vervolgens op 2 maart 2015 met elkaar gesproken. Naar aanleiding daarvan heeft de Gemeente bij brief van 23 maart 2015 aan [gedaagde] onder meer geschreven:

Tijdens de bespreking met wethouder Weijland zijn wij met u overeengekomen dat u het in de brief van 28 april 2009 genoemde bedrijfsplan binnen 6 weken (..) zult aanleveren. U wordt vriendelijk verzocht uiterlijk 13 april 2015 het bedrijfsplan aan te leveren. Wij zullen op basis van de alsdan ontvangen stukken een besluit nemen (..)



2.14
Bij brief van 13 april 2015 heeft [gedaagde] de Gemeente “in grote lijnen” zijn “visie en bedrijfsplannen” doen toekomen. Daarbij is als bijlage 2 een overzicht van omzet en kosten toegevoegd, waaruit een positief saldo bij de exploitatie van het landbouwbedrijf (akkerbouw, grasland, vleesvee) resulteert van € 82.000,-.



2.15
De Gemeente heeft daarop bij brief van 1 juni 2015 als volgt gereageerd:

Na lezing van het document valt het ons op dat er in het document elementaire onderdelen, die minimaal in een bedrijfsplan moeten zijn opgenomen, ontbreken. Om deze reden kunnen wij het document niet als bedrijfsplan extern en onafhankelijk laten beoordelen. Als wij het hebben over elementaire onderdelen van een bedrijfsplan dan denken wij bijvoorbeeld aan beschrijving van de uitgangssituatie met kengetallen en een bedrijfseconomische en financiële onderbouwing van de visie.

Wij bieden u de gelegenheid om de ontbrekende onderdelen alsnog in een bedrijfsplan te verwerken en het integraal aan te bieden. Wij vertrouwen dat u het bedrijfsplan binnen (..) 6 weken (..) kunt aanleveren. Indien u de ontbrekende onderdelen niet binnen de aangegeven termijn kunt aanleveren dan verzoeken wij u om ons hiervan schriftelijk in kennis te stellen.

Na ontvangst zullen wij het bedrijfsplan onafhankelijk door een derde laten beoordelen. Mede op basis van deze onafhankelijke beoordeling zullen wij een besluit nemen.



2.16

[gedaagde] heeft bij brief van 8 juli 2015 aan de Gemeente geschreven:

In antwoord op de bedrijfsplannen die ik u heb aangeleverd heb ik een verzoek ontvangen om dit verder cijfermatig te onderbouwen binnen een termijn van 6 wkn. (..)

Helaas is het zo geworden dat ik uitbreiding van de termijn van 6 wkn nodig ben om een onderbouwing te leveren. Omstandigheden van buiten mijn invloed zorgen daar voor.

Hierbij dan ook mijn verzoek tot verlenging van de periode.

Bij brief van 23 juli 2015 heeft de Gemeente met verlenging van de genoemde periode van zes weken met nog eens zes weken ingestemd.



2.17
Op 4 september 2015 heeft de Gemeente aan [gedaagde] geschreven dat de genoemde termijnen verstreken waren en dat zij nog geen bericht van [gedaagde] had ontvangen.



2.18
Bij confraternele brief van 5 januari 2016 heeft de advocaat van de Gemeente aan de advocaat van [gedaagde] laten weten zich niet langer gebonden te achten aan de - volgens de Gemeente vermeende - toezeggingen uit de haar brief van 28 april 2009.



2.19
De Gemeente heeft [gedaagde] daarna, ook nadat de Gemeente tot dagvaarding was overgegaan, nog meerdere keren de gelegenheid gegeven om met een nadere cijfermatige onderbouwing van het bedrijfsplan te komen. In juli 2016 heeft [gedaagde] nadere stukken aan de Gemeente gestuurd, maar deze voldeden volgens de Gemeente niet. Op 21 juli 2016 heeft [gedaagde] de Gemeente nog verzocht om een uitstel van drie weken voor het aanleveren van de onderbouwing en mr. Van Vliet heeft namens [gedaagde] eind september 2016 toegezegd dat de desbetreffende stukken op 28 september 2016 zouden worden verzonden naar mr. Rijpstra. Er is echter, behalve de conclusie van antwoord, niets meer bij de Gemeente binnengekomen.






3Het geschil en de vordering


3.1
Volgens de Gemeente wil [gedaagde], ondanks tussen partijen daarover gemaakte afspraken, de Gemeente op geen enkele wijze in de gelegenheid stellen om objectief te kunnen beoordelen of een hernieuwde uitgifte van de gronden in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten. De Gemeente vordert daarom, kort gezegd, dat de rechtbank:
I. voor recht zal verklaren dat het erfpachtrecht op 12 november 2013 rechtsgeldig is opgezegd;
II. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens de Gemeente handelt door de bewuste erfpachtgronden en de daarop zich bevindende opstallen na 1 december 2014 onder zich te houden;
III. [gedaagde] zal veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom deze gronden en opstallen te ontruimen en ontruimd te houden;
IV.met machtiging van de Gemeente om dit zo nodig zelf te doen bewerkstelligen met hulp van de sterk arm;
V. [gedaagde] en de zijnen straffe van verbeurte van een dwangsom zal verbieden om die gronden nog te betreden en zo nodig de Gemeente zal machtigen hem en de zijnen daar te doen verwijderen;
VI.[gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan de Gemeente van een bedrag gelijk aan de erfpachtcanon wegens het onrechtmatig gebruik van de erfpachtgronden sinds 1 december 2014 tot en met de dag van de ontruiming;
VII. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan de Gemeente van € 28.770,27 wegens buitengerechtelijke kosten;
VIII. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.



3.2

[gedaagde] voert verweer. Op de standpunten van partijen zal hierna verder worden ingegaan.






4De beoordeling


4.1
Niet in geschil is dat het recht van erfpacht op 12 november 2013 rechtsgeldig is opgezegd. Dat is ook al hiervóór onder 2.7 vastgesteld. Artikel 7:399d BW is op dit geval niet van toepassing. De vordering onder I is dus toewijsbaar. [gedaagde] stelt echter aanspraak te kunnen maken op verlenging van de erfpachtverhouding (dan wel op enig ander duurzaam gebruiksrecht op de grond). De akte van vestiging voorziet daar niet in. [gedaagde] beroept zich in dat verband op de brief van de Gemeente van 28 april 2009. Daarin zou de Gemeente daarop betrekking hebbende toezeggingen hebben gedaan.



4.2
In de brief van 28 april 2009 koppelt de Gemeente meerjarig grondgebruik aan een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Dat de bedrijfsvoering duurzaam moet zijn, is geen onredelijke eis van de Gemeente om tot een hernieuwd meerjarig grondgebruik te komen, gebaseerd op continuïteit. De gebiedsvisie - die overigens niet is overgelegd - waarover de Gemeente in de brief spreekt, geeft volgens de Gemeente aan op welke wijze de natuurbeleidsuitgangspunten met bijbehorende ambities geoptimaliseerd kunnen worden. Deze optimalisatie is in de gebiedsvisie afgezet tegen de verschillende mogelijkheden voor een verantwoorde en rendabele agrarische bedrijfsvoering. Om hierop een goede aansluiting te krijgen heeft de Gemeente [gedaagde] gevraagd om een bedrijfsplan op te stellen.



4.3
Uit de “visie en bedrijfsplannen” van [gedaagde] van 13 april 2015 kan de rechtbank de door de Gemeente gewenste duurzaamheid niet afleiden. Voor zover dat uit het bijgevoegde overzicht van omzet en kosten zou moeten blijken, ontbreekt daarbij een kritische toets door een derde, bij voorkeur een accountant, zoals de Gemeente ook steeds heeft verlangd. Uit de brief van 28 april 2009 volgt verder dat er indertijd al een financiële doorrekening is opgesteld voor het maximaal benutten van de subsidiemogelijkheden en dat de Gemeente in de bewuste brief adviseert om aan de hand van de uitkomsten daarvan het bedrijfsplan op te stellen. Uit de “visie en bedrijfsplannen” van [gedaagde] van 13 april 2015 wordt niet inzichtelijk of dat is gebeurd en of die uitkomsten daarin zijn verdisconteerd. Kennelijk was [gedaagde] voor een duurzame bedrijfsvoering binnen de kaders van de gebiedsvisie wel van subsidie afhankelijk.



4.4
Aldus beantwoorden de “visie en bedrijfsplannen”van [gedaagde] niet aan de eisen die de Gemeente in redelijkheid aan het door haar gewenste bedrijfsplan mocht stellen. Niet alleen gelet op het bovenstaande maar ook omdat [gedaagde] blijkens de brief van 28 april 2009 zelf bij de totstandkoming van de gebiedsvisie betrokken was geweest, wist wat de Gemeente van hem verlangde en het er in feite ook mee eens was. Dat de Gemeente is blijven aandringen op een deugdelijke financiële onderbouwing is gegeven de verandering in de bedrijfsvoering van [gedaagde] en de voorbije faillissementssituatie ook overigens alleszins begrijpelijk.



4.5

[gedaagde] heeft tot ver in de onderhavige procedure de gelegenheid gehad om zijn bedrijfsplan van een deugdelijke financiële onderbouwing te voorzien als onder 4.3 bedoeld. Er zijn ook meerdere toezeggingen daartoe geweest maar ter comparitie heeft [gedaagde] aangegeven geen noodzaak tot het aanleveren van een financiële paragraaf te zien, hoogstens eventueel nadat de Gemeente zijn visie zou hebben goedgekeurd. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is een dergelijke gefaseerde besluitvorming echter niet op enige tussen partijen geldende afspraak gebaseerd.



4.6
Dat betekent dat moet worden vastgesteld dat [gedaagde] het gebruik van de erfpachtgronden niet op enigerlei bevoegdheid meer kan baseren. Ontruiming zal daarom onafwendbaar zijn. Dat betekent echter niet dat het gebruik van de gronden vanaf 1 december 2015 tot die ontruiming onrechtmatig was. Weliswaar bestond het erfpachtrecht niet meer, maar stond de Gemeente het voortgezet gebruik toe in afwachting van het bedrijfsplan en daaropvolgende besluitvorming over de eventuele voortzetting van de erfpachtrelatie (of enig ander duurzaam gebruiksrecht). Dat dat allemaal niet bewaarheid is, maakt niet dat het voortgezet gebruik achteraf als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Wel is het redelijk dat [gedaagde] over de periode van voortgezet gebruik de Gemeente een vergoeding verschuldigd is gelijk aan de canon.



4.7
Onder 4.1 is al overwogen dat de vordering onder I zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de vorderingen onder III tot en met VI. De vordering onder II zal worden afgewezen. Voor een veroordeling wegens buitengerechtelijke kosten is geen aanleiding, nu er geen sprake is van een verbintenis tot betaling van schadevergoeding, niet uit onrechtmatige daad (zie de vorige overweging) en ook niet uit wanprestatie. Na het kort geding heeft de Gemeente immers geen aanspraak op ontruiming meer gemaakt. Als [gedaagde] op of voor 1 december 2015 al in verzuim (tot nakoming van de verbintenis tot ontruiming) is gekomen, kan de Gemeente op de gevolgen daarvan, gelet op het na het kort geding ingeslagen traject, in redelijkheid geen beroep doen. De vordering onder VII zal daarom ook worden afgewezen.



4.8
Om tot een te executeren veroordeling tot ontruiming te komen, zal duidelijk moeten zijn welke percelen (of delen daarvan) moeten worden ontruimd. De perceelsnummers uit de akte van erfpacht zijn niet meer bepalend daarvoor. Ook de door de Gemeente onder 1.1 van de dagvaarding genoemde [kadastrale gegevens 2] (voorheen 2495) en 1109 zijn niet voldoende bepalend, nu zij volgens de Gemeente corresponderen met ruim 41 hectare, terwijl er in 1998 gronden zijn afgehaald en bijgekomen, zodat er volgens de Gemeente nu nog ongeveer 38 hectare resteert. De Gemeente zal zich over de juiste aanduiding van de te ontruimen gronden dus nog wat nauwkeuriger moeten uitlaten, alvorens de rechtbank verder zal kunnen beslissen. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen, waarna [gedaagde] op de uitlating van de Gemeente zal kunnen reageren.



4.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.






5De beslissing

De rechtbank


5.1
verwijst de zaak naar de rol van 5 juli 2017 voor uitlating bij akte door de Gemeente over hetgeen onder 4.8 is overwogen, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordakte kan reageren;



5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.


Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
Link naar deze uitspraak